Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput I.
| |
Eerste Hoofdstuk.
| |
[pagina 573]
| |
Ga naar margenoot+re frequentissime in nostro Belgio, per menses aestivos, super Urtica reperitur. Externo ea adspectu pungentibus veluti spinulis a, tota, undequaque obsita apparet. Magnitudine propemodum sesquipollicari gaudet, ubi ad incrementi plenitudinem pervenit. Caeterum colore est saturate fusco; ad latera autem viridislavo, nonnihil ad album accedente. Attamen discrepant hae Erucae maximopere inter se ratione colorum; ut ideo haud admodum distincte, quoad colores suos, describi queant. Anterius sex ipsi Crura concessa sunt, quorum Ga naar margenoot+tria alterius lateris tantum repraesento b. Praeterea in media corporis parte quatuor adhuc Ga naar margenoot+Crura utrinque conspiciuntur c; tandemque & Ga naar margenoot+alia duo posterius circa Caudam d. At vero ut constructio hujus Erucae tanto nitidior exhibeatur; aucta eam magnitudine nunc depictam dabo. Ita autem primo videre licet, eam, capite corpore & cauda simul computatis, Ga naar margenoot+tredecim ex incisuris annularibus constare 1. 2. 3. 4. &c. Caput osse corneo, splendente nigredine tincto, atque setaceis passim pilis hispido, constituitur. Ad hujus latera seni utrinque Ga naar margenoot+Oculi aa, coloris nigri, conspiciendos sese Ga naar margenoot+offerunt. Sub his dein Antennae exstant bb. Infra autem Capitis divisionem Labium cernitur; Ga naar margenoot+subter & juxta quod Dentes cc, atque deinde tres Particulae collocantur, quarum media Ga naar margenoot+est Papillula d, e qua Eruca stamina sua eructat. In Annulo secundo setacei quidam pili conspiciuntur, sub quibus nigra apparet macula, supra primum Crurum par collocata: est haec primum Punctum respiratorium, quo Eruca spiritum ducit. Subtus primum par Crurum cernitur. Ga naar margenoot+Crus ipsum e varii constituunt corneoossei articuli, quorum extremo unguiculus adnatus est saturate ruber, fabricae itidem corneo-osseae. Tertiae quartaeque incisuris annularibus nullae datae sunt apertiones ad aërem spiritumque adtrahendum; tum quia Alae ibi intus accrescunt; tum quoniam Erucae, cum in Papilionem succrevit, haud parvum inde impedimentum in volando nasciturum foret: quas quidem ob rationes Natura hisce potissimum Annulis Puncta respiratoria negavit. Annulus tertius utrinque duobus obsitus est pilis setaceis, aculeatis, quos variae spinulae, ex eorum quolibet pullulantes, exornant. Harum spinularum binae inferiores, quae minimae sunt, colore gaudent albo; duae autem superiores propemodum nigrescunt. | |
Neerlant, in de somermaanden, daar op ontmoet. Syn uyterlyke gedaante vertoont sig, als of hy tGa naar margenoot+' eenemaal, met stekelende Doornkens a beset was. Syn grootte is ten naasten by anderhalf duym, wanneer hy syn vollen wasdom heeft. Voorts is syn couleur donker bruyn, en aan de zyden heeft hy een groen geele couleur, een weynig naa het wit trekkende. Maar deese Rupsen verscheelen seer veel onder malkanderen, in opsigt van haare verwen, soo dat men haar niet heel distinct, ten aanfien van haare couleuren, kan beschryven. Van vooren heeft hy ses beenen, waar van ik 'er alleen drie Ga naar margenoot+aan de eene syde vertoon b. In het midden van Ga naar margenoot+syn lichaam heeft hy aan weersyden vier beenen c: Ga naar margenoot+en agter by de Start twee beenen d. Maar om syn structuur wat netter uyt te beelden, soo sal ik hem in 't groot vertoonen. Waar in men voor eerst siet, dat hy met Hooft lichaam ende Staart uyt 13 ringwyse inkervingen bestaat. Het Hooft bestaat uyt glinment swart Hoornbeen, dat hier en daar met borstelige hayrkens beset is. Aan weersyden Ga naar margenoot+siet men ses Oogen aa, die swart van couleur syn. Daar onder vertoonen haar de Hoornen Ga naar margenoot+bb. Onder de verdeling van het Hooft, siet men Ga naar margenoot+de Lip, en daar onder en neffens de Tanden cc. Waar op drie deelkens volgen, welkers middelste Ga naar margenoot+het Tepelken is d, waar uyt de Rups syn spinsel oprispt.
