Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 348]
| |
Tractatus peculiaris de Culice, qui pariter ad primum modum Tertii Ordinis naturalium Mutationum, Nympham dictum, pertinet.QUemadmodum Formicae, Apes & Scarabaei Nasicornes e visibili quodam Ovulo ita generantur, ut intermedius primum ex hoc Ovo Vermis prodeat; ita haud aliter nascitur ille Vermiculus, e quo Culex originem ducit. Atque uti membra Vermium, e quibus tria modo memorata Insecta oriuntur, paullatim sub cute increscunt, & positis tandem exuviis foras in conspectum producuntur; ita haec omnia pariter locum habent in Verme & Nympha Culicis. Id tamen heic notabile datur discrimen; quod, dum Nympha Formicae, Apis, atque Scarabaei Nasicornis, motu caret, neque de loco in locum semet transfert, contra haec Culicis Nympha motu gaudeat locali, atque in aquis natet: ut adeo hanc ob rationem magis ad Secundi, quam Tertii, Ordinis Nymphas accedere videatur.
Verum re probe examinata difficultas isthaec parvi est momenti. Nympha namque Culicis revera aeque parum suos movet artus, quam reliquae Tertii hujus Ordinis Nymphae: neque enim unquam cernitur, quod ea Caput, Thoracem, Cornua, Alas aut Crura sua, vel minimo motu agitet; quemadmodum tamen contra in Nymphis Ordinis Secundi omnino observatur. Propterea, quamvis Culicis Nympha adeo notabiliter sese de loco in locum moveat, haud tamen id obstare potest, quo minus ea omni jure ad Tertium, nequaquam vero ad Secundum, Ordinem referatur. Vera autem ratio hujusce discrepantiae in eo sita est, quod mutatio, quam Cauda Nymphae Culicis subit, haud adeo insignis sit, ut ideo Nympha hanc movendi facultatem amittat. Sola hinc cauda est, cujus adminiculo Nympha isthaec locum mutat. Membra autem, quae ipsi noviter accreverunt, aeque sane immobilia sunt, ac quidem in Nymphis Formicarum, Apum atque Nasicornium. Atqui vel hae ipsae etiam Nymphae vi Caudam suam movendi pariter haud penitus destituuntur: quemodmodum liquido patet in Nympha Nasicornis; utpote quae motu caudae suae semet in terrestri suo cavo invertere atque tantillum | |
Particuliere verhandeling van de Mugge, die meede onder de Derde Order der natuurelyke veranderingen op de eerste wyse, onder het Popken, behoort.GElykerwys de Mieren, de Byen, en de Neushoornige Schalbyter, uyt een kennelyk Ey gebooren worden, en dat uyt dit Ey een Wurm voortkomt: soo gaat het ook toe met het Wurmken, daar de Mug syn oorspronk uit neemt En gelyk de Wurmen van de drie vorige Dierkens metter tyt haare leeden onder het vel aangroeyen, en dat se deselve uiterlijk vertoonen, als se haar huyt afgeleyt hebben; soo van gelijken heeft alle dat selve meede plaats in de Wurm, en het Popken van de Mug: maar met dit merkelijk onderscheit, dat daar het Popke van de Mier, de Byen, de Neushoornige Schalbyter onbeweegelijk is, en haar van de eene op de andere plaats niet en begeeft; soo is 't, dat hier in tegen deel het Popke van de Mug sig plaatselijk beweegt, en in het water swemt: soo dat hy door deese reeden veel meer met de Popkens in de Tweede Order schynt over een te koomen, als met die in de Derde Order.
