Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 2
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 571]
| |
Introductio.Historia, quam nunc sub Tertii Ordinis modo secundo descriptum eo, in omnibus suis circumstantiis adeo mirabilis est; ut jure meritoque inter fabulosa illa commenta, quae Romans vocant, referri posset; nisi immutabili veritate constantia ejus niteretur. Veritas nimirum sola fundamentum ipsi atque firmamen praebet; cui si quis fidem adhibeat, incredibilia is quidem in ejus narrationibus observabit, at quae perpetuam tamen merentur attentionem: quandoquidem ipsum miraculorum omnium fontem, DEUM, pro Auctore agnoscunt. Heic enim oculis exponentur incognitissimae, quas unquam Anatome detexit, membrorum succrescentium mutationes: tales profecto, quibus excogitandis humanum ingenium nequaquam par foret; nisi observationum, quae heic describuntur, ponderi veritas facem praeferret, Divinaeque Gratiae, quidquid in hisce detectum est, deberetur. Manifestum igitur heic fiet, quod misellum Animal sensim omnes suorum membrorum motus sit amissurum, & sepulchro veluti atque morti appropinquaturum: quo tamen in statu priora ejus membra longe nobiliorem singula adsequentur perfectionem; donec id tandem, ex morte quasi resurgens, elegantissimisque splendoribus, & scintillantibus omamentis instructum, languidam terrestremque vitam cum agili atque expedito motu commutaverit. Quapropter uti Animalculum hocce, cum humili etiamnum atque aerumnofo in statu versaretur, rudi crudoque vesci pabulo, victumque suum laboriose, & tanquam cum sudore atque molestia, quaerere cogebatur; ita id ipsum dein, miseriae mortisque carceribus egressum, postquam bis veluti in incunabulis constitutum suit, tandem nonnisi destillatoNectare vitam suam sustentat: scilicet per aëra jam jam volitans, atque ad coeli usque sublimia semet evehens, in amoenissimis pratis & viridariis, nobilem huncce cibum, pro se in floribus excoctum paratumque, sine ullo labore & solicitudine invenit. Vetus namque ejus corpus depositum est; priora viscera, quae rude pabulum, validis commolitum dentibus molaribus, aspero ven- | |
Ontleeding.
| |
Inleyding.De Historie, die ik tegenswoordig in de derde Order op de tweede wyse gaa beschryven, is in alle syne omstandigheeden soo wonderbaarlyk, dat men die met regt onder de nooit gebeurde toevallen van de Romans sou kunnen stellen, indien haare vastigheid niet op de waarheid gegrontvest was, die onversettelyk is. Deselve is dan alleen haar fondament en steun; en soo men haar geloof geeft, men sal ongeloovelyke saaken in haare vertellingen bevinden, die nogtans een eeuwige aandagt verdienen, om dat de GODT aller wonderen haar Autheur is. Want men sal hier sien de onbekenste veranderingen en vergroeyingen van leedematen, die immermeer in de Anatomie ontdekt syn: en die ook van het menschelyk verstant niet uytgedagt soude kunnen worden, ten sy de waarheid aan de gewigtigheid der ondervindingen, die hier verhandelt worden, voor een leytsman diende: en dat men de Genade GODS dese ontdekking niet schuldig was. Men sal dan alhier sien, dat een ellendig Dier allengskens alle de bewegingen syner leedemaaten sal komen te verliesen, en als tot het graf en de dood te naderen: in welken stant alle syne voorige leedemaaten een veel hoger perfectie sullen komen te verkrygen: tot het weer als uyt die dood opstaande, en met overcierelyke glantzen en schitterende cieragien begiftigt synde, voor een loom en aartagtig leeven, een snel geswinde beweeging salverkreegen hebben. Soo dat, daar dit Schepsel, in de stant syner vernedering en ellende, een grof en raauw voetsel moest gebruyken, en syn kost met moeyte, en als in sweet en arbeyt soeken: het nu tegenswoordig, naa het syne ellende ende dood doorgepasseert is, synde tweemaal kints geweest, niet als met een gedestilleerde Nektar tot syn onderhout gevoet wort: die het, door de lucht vliegende, en de hoogte der hemelen beklimmende, sonder eenige moeyte en sorg, in de cierelyke beemden en bloemtuynen, op de bloemen voor hem gekookt ende bereyt vindt.
Want syn oude lichaam is afgeleyt, syne ingewanden, die het raauwe voetsel in een grove maag verkookten, en met swaare baktanden vermaalden, | |
[pagina 572]
| |
triculo digerebant, subtilia, clara, perspicua, & quam maxime illustria evaserunt; ut ideo nonnisi longe perfectiori nobilioris victus usurae accommodata sint: quamobrem Animal etiam hoc tempore vel per continuos aliquot menses inediam sustinere potest, nullo cibo indigens. Animal hinc, quod ante reptile erat, jam volitat; quod ante manducabat, jam sugit; quod sordidum spinis prius horrebat, jam elegans est & visu jucundum; quod languidum ante & segne torpebat, jam vivacissima gaudet agilitate. Omnes hae mirabilissimae, & cogitatione vix adsequendae mutationes, quibus Animal ab inopia ad affluentiam, ab humili ad illustrem statum, a vita aerumnabili ad fortunatam, transit , in mox tradenda historia tam liquido descriptae invenientur; ut, quanam ratione eae fiant atque fieri possint, distincte liceat comprehendere. Quodsi autem cum hisce omnibus dein quis contulerit calamitatem, mortem, atque refurrectionem Hominis, tum caussas, quae tot miferiis eum cumularunt, & quomodo is in femet ipso has continuo oppugnare, interficere, evellere, penitusque exstinguere debeat; ut tandem, mutatis malarum fuarum cupiditatum visceribus, ad illustrem resurrectionem aptusreddatur: quod si, inquam, ejusmodi quis applicationem fecerit; ei historia isthaec non simplicem tantummodo admirationem, sed eam quoque uberrimam adferet utilitatem; ut inde excitetur ad DEUM in nunquam satis decantatis miraculis suis, quae adeo claram nunc in lucem posita sunt, sine fine magnificandum. | |
die syn subtiel, helder, doorschynent, en seer hoog verheerlykt geworden, en tot een veel volmaakter genietinge van syn leevens onderhoud geschikt. Waar door hy selfs nu maanden lang vasten kan, en geen spys van doen heeft.
Soo dat het Dier nu vliegt, daar het eerst kroop: het suyght, daar het kauwde: het is cierelyk en schoon, daar het vuyl en met doornen beset was: en het is veerdig en radt, daar het loom ende traag was.
Alle dese wonderbaarelyke en onbedenkelyke veranderingen, van gebrek tot overvloet, van een nederige stant tot een verheerlykte, en van een rampsalige tot een geluksalige; sal men in dese navolgende historie klaarelyk bescheeven vinden, en onderscheydelyk begrypen, hoe dat geschieden kan, en geschiet.
Het welk, als men dan toepast op de ellende, de dood, en de weder opstanding van den Mensch, als ook op de oorsaaken, die hem syne elenden hebben toegebragt; en hoe hy die in sig selven moet bestryden, dooden, afsterven, en t'eenemaal vernietigen; om in de ingewanden syner boose begeerlykheeden verandert, en tot syne heerlyke spstandinge bekwaam te worden: soo sal dese historie, behalven haare enkele verwondering, syne volkome nuttigheid geeven. En men sal GODT verheerlyken, in syn noit volpreese wonderen, die soo klaar nu ontdekt syn. |
|