Op de tweede Ring siet men eenige borstelige hayrkens, waar onder een swart vlaksken sig boven het eerste paar beenen vertoont, 't geen het eerste ademhalend stip is, waar door de Rups syn aassem haalt. Daar onder siet men het eerste paar Ga naar margenoot+voeten. De Voet selve e bestaat uyt verscheyde hoornbeenige articulatien, op welkers uyterste een hoog root nagelken of klaauken geplaatst is, dat van een hoornbeenig maaksel is. De derde ringwyse inkerving, gelyk ook de vierde, die syn geene openingen om lugt en adem te haalen gegeeven, om dat de vleugelen daar inwendig aangroeyen, het geen de Rups, als hy in een Kapel vergroeytis, dan ook seer sou beletten in syn vliegen; om welke reedenen sy onder anderen dan sonder luchtopeningen gelaaten syn. De derde Ring is aan weersyden met twee doornige borstelige hairen beset, dewelke met verscheyde doornkens, die uyt ieder derselve spruyten verciert is. Deese twee onderste doornkens, die de kleenste syn, syn wit van couleur, en de twee bovenste syn ten naasten by swart. | |
[pagina 574]
| |
Annulus quartus ejusdem, ac tertius, est fabricae: quoniam autem nonnihil magis a latere Ga naar margenoot+eum repraesento; ideo nonnisi binos in eo pilos aculeatos videre licet. Caeterum Crura Ga naar margenoot+fg, tam hujus, quam tertii Annuli, eodem modo constructa sunt, ac ea, quae primo Annulo adnascuntur. In interstitiis dictarum spinularum variae maculae, albicantes, folo nigro inseriptae cernuntur, e quibus albi prognascuntur pili, a me heic minime depicti; quoniam alias nimis grandem dare figuram debuissem. Quinto Annulo utrinque tres insident pili aculeati, Ga naar margenoot+unusque exacte medio super Dorso h. Eorum Ga naar margenoot+quidem primus & maximus i nonnihil oblique, prope singularem illum, qui in medio Dorso locatur, situs est: alter, huic proximus, supra Punctum respiratorium haeret defixus: tertius vero k in declivi V entris, sub Puncto repiratorio, sese conspiciendum praebet. Posteriores hosce aculeos solos tantum non ubique, circa omnes corporis Annulos, omissis aculeis lateralibus, repraesentavi; ut consusionem evitarem. Qui deinceps sequuntur, Annuli reliqui ad duodecimum usque eodem omnes modo fabrefacti sunt, suaque singuli patent apertura, inspirando aëri destinata: ut hinc ab utroque Erucae latere octodecim cernantur Puncta respiratoria, quae nigricante singula margine in ambitu circumscripta sunt. Quintus iste sextusque Annuli Cruribus destituti sunt: at septimus, octavus, nonus, & decimus, utrinque quatuor exhibent Crura, subtus ad Ventrem collocata; quae uti tenui membrana investiuntur; ita in varios divisa sunt articulos, multisque instructa rubris unguiculis Ga naar margenoot+llll, in plantae Pedis circumferentia veluti dispositis. Undecimus & duodecimus corporis Annuli itidem Cruribus carent: quae enim heic loci dantur, Crura ultimo corporis Annulo sive Caudae Ga naar margenoot+subtus adcreta inveniuntur m m. Annulus autem isthic decimus tertius duobus tantummodo pilis aculeatis ornatus est. | |
Anatome erucae.Externa Erucae constructione hactenus breviter exposita, ad internarum ejus partium descriptionem & demonstrationem nunc progredior. Primum, quod, Erucâ in dorso dissectâ, in conspectum prodit, est exstillans Sanguis, colore praeditus viridi pellucente; ut vel pigmentiloco ad delineandum infervire queat: attamen, cum aëre desiccatur, sensim e viridi in magis flavum transit. Musculosae dein Fi- | |
De vierde ring is van maaksel als de derde, waar op ik twee van deese doornkens maar vertoon, om dat ik hem wat meer op syde afbeelde. Voorts syn Ga naar margenoot+de beenen f g, soo op deese, als op de derde ring, van het selve maaksel, als die op de tweede Ring. Verscheyde witte vlakskens siet men op een swarte gront, tusschen deese doornkens in geplaatst, waar uyt witte hayrkens spruyten, die ik niet afgebeelt heb, om dat ik anders myn figuur sou al te groot hebben moeten maaken.