Maar als men de saak regt insiet, soo is deese swaarigheid van kleen gewigt: door reden dat het Popke in de Mug alsoo weynig sijne leeden beweegt, als de andere Popkens in deese selve Order haare leedemaaten niet en beweegen: want men siet noit, dat hy syn Hooft, Borst, Hoornen, Vleugelen of Beenen in het alderminste komt te roeren: gelyk in tegendeel in het Popken van de Tweede Order ondervonden wort. En daarom soo behoort ook het Popke van de Mug, met alle reeden onder de Derde Order, en niet onder de Tweede. En dat niet tegenstaande hy sig soo merkelyk van de eene plaats op de andere begeeft. Waar van dit de waare reeden is, namelyk, dat de verandering, die in syn staart geschiet, soo groot niet en is, dat hy daar door de beweeging in deselve komt te verliesen, en soo is het ook alleen door middel van de staart, dat het Popke sig verplaatst. Maar sijne nieuwe aangegroeyde leeden, die sijn alsoo onbeweegelijk, gelijk die in de Popkens van de Mieren, Byen en de Neushoornige sijn. En aldaar merkt men van gelijke, dat sy meede eenigsins haare beweging in den Staart behouden, dat seer kennelijk is in het Popken van den Neushoornige, die sig door middel van deselve in syn aarde holleken kan omkeeren, en een weynig verplaatsen: dan dat ondervint men in de Popkens | |
[pagina 349]
| |
dimovere valet. Attamen in Nymphis Formicarum & Apum id haud prius observatur, nisi postquam adultiores factae, & cutis mutationi proximae sunt. Amota igitur hac difficultate, profecto haud contemnenda; quando-quidem imperitos in dubitationem adducere posset; jam progredior ad exponendam historiam particularem Culicis & Nymphae ejus: atque sic ea omnia, quae modo in prooemio dicta sunt, explicatiora & intellectu faciliora evadent. Culex e minimo nascitur Ovo, quod a Culice matre, cum haec ejaculandis Ovulis suis occupata est, in aquam exponitur, atque post aliquot dierum intervallum minutissimos Vermiculos in lucem profert. Culices ex aqua provenire primus me docuit Vir perquam curiosus atque eruditissimus, Duissenus, Salmurii in Galliis Verbi Divini inter Reformatos Minister vigilantissimus, qui id in viridario suo observaverat; quum ibi posita esset pelvis lapidea aquam continens, e qua ille Culices prognasci videbat. Postea cum in Hollandiam reversus fuissem, Vermem Culicis in aqua natantem reperi atque delineavi. Unde factum est, ut, quando eundem deinde in stupendis Micrographiae Hookianae iconibus videbam, is mihi ilico ibi notus fuerit; quum eruditissimus iste Anglus eum summa accuratione depingendum curaverit. Attamen videtur mihi modo laudatus Auctor caudam hujusce Vermis haud satis curiose examinasse: praeterquam quod & animadvertam, Culicis Nympham aliquo modo minus recte constitutam ab eo exhibitam esse: nisi forte alia quaedam Nymphae Culicis species ipsi ad manum fuerit; quandoquidem uti multigenos Culices, sic varias etiam Culicum Nymphas, in rerum natura invenio. Ga naar margenoot+Vermem, e quo Culex excrescit, Tabula XXXI. fig. iv. ad vivum depictum exhibeo. Ga naar margenoot+Is ipse vero insuper, icone v, microscopio auctus repraesentatur, sicque Pectoris atque Abdominis sui constructionem oculis exponit. Simul etiam heic cernitur, quomodo is, caudae suae adminiculo, ad aquae superficiem semet suspendat; tum & quanam ratione in Caput, Pectus, Ventrem, & Caudam satis distincte dividatur. In Capite, quod subter aquas demersum pendet, varia demonstro: praesertim vero Oculos, Ga naar margenoot+Cornua, & Oris partem inferiorem. Oculi aa nigri sunt, plana & aequabili superficie donati, | |
van de Mieren eu Ryen niet eer, voor dat se wat onder zyn geworden, on nu tot haar vervelling nadeeren. Deese difficulteyt, die niet gering is, dan opgelost synde, alsoo sy de onervaarne eenige twyfeling sou kunnen baaren; soo begeef ik my nu tot de particuliere verhandeling van de Mug en syn Popken: dat alles, wat hier als nu vooraf gesegt is, seer verligten, en te verstaanelyker maaken sal.