Op de vyfde ring staan aan weersyden drie doornhayrkens, en een heel in het midden op de Ga naar margenoot+rug h. Het eerste en grootste i staat wat schuyns, neffens dit middelste. Het tweede daar aan staat booven het luchtgat, en het derde k siet men in het hangen van de Buyk, onder de luchtopening. Deese laatste doornkens heb ik haast overal, op alle de ringen des lichaams, sonder sydoornkens uytgebeelt, om confusie te myden. Alle de vordere Ringen syn van het selve maaksel, tot de twalefde toe. En op ieder van de selve siet men een opening gemaakt, om den aassem door te haalen? waar van aan weersyden van de Rups, agtien ademhalende Stippen te siensyn, dewelke een swart rantken in haar omtrek hebben.
Dese vyfde, en ook de sesde ring syn sonder beenen gelaaten, maar op de sevende, agste, negende, ende tiende, siet men aan weersyden, onder aan de Buyk, vier Beenen; synde voorts met een dunne huyt bekleet; en sy worden in verscheyde articulatien verdeelt: voorts heeft ider der selve, Ga naar margenoot+veele roode en kromme nagelkens of klauwkens llll, die op den omtrek van de bal des voets geplaatst syn. De elfde en twalefde ringen des lichaams syn weer sonder voeten, maar die worden onder aan de laatste ring des lichaams, of de Staart geplaatst Ga naar margenoot+bevonden mm, en deese dertiende ring is maar met twee doornhayrkens verciert. | |
Ontleeding van de Rups.Aldus kortelyk de uytwendige structuur van de Rups beschreeven hebbende, soo gaa ik over tot de beschryving en vertooning der inwendige deelen. Het eerste, dat men daar in siet, als men de Rups opent, dat is het uytsyperende Bloet, het geen van een groene doorlugtige couleur is, soo dat men daar meede tekenen kan; dan metter tyt wort het door de lugt geelder opgedrooght. Hier op siet men de spieragtige Vesels onder het vel, die de ringen des | |
[pagina 575]
| |
brae sub cute conspiciuntur, annulis corporis movendis dicatae. Hisce effractis Pingue sese visui offert, juxta ac micans Cor, quod mox describam. Postica parte, intra ultimos Abdominïs annulos, superne in Dorso, duae cernuntur Particulae, Ga naar margenoot+Renibus Hominum atque Quadrupedum haud valde dissimiles, nonnullis divisionibus Ga naar margenoot+interstinctae aa. Eas si aperueris, vasa quaedam in se continere, tenuiumque filamentorum & nonnullarum insuper Fistularum Pulmonalium interventu subtus cum annulis inferioribus connecti observabis. Crediderim autem, hasce Particulas nonnisi in Papilione demum ad plenam suam magnitudinem & perfectionem pervenire: quemadmodum liquidissime in Bombycibus est videre, in quibus Testiculi inde prognascuntur. Nitidiorem igitur earum descriptionem postmodum in ipso Papilione exhibebo; quandoquidem, uti mihi videtur, Eruca eas veluti in ortu etiamnum constitutas tantummodo offert. Omnibus dictis partibus femotis, Ventriculus in conspectum prodit, qui universum Erucae corpus propemodum replet: praeterquam enim quod admodum grandis sit, est etiam semper distentus; quia Eruca, Animal edacissimum, vix unquam a vorando feriatur. Scilicet omne prorsus, quod hoc Insectum peragit, in comedendo duntaxat & feces egerendo unice situm est: unde & paucorum spatio dierum perfectam id magnitudinem suam adipiscitur. Ad anteriorem Ventriculi partem collocata cernitur Ga naar margenoot+Gula a; qui tenuis est atque subtilis canaliculus, sensim sese dilatans, per Medullae Spinalis rimam, subter Cerebrum, transeundo versus os tendens, indeque cibum accipiens & ad Ventriculum deducens. In anteriore tantum Ventriculi parte nonnullas exhibeo Fistulas Pulmonales Ga naar margenoot+depictas bbbb, quae ibi, vasorum instar, quam elegantissime per ejus superficiem