De Mug neemt syn oorspronk uyt een seer kleen Ey, het welk van het Moeder-Muggeken, wanneer het haare kuyt of Eyeren schiet, in het water uytgelegt wort, waar uyt dan na eenige daagen seer kleene Wurmkens te voorschyn komen. Dat de Muggen uyt het water gebooren worden, heeft my de eerste maal gecommuniceert de curieuse en doorgeleerde Heer Duissenus, yvrig leeraar van de Geresormeerde Godsdienst te Saumur in Vrankryk; dewelke geobserveert had in syn lusthof, alwaar hy, een steene bak met water hebbende, aldaar de Muggen uyt sag voort groeyen. Naa die tyt in Hollant gekeert synde, soo heb ik de Wurm daar van in het water swemmende bevonden, en die uytgeteekent: dat de reeden was, als ik deselve naderhant in de verwonderlijke afbeeldingen van de Heer Hooke, in syne Micrographie, quam te sien, dat ik de Wurm daar terstont kende, door de groote nettigheid, waar mee die geleerde Engelsman deselve had doen afbeelden. Egter oordeel ik, dat de genoemde Heer de Staart van de Mugwurm niet naukeurig genoeg ondersogt heeft: behalven dat ik ook ondervinde, dat het Popke eenigsins misstelt van Hem is afgebeelt geworden: Ten sy mogelyk dat hy een ander soort van een Muggen Popken by der hant heeft gehadt, alsoo ik veelderley Muggen, en ook verscheyde van hare Popkens, in de Natuur ondervinde. Het Wurmken, daar de Mug uyt vergroeyt, dat vertoon ik op de eenendertigste Plaat, in de vierde afbeelding, naa het leeven: sijnde dit het selve, dat ik daar booven in de vyfde afbeeldinge in het groot vertoon, en soo als men de structuur van syn Borst en Buik aldaar komt te bespeuren. Soo dat men ook met een de manier siet, hoe het aan de vlakte van het water, door middel van sijn start, komt te hangen: als ook hoe het in Hooft, Borst, Buik ende Start, redelijk distinct verdeelt is.
In het Hooft, dat om laag in het water hangt, worden verscheyde saaken van my vertoont: als besonderlyk de Oogen, de Hoornen, en de Mont van Ga naar margenoot+onderen. De couleur der Oogen is swart aa, haar | |
[pagina 350]
| |
nec racematim, aut reticuli hexagoni instar, divisi, figura nonnihil lunata praediti. Cornua Ga naar margenoot+clavicularum ossibus in Homine similia sunt bb, sinuata, pilisque nonnullis circum apices suos instructa. Oris etiam hiatus quodammodo heic Ga naar margenoot+conspicitur c, nigricantis instar maculae trigonae apparens. Praeterea septem adhuc alias Oris Particulas videre licet; quarum quidem tria paria tam supra Os, quam ad latera ejus, exhibeo; septima autem, quae subfusca est, & ita dicto conspicillo Avium figurâ simile, binis suis basibus, ad oculos usque exporrectis, circa Thoracem cernitur: in medio nonnihil albidior est haec Particula, at paullo inferius, prope Os, magis fusca; antica autem parte, uti ungues digitorum, aut squamulae Piscium, fabrefacta apparet. Qua haec Particula fusco suo flexu, propemodum in media regione capitis inferiore, terminatur, primum ex tribus ante dictis Particularum paribus exhibeo, quod quidem ob pilos, quibus internum ejus latus obsessum est, trigonam refert figuram. Circa hujus finem par alterum Particularum sequitur, quarum principia corneo-ossea sunt, extrema autem pilosa. Infra has tandem tertium conspicitur Particularum par, quae majores magisque hispidae sunt, atque ad pilos usque Cornuum exporriguntur. Isthaec tria particularum paria proprie sunt Setae articulatae & pilosae, quibus Vermis Culicis utitur ad dirigendum, quod ingerit, alimentum: cujusmodi quidpiam in Cancello jam ante proposui, in quo tum multas hujus sarinae particulas descripsi. Porro Os antica parte exiguis obsitum est pilis, qui omnes & aeque longi sunt, & aequali intervallo a se mutuo distant; Ga naar margenoot+quod litera c proprie indicat.