extensae conspiciuntur, aëremque ab omni parte ipsi subministrant. Has inter Ligamentum animadvertitur Ga naar margenoot+tendineum cc, quod per totam Ventriculi longitudinem sese exporrigit, atque in inferiore ejus regione pariter conspicuum est. Nascitur id ex tendinibus fibrarum muscularium Ventriculi: quos quidem pellucentes Musculos in utroque Ventriculi latere depictos Ga naar margenoot+monstro ddd, Fistulas Pulmonales ibidem loci minime simul repraesentans, evitandae confusionis gratia. Ventriculus autem tribus e tunicis constat; prima nimirum tenuissima, in qua decurrentes cernuntur Fistulae Pulmonales; al- | |
lichaams beweegen: dewelke als men doorbreekt, soo komt het Vet, neffens het kloppende Hert, in het gesigt, dat ik datelyk beschryven sal. Onder in de laatste ringen des Buyks, siet men boven in de rug twee deelkens, die haar als de Nieren in de menschen, en de viervoetige Dieren vertoonen: Ga naar margenoot+deselve syn met eenige verdeelingen a a onderscheyden. En als men die opent, soo hebben sy eenige vaten in haar beslooten, en sy worden met fyne draatkens, als ook door eenige Longpypen, beneeden in de onderste ringen samengehegt. Deese deelkens verkrygen haar grootte ende volmaking in de Kapel, soo ik geloof: gelyk dat seer klaar in de Zywurmen te sien is, daar het de Saadballekens worden. Waar om ik die dan aldaar klaarder hoop te beschryven; om dat se in de Rups niet als in haar begintsel te sien syn, gelyk het my voorkomt.
Alle deese deelen uyt haar plaats genoomen weesende, soo komt de Maag in het gesigt, die ten naasten by het gansche lichaam van de Rups vervult, soo van wegens syn grootte, als om dat hy, door het geduurig en slokagtig eeten van de Rups, altyt opgespannen is. Want dit Dier doet niet anders als eeten, en syn afgank lossen, waar door hy binnen korte daagen syn volkome grootte verkryght. Voor aan de Maag siet men Ga naar margenoot+de Slokdarm a, dat een dun ende fyn pypken is, wo, dende allengskens verwydert. Het selve loopt door de spleet van het Ruggemerg, onder door ds Hersenen, naa de Mont, daar het syn eeten ontfangt, en dat naa de Maag afvoert. Voor aan dese Maag heb Ga naar margenoot+ik alleen eenige Longpypen afgebeelt b b b b, die als vaten daar seer aardig op uytgestrekt bevonden worden, en hem over al de lucht toevoeren. Tusschen Ga naar margenoot+deselve siet men een peesagtige band c c, die de gansche Maag overgaat, en ook van onderen te sien is: deselve neemtsyn oorspronk uyt de peesen der Vesels van de Spieren der Maag, dewelke doorschynende Spieren ik aan weersyden van de Maag Ga naar margenoot+kom te vertoonen d d d, sonder dat ik de Longpypen aldaar afbeelde, om de verwarring te myden. Dese Maag beslaat uyt drie vliesen of rokken, een dat seer dun is, waar in men de Longpypen siet, en een dat spieragtig is; en daar op | |
[pagina 576]
| |
tera muscalosa; tandemque tertia iterum fubtilissima, ingestos cibos proxime ambiente. Superiori & inferiori Ventriculi regioni sex incumbunt Intestina Caeca, quae, versus Intestinum crassum descendentia, ibi in caecos tubulos terminantur. Heic tamen ea e naturali suo situ dimota ostendo. Sex isthaec Intestinula, quum sese singula recurvent, alteraque parte deorsum ferantur, duodecim hac ratione con stituunt. Unde si de Ventriculo ea separantur, hujusque ad latera digeruntur; patet senarium utrinque eorum numerum dari. Omnia Ga naar margenoot+autem subtus ex illo Intestino, quod Ventriculum proxime sequitur, nodiformi utrinque Ga naar margenoot+trunculo exoriuntur ff; tumque in sex tubulos exporrecta denuo versus Intestina crassa recurrunt Ga naar margenoot+gg, juxta quae mirum in modum concrispantur Ga naar