In Thorace regulares quaedam conspiciuntur Ga naar margenoot+divisiones dd, quae ab accrescentibus & extuberantibus ibidem Crurumatque Alarum artubus producuntur. Hinc etiam hoc in Vermiculo omnia futurae Nymphae sive Culicis membra, sub cute latentia, demonstrare possum: quem-admodum paullo post in Apum Vermibus praestabo, exemplum sic daturus reliquis omnibus Insectis, ad primum hunc Tertii Ordinis modum pertinentibus, applicandum: deinceps vero, cum ad alterum Tertii Ordinis modum pervenero, simile quoddam specimen in Papilione diurno ob oculos ponam. Praeterea etiam videre licet, quonam pacto hujusce Vermis Thorax lineis distinctus sit, pilisque utrinque obsitus setaceis, unico veluti e centro heic prodeuntibus. | |
structuur is effen ende glad, sonder dat se druyfsgewys, of als een seskantig netteken verdeelt sijn: haar figuur is een weinig halve maanagtig. De Hoornen syn, als de Sleutel-beenderen in de Menschen, bogtig Ga naar margenoot+van gestalte bb, en met eenige hayrkens ophaare toppen beset. In de Mont siet men eenigsins de Ga naar margenoot+opening derselve c, dat als een driehoekig swart vlaxken vertoont wort. Daar by siet men nog seven andere Deelkens van de Mont, waar van ik 'er drie paar soo booven als neffens deselve vertoone; en dan een deelken, dat bruynagtig synde, en als de bril der Vogelen van figuur vertonende, by de Borst met syne twee steunsels sig sien laat, dewelke haar tot de Oogen uytstrekken: in het midden is dit Deelke wat witter, en wat laager naa de Mont bruynder, en het is voor aan van maaksel als de nagelen der vingeren, of de schobbekens der Visschen. Daar nu dit Deelke, met syn bruyne bogt, haast midden van onderen op het hooft eyndigt, vertoon ik het eerste van de drie paar andere Deelkens, dat door syne hayrkens, daar het aan de binnenste kant meede beset is, sig driehoekig vertoont. Aan het eyndigen der selve, soo volgt het tweede paar andere Deelkens, dewelke in haar begin hoornbeenagtig syn, en op haar eynde hayrig: eyndelyk soo siet men daar onder het derde paar Deelkens, die grooter ende hayriger syn, en tot de hayrkens van de Hoornen haar uytstrekken. Deese drie paar deelkens syn eygentlyk de gearticuleerde Borstels en hayren van het Muggen-Wurmken, welkers gebruyk is, om het voetsel te regeeren dat het in neemt: gelyk ik diergelyks iets in de Kreeft voorgestelt heb, alwaar ik veele diergelyke deelkens heb beschreeven. Vorders soo is de Mont van vooren met hayrkens beset, die van een eenparige langte syn, en ook eenparig van een Ga naar margenoot+staan; gelyk dat eygentlyk door de letter c aangeweesen wort. Op de Borst siet men eenige reguliere verdeelingen Ga naar margenoot+vertoont dd, dewelke door de aangroeyende en uytpuylende leeden van beenen ende vleugelen aldaar veroorsaakt worden. Waarom ik ook in dit Wurmken alle de leeden van het toekomende Popken of Mug onder syn vel kan vertoonen: gelyk ik een weinig hier naa in de Wormen der Byen zulks doen zal; tessens een voorbeelt als dan geevende op alle de overige Insecten, welke tot de Eerste Wyze van de Derde Order behooren, toepasselyk: vervolgens dan, wanneer ik tot de Tweede Wyze van de Derde Order zal gekomen zyn, zal ik een gelyk voorbeelt van het Dagkapelletje vertoonen. Nog siet men op de Borst syne teekening, en hoe hy aan weersyden met borstelig hayr beset is, spruytende aldaar de borstelige hayren als uyt een middelpunt. | |
[pagina 351]
| |
Ga naar margenoot+Venter ee in octo sese dividit annulares Sectiones: quibus si extremam Caudam pilis hirsutam Ga naar margenoot+f, illamque ejus partem, quae itidem setosis Ga naar margenoot+pilis munita g, quasi extra aquae superficiem a Verme protenditur, accensere libet, decem heic annulos dari dicendum erit. In ea Caudae Ga naar margenoot+parte, quae circa aquae superficiem conspicitur h, nonnullae comparent maculae nigrae atque foveae, tum & pili aliquot setacei. Verum id praeprimis probe heic notandum est, quod, quotiescunque etiam Vermis, cum in aquae medio natat, dictam modo Caudae partem subter aquas demittit, haec tamen nunquam madefiat. Quapropter Vermis, quando a motu cessare vult, ilico sese rursum versus aquae superficiem recipit, ibique Caudae suae interventu semet eundem fere in modum suspendit, quo vitreus homunculus ex vitrea sua bullula in aquis pendulus manet. Id autem tanto facilius ab hoc Verme perfici potest, quandoquidem ejus Cauda semper sicca manet: unde etiam cernitur, quod, quamprimum haec Caudae appendix rursus ad aquae superficiem emersit, aqua mox undequaque inde defluat. Tum vero quoque distincte videre licet, quod ibi veluti fovea quaedam aquae imprimatur; quum, corpore Vermis ob gravitatem deorsum nitente, aqua in siccam Caudam hujusque foveas penetrare nequiens, in circumferentia ejus sistatur. Hac igitur ratione Vermis extremo Caudae suae, haud aliter, ac vacuus cyathus, cavus, quam elegantissime in aqua fluitat. Simili etiam modo effici potest, ut acus chalybea in aquae summo natet, si illa prius per suber transadacta fuerit: atque haec tunc pariter notabilem foveam superficiei aquae imprimit. Circa extremum hujus Caudae nonnullas exhibeo Ga naar margenoot+bullas in aqua i, quae proprie ab aëre oriuntur, quem Vermis ibi loci e corpore suo emittere potest. Multoties etiam vidi, quod Vermis, forsan aërem hauriendi gratia, caput suum veluti extra aquam extulerit. Quando autem contingebat, ut memorata Cauda suam amitteret siccitatem, Vermisque hinc ejus ope non amplius ad aquae superficiem semet suspendere posset; quod quidem producitur, si Vermem quis plus justo contrectat & concutit; tunc observavi, quod is Caudam ori suo immiserit, eamque, nec non ejus pilos, denuo restituerit. Unde hoc agendi modo Insectum istud Aves aquaticas aemulatur, quae pariter pennas suas, per rostrum transmittendo, materie quadam pingui sic oblinunt, ut aquae resistere possint: | |
Ga naar margenoot+De Buyk ee die verdeelt sig in agt ringwyze verdeelingen, waar by soo ik de uyterste Staart kom te Ga naar margenoot+reekenen, die met hayrkens beset is f, en dan dat deel derselve, het welk hy als buyten het water steekt, Ga naar margenoot+en meede met borstelig hayr verciert is g, so sou men tien ringen in deselve bevinden. Op dit deel der Staart, dat aan de vlakte van het water gesien wort, Ga naar margenoot+h, vertoonen sig een ge swarte vlaxkens ende kuilkens als meede eenige borstelige hayren. Maar hier is nu wel aan te merken, dat, hoe menigmaal deese Wurm het geseyde deel der Start onder het water steekt, wanneer hy in de boesem van het selve swemt, dat die nimmer nat wort. Waarom soo dra hy van syne beweeging rusten wil, hy sig weer naa de oppervlakte van het water begeeft, waar aan hy sig met syn Staart komt op te hangen, op de manier haast, gelyk een glaase Manneke in het waater aan syn glaase belleken vast bangt. En dit doet deese Wurm sootveel te ligter, om dat syn Staart altyt droog blyft: waarom men ook siet, dat soo draa hy die aan de vlakte van het water bewogen heeft, dat het selve daar van alle syden afloopt: en dan siet men ook distinct, dat daar als een kuil in het water veroorsaakt wort, door dien de Wurm met syn lichaam neersakkende, en het water tot de droge Staart en syne kuilen geen ingang hebbende, daar in de omtrek om staan blyft. En soo dryft hy dan seer elegant met het uyteynde van syn Staart, gelyk een leege holle roemer, op het water. Dat men ook vergelyken kan met een staale naalt, die men op de vlakte van het water kan doen dryven, als sy door kurk is getrokken geweest; en dewelke dan meede soo een merkelyke kuil in de oppervlakte van het water komt te maaken.