margenoot+hh. Praeterea unum ex Intestinis Ga naar margenoot+crassis i, in quibus excrementa figurantur, heic cernitur; cui tandem proxime continuatur Intestinum Ga naar margenoot+rectum k. Amoto Ventriculo, quám clarissime conspiciuntur Ga naar margenoot+duo Canaliculi a a, qui, in gyros aliquot convoluti, ad latera Ventriculi ante comparebant. Adscendunt ii usque in Capitis anteriora; ubi eos perquam alte ad Cerebrum usque prosecutus sum. At vero eo hactenus pervenire nondum potui; ut eorundem finem cognitum habeam. Antica parte admodum graciles Ga naar margenoot+sunt & angusti b; postea autem amplius dilatantur Ga naar margenoot+c; tandemque in acuta duo terminantur Ga naar margenoot+filamenta d, quae prope Intestina Caeca inferuntur. Quonam hae Particulae usu polleant, haud facile ex Erucae Anatome cognoscere, multoque minus conjectura assequi licet: nam non fingendum aut excogitandum, sed inveniendum quid Natura faciat aut ferat. Prima quidem fronte eas pro sacculis textoriis habui; quoniam cum illis Bombycum fere conveniebant. Verum contigit deinceps, ut eas vel in ipso etiam Verme, qui jam texuerat, invenerim minime mutatas. Unde vix dubium est, quin certo serviant usui in Papilione. Sacculi sane textorii modo memoratis Vasculis vel quadruplo heic minores sunt, duobus e tubulis angustissimis compositi; quandoquidem haec Erucarum species perparum texit. Hinc etiam praetermisi sacculos hosce icone exprimere; ut qui haud admodum notabiles sunt. Partibus hisce perlustratis; Pinguedo clarius in conspectum venit; quae quidem totam Erucam intrinsecus replet, & vel in Capite etiam & Cauda invenitur. Flavo ea est colore, non- | |
volgt dan een subtiel dun vlies, waar in men het ingeslokte eeten siet. Boven en onder op de Maag syn ses blinde Darmen geplaatst, die men naa onderen by den dikken Darm siet loopen, daar sy in blinde pypkens eyndigen. Maar ik verbeeld deselve buyten haar situatie. Dese ses Darmkens, met haare ombuygende deelen, die naa beneeden loopen, syn ten dien aansien twalef in getal. En als men se van de Maag separeert, en daar neffens legt, soo siet men, dat 'er aan weersyden ses syn e e. Sy spruyten alle aan weersyden onder uyt den Darm, die op de Maag volgt, alwaar sy aan weersyden, uyt een Ga naar margenoot+knoopsgewys stammeken, haar begintsel nemen f f; Ga naar margenoot+en dan keeren sy weer om met ses pypkens g g naa de dikke Darmen, daar sy beneffens in een krinkelen Ga naar margenoot+h h. Voorts siet men een der dikke Darmen i, waar in de vuyligheden, haar figuur verkrygen, Ga naar margenoot+waar op dan de regte Darm volgt k.
De Maag weg genomen synde, soo siet men nu Ga naar margenoot+heel klaar twee pypkens a a, die neffens deselve haar vertoonden, en die in eenige bogten gekrinkelt waaren, deselve loopen tot voor in het Hooft, daar ik haar tot hoog aan de Hersenen toe vervolgt heb. Maar ik heb se tot nog toe niet gansch kunnen vervolgen, om net te seggen, waar sy eyndigen. Ga naar margenoot+Voor aan syn sy heel eng ende naauw b; daar na Ga naar margenoot+worden sy wyder uytgespannen c c, en voorts eyndigen Ga naar margenoot+sy in twee spitze draatkens d, die by de blinde Darmen haar inplanting hebben. Wat gebruyk deese deelkens hebben, is niet ligt uyt de ontleeding der Wurm te kennen, en nog veel minder te gissen: want men moet niet versieren of gissen, maar uitvinden, wat de Natuur doet of toebrengt. In het begintsel meende ik dat het de Spinbeurskens waaren, om dat sy met die der Sydewurmen haast over een kwamen. Maar naderhant heb ik haar onverandert gevonden in een Wurm, die alreede gesponnen hadt. Soo dat se sonder twyfel haar gebruyk in de Kapel sullen hebben.