Omtrent het eynde van deese Staart vertoon Ga naar margenoot+ik eenige belletjes in het water i, het welk eygentlyk lucht is, die hy door syn lichaam aldaar kan uytlaaten. Soo heb ik hem menigmaal, mogelyk om lucht te scheppen, als buiten het water met syn hooft sien ophefsen. En wanneer het gebeurde, dat de genoemde Staart syne drooghte quam te verliesen, soo dat hy niet meer aan de vlakte van het water hangen kon; het welk gebeurt als men de Wurm te veel handelt ende schudt; soo heb ik hem de Staart in syn mont sien neemen, en deselve en hare hayrkens weer herstellen. Waar in dit Dierke de Watervogelen naavolgt, die haare voderen door haar bek heen trekken, om die met eenige olieagtigheid te besmeeren, en voor het water te beschermen. En deese vette substantie perssen sy uyt een dubbelden Klier, die haar in den Stuit geplaatst is, en waar in | |
[pagina 352]
| |
exprimunt autem pinguem hancce materiem e duplici, qua gaudent, Glandula, in Uropygio collocata, cujus ope oleum istud, pennas contra aquam muniens, generatur atque secernitur. Quandoque materie isthac Instrumentula Anatomica de ferro parata, ferruginem arcendi ergo, oblinivi, atque expertus sane sum, ferrum ejus ope incorruptum perstitisse: quod equidem multo adhuc efficacius ab ea praestitum iri confido, si excocta, atque copiâ majore collecta ad manum foret. Porro cum totum Animalculum pellucidum sit, in medio istius Caudae, qua id in aqua fluitat, duas heic simul exhibeo Fistulas pulmonales, transparentes, quae circa Thoracem e corpore oriundae, ante memoratum aërem, quo bullulae Ga naar margenoot+producuntur, in se continent, kk. Quocirca hoc Insectum simili modo, ac Vermis Muscae Asili, per caudam suam respirat. Interim Cauda tamen isthaec nequaquam Vermi Culicis adeo absolute necessaria est, ut hic sine ea vivere non possit; sed ipsius tantum commodis inservit, facitque, ut Vermis ejus adminiculo ad aquae superficiem sese veluti suspensum tenere queat. Hinc est, quod dicta Cauda prorsus pereat atque deponatur, quando Vermis, cutim suam exuendo, in Nympham mutatur. Quantum ad alteram Ventris vel Caudae partem adtinet, cujus extremum itidem pilis setaceis hispidum est: circa eam nonnullas exhibeo Ga naar margenoot+glebulas l, quae in aquam cadunt, ibique paullatim Ga naar margenoot+colliquescunt m: sunt haec nimirum excrementa Intestinorum. Ipsa etiam Intestina, quae istas foeces continent, per ventrem heic transparentia videre licet, inter Fistulas pulmonales Ga naar margenoot+kk sita, tandemque in altera hacce sive vera Cauda semet terminantia. Id vero admodum singulare est, quod in hoc Vermiculo non solum motus translucentium Intestinorum, sed Ga naar margenoot+vel ipsa etiam excrementorum in iis n propulsio, oculis cognosci queat: quem quidem Interaneorum motum nunquam satis laudandus Hookius primus proposuit. Praeterea etiam animadverto, pellucentia isthaec Intestinula quandoque alba, alias nigra, & in nodulos nonnunquam distincta apparere: quae varietas inde oritur, quod ingesta & excrementa plura, vel pauciora, & magis minusve alterata in iis dentur. Tandem in octo Abdominis annulis exiguos quoque monstro pilos, ternos in nonnullis, in aliis quaternos, tum & squamosam simul picturam atque constructionem eorundem. Vermiculus hic, ubi ad plenam suam magni- | |
deese Olie, om haare vederen tegens de vogtigheid te wapenen, wort gegenereert en gesecerneert. Ik heb met deselve somtyts eenig ysere Anatomische Instrumentkens tegens de roest wel besmeert, en ook bevonden, dat se hetyser conserveerde; dat ik vertrou sy nog veel bequamer sou doen, als se opgekookt was, en men deese olie in overvloed had vergadert.
Vorders, alsoo het gansche Dierke doorsigtig is, soo vertoon ik midden in de genoemde Start, daar het meede op het water dryft, twee doorschynende Longpypen, dewelke ontrent de Borst uyt het lichaam spruyten, en die de genoemde lucht, daar de bellekens Ga naar margenoot+uyt ontstaan, in haar bevatten, kk. Soo dat dit Dierke, eeven als de Wurm van de vlieg Asylus doet, meede syn luchthaling door de staart heeft. Deese Staart van het Mugge-wurmken behoort eygentlyk tot het weesen van het Dierken niet, maar alleen tot syn welweesen, en om aan de oppervlakte van het water opgehangen te blyven, daarom wanneer hy het vel komt als af te stroopen, en in een Popke te vergroeyen, het de genoemde staart t'eenemaal verliest ende aflegt.
Wat het andere deel van di Buik of Staart belangt, die meede van agteren met borstelig hayr beset is; daar omtrent vertoon ik eenige deelkens, die Ga naar margenoot+in het water vallen l, en haar allenxkens dissolveeren Ga naar margenoot+m; het welk de vuiligheden der darmen sijn. En men siet ook dat het gedarmte, dat deselve in haar bevat, meede door de Buyk heen schynt, Ga naar margenoot+alwaar het tusschen de Longpypen in kk geplaatst is, en eyndelyk in deese tweede of eygentlyke staart komt te eyndigen. En dat seer raar is, soo kunnen wy niet alleen de beweeging der doorschynende ingewanden in dit Wurmken ogenkennelyk sien, maar ook de voortgank der vuiligheden in deselve Ga naar margenoot+n. Gelyk dese beweging der Ingewanden de noit volpreesen Hooke het eerste heeft voorgestelt. En ik ondervinde ook, dat deese doorschynende Darmkens somtyts wit, dan swart, en ook als in knoopen verdeelt syn, haar vertoonen: dat syn oorspronk neemt, naa dat de stoffen en vuiligheden daar veel of weynig in syn, en meer of minder gealtereert. Eyndelyk vertoon ik op de agt ringekens van de Buik op sommige drie, en op andere vier hayrkens, neffens dan meede de schobagtige teekening en de structuur derselve.
Dit Wurmke tot syn volle grootte gekomen synde, | |
[pagina 353]
| |
tudinem pervenit, ejusque membra, sub cute, debitam adepta perfectionem, sanguine atque humoribus turgescunt, veterem suam cutim tandem exuit, & omnes suos artus, hactenus reconditos, manifeste oculis exponit: scilicet Ga naar margenoot+eo tempore in Nympham is mutatus est, quam magnitudine nativa depictam icon sexta, eandemque insuper microscopio auctam figura Ga naar margenoot+septima repraesentat. In hac nunc Caput, Pectus, & Venter, multo distinctius, quam in Vermiculo, videri possunt; quin & Oculi quoque, Cornicula, Aculeus, Crura & Alae heic conspiciuntur. Verum omnia isthaec membra, aquae instar, fluida sunt, atque interim in ipsis tamen aquis eousque evaporare debent, ut justum robur adipiscantur. Ne autem partium harumce repraesentatio adscriptis litteris obscuretur, in rudi potius earundem adumbratione, quam adjunxi, eas omnes indicabo. Verum priusquam id adgrediar, animadversione prorsus dignissimum est, Caput, quod ante in Verme deorsum versus aquae fundum propendebat, nunc in Nympha sursum elevatum esse, atque duorum interventu tubulorum similiter ad superficiem aquae suspendi, quemadmodum antea Vermis cauda ope Fistularum pulmonalium in aquae summo suspensa erat: unde uti Vermis tum temporis aërem per caudam hauriebat; ita is ipse, in Nympham mutatus, capite nunc suo, per modo memoratos tubulos, qui fere super pectore collocati sunt, respirat. Hinc itidem cernitur, Nymphae caudam, quae in Verme sursum erat protensa, deorsum sub aqua demersam haerere: quae quidem maxime notabilis est, circa vivendi modum, in hoc Animalculo mutatio. Tubulos istos in Capite habere quis posset pro Corniculis, quibus Vermis gaudebat, exuta nunc cute dilatatis, alterique usui adaptatis; modo magis versus anteriora siti forent. Cauda itidem sub cutis mutatione notabiliter mutata est; elegantem enim acquisivit pinnam remigem, cujus adminiculo Nympha isthaec semet de loco in locum movet, alioque penitus modo natat ac procedit, quam quidem solebat, quando etiamnum Vermis erat. Invenio autem, quod D. Hookius hancce, quoad movendi natandique modum, in Nympha mutationem pariter observaverit: uti in Micrographia ejus est videre. In multis Insectis, imo talibus etiam, quae ad hujus Tertii Ordinis modum secundum pertinent, animadvertitur, quod, cum in Chrysallides abierunt, motum in cauda sua conservent; | |
en dat de leeden onder syn vel haar perfectie hebben verkreegen, en door bloet en vogtigheeden opswellen, soo stroopt het eyndelyk syn oude huyt af, en het vertoont dan alle syne verborge leeden klaar aan het gesicht; op welken tyt het dan in een Popken is verandert, dat ik levens groote vertoon in de sesste afbeelding, en daar boven vertoon ik het selve in de sevende afbeelding, in het groot. Waar in men nu veel distincter het Hoost, de Borst en de Buik sien kan, als in het Wurmken: en men bemerkt daar in van gelyken de Oogen, de Hoornen, den Angel, de Beenen, en de Vleugelen. Maar alle welke leeden soo vloeybaar als water syn, en die ook in het water haare uitwaasseming tot sterkte moeten verkrygen.
Maar om de af beelding deeser leeden niet met letterenie mismaaken, soo sal ik nu alle deese deelen in de schets of rouwen omtrek daar van vertoonen. Maar eer ik daar toe kom, soo is het seer opmerkelyk te weeten, dat, daar het hooft in dit Popken, 't geen te vooren, als het nog een Wurm was, om laag in het water hing, het nu om hoog verheeven is geworden, alwaar het met twee pypjes aan de vlakte van het water hangt, gelyk het te vooren met de Longpypen in de staart van syne Wurm sig soo aan de oppervlakte van het water quam te bogeeven, en daar syn aassem door te haalen: dat het nu door syn hooft doet, alwaar deese pypjes haast op de borst geplaatst syn. En soo van gelyken siet men, dat de staart in het Popke nu om laag in het water is geplaatst geworden, daar deselve in syn Wurm om hoog was: dat een seer considerabele verandering omtrent de manier van leeven in dit Dierken is.
Dese Pypjes in het Hooft sou men voor de vervelde Hoornen kunnen aansien, die gedilateert syn geworden, en haar gebruik verandert hebben; indien sy maar wat verder naa vooren stonden. In de vervelde Staart siet men van gelyken een opmerkelyke verandering, alsoo sy een cierlyk vlotriemken verkreegen heeft; met het welke dit Popke haar nu plaatselyk beweegt, en op een heel andere manier swemt ende voortgaat, als het pleeg te doen, wanneer het een Wurm was. En ik bevinde, dat de Heer Hooke deese veranderde manier van beweeging ende swemming in het Popken meede aangetekent heeft, als in syne Micrographie te sien is. In veele Insecten, selfs in deese Derde Order op de tweede wyse, siet