Want de Spinbeurskens syn wel viermaal kleender, bestaande uyt twee heel nauwe pypkens; want sy spinnen heel weynig: en alsoo sy niet seer aanmerkelyk syn, soo heb ik die ook niet afgebeelt.
Deese deelen besien hebbende, soo komt het Vet klaarder in het gesigt; dat de gansche Rups inwendig vervult, en ook in het Hooft ende Staart te sien is, Syn couleur is geel, en hier en daar | |
[pagina 577]
| |
nihil tamen passim albicans: formam si spectes, membranulas refert inter sese convolutas, quae haud aequali ubique gaudent fabrica, sed omnem fere in modum figuratae sunt. Pingue, praeter alios usus, hunc quoque praestat, quod Fistulas Pulmonales suffulciat atque firmet; quippe quae ingenti numero per hasce Pinguis particulas decurrunt. Fistulae Pulmonales e duobus pullulant ramis insignibus, qui utrinque in Pectore, Ventre, & Cauda Erucae conspiciuntur. Communicant hi jugiter inter se mutuo, ubicunque Punctum respiratorium datur; ibique locorum plurimae semper & maximae Fistularum Pulmonalium propagines cernuntur, quae inde per universum corpus sese distribuunt: ut hinc nulla produci queat pars corporis, ne osse quidem corneo Ga naar margenoot+excepto, quae suis non donata sit Fistulis Pulmonalibus. Ga naar margenoot+Cor a a haud alia ratione commodius in conspectum venit, quam si Eruca, in dorsum resupinata, in Ventre aperitur : tum vero patet, quod illud per universum corpus sese exporrigat, Caudam, Ventrem & Thoracem permeans, atque inde altissime ad Cerebrum usque adscendens. Est autem Cor gracilis & subtilis canaliculus, oblongus, fibratis villis muscularibus, juxta longitudinem & in transversum decurrentibus, nec, nisi operose atque arte adhibita, detegendis, instructus, aliquibus locis quodammodo dilatatus, alibi iterum contractus, nonnullisque etiam Fistulis Pulmonalibus perreptatus. Propriarum equidem fibrarum suarum adminiculo sese contrahit hic Canalis: at vero ad efficiendam ejus dilatationem ingens inservit numerus Musculorum fingularium, utrinque ipsi extrinsecus adcretorum, Ga naar margenoot+b b b b b b, qui unum veluti Musculum repraesentant; quamvis revera facile dividi, multosque in Musculos distingui queant. Cor integrum Icone haud expressi, sed ejus tantum partem quandam. Cerebrum & Medulla Spinalis haud commode sanis in Erucis conspici possunt: quaproter morbosas hunc in finem eligere oportet, quarum consumta est Pinguitudo: haec enim alioqui impedit, quo minus quidpiam videri queat; aut continuato per aliquot dies labore prius removeri debet. Incisio autem in dorso facienda est; quoniam Cerebrum & Medulla in Abdomine sita sunt. Cerebrum e duabus Ga naar margenoot+constat hemisphaericis particulis, globosis a, super Gulae principio collocatis. Sub his Me- | |
wit, syn siguur is, als of men in een gekronkelde vlieskens sag, die geen gelykdeelige structuur hebben, maar haast op alderhande gestaltenissen haar vertoonen. Syn gebruyk is onder anderen, om de Longpypen te ondersteunen, en vastigheid te geeven, die ook in een seer groot getal in deese vetdeelkens te sien syn.
De Longpypen spruyten uyt twee groote takken, die aan weersyden in de Borst, de Buyk, en de Staart van de Rups te sien syn. En over al waar een Longopening is, daar communiceeren sy met malkanderen; en aldaar ter plaatse siet men de meeste en grootste takken der longaderen, die daar van daan het gansche lichaam door gesonden worden: soo dat daar geen deel in het lichaam is, of het is syne Longpypen gegeeven, tot het Hoornbeen toe.
Ga naar margenoot+Het Hert a a is niet bekwamer te sien, dan dat men de Rups op syn rug leyt, en die dan op de Buyk opent, als dan siet men, dat het selve het het gansche lichaam doorgaat, en de Staart, de Buyk, en Borst doorloopt, gaande voorts heel om hoog tot de Hersenen. Het is een dun en subtiel langwerpig pypken, dat veselagtige, langwerpige, en dwars lopende spieragtige draden heeft, die men niet, dan door een swaare moeyte ende kunst, sien kan. Hier en daar is het eenigsins verwydert, en, dan weer samengetrokken, ook lopen daar eenige Longaderen door. Om syn samentrekking te maaken, heeft het syn eyge Vesels, maar om het te verwyden, soo siet men, dat het aan weersyden Ga naar margenoot+een groot getal verdeelde Spieren heeft b b b b b b, die als een spier haar vertoonen, hoewel nogtans dat se ligt te scheyden syn, en in veele Spieren te separeren. Het gansche Hart heb ik niet afgebeelt, maar alleen een gedeelte.
De Hersenen en de Ruggraat syn niet wel in gesonde Rupsen te sien, waarom men sieke moet neemen, daar het vet uyt verteert is, want anders belet dat al het gesigt: of men moet eenige dagen arbeyden, om het weg te neemen. In de Rug moet de opening geschieden, want de Hersenen en het Merg syn in de Buyk geplaatst. De Hersenen bestaan uyt twee halfronde klootsgewyse deelkens Ga naar margenoot+a, die op het begin van de Keel geplaatst syn, daar op vertoont sig het begin des Mergs, Ga naar margenoot+dat uyt twee Zenuwen bestaat b b, die in een loopen | |
[pagina 578]
| |
Ga naar margenoot+dullae comparet principium, duobus e Nervis Ga naar margenoot+conflatum bb; qui quidem, in unam coëundo, Ga naar margenoot+primum conficiunt Nodulum c, e quo pullulantes Nervi ad musculosas Capitis partes feruntur. Medulla deinde de novo dehiscit, Nervique Ga naar margenoot+dd ibi inde exeuntes ad Colli Musculos ablegantur. Sequitur tum Nodulus secundus, Ga naar margenoot+paullo minor e; sub quo Medulla tertium finditur, & postea tertium format Nodulum, cujus Nervi ad Pectoris Musculos distribuuntur. Tandem Ga naar margenoot+longissimo sese aperit hiatu Medulla f, Ga naar margenoot+quartusque deinde g, & huic proximus quintus Ga naar margenoot+h, Noduli ad partes musculosas accrescentium Alarum & Crurum nervos suos transmittunt. Tum demum una fit & simplex Medulla, Ga naar margenoot+sextusque i, septimus k, octavus l, nonus Ga naar margenoot+m, & decimus n, Noduli quaternos singuli fundunt Nervos, qui omnes internis Abdominis partibus musculosis atque visceribus impertiuntur Ga naar margenoot+. Postremus denique Noduius o Nervos suos omnes Caudae impendit. | |
Ga naar margenoot+en het eerste knoopken c maaken, welkers uytspruytende Senuwen tot de spieragtige deelen van het Hooft gaan. Vorders wort het Merg op nieuw Ga naar margenoot+gedeelt: en de Senuen d d, die daar uyt spruyten, gaan tot de Spieren van den hals, waar op het tweede knoopken volgt, dat een weynig kleender Ga naar margenoot+is e. Vorders wort de Rugh graat ten derde maal gedeelt, en het derde knoopken, dat daar op volgt, send syne Senuen tot de spieren van de Borst. Eyndelyk wort de Ruggraat het alderlangste gedeelt Ga naar margenoot+f, en het vierde g met het vyfde h knoopken daar aan volgende, die senden haare Senuwen tot de spieragtige deelen der aangroeyende vleugelen ende voeten. Hier op wort het Merg enkelt, en Ga naar margenoot+uyt het sesde i, sevende k, aghste l, negende m, en het tiende n knoopken, spruyten uyt ieder vier Senuen, die alle tot de inwendige spieragtige deelen des Buyks, en der Ingewanden afgesonden worden. Ga naar margenoot+Waar op men het laatste knoopken o siet, 't geen syne Senuen haast alle in de staart consumeert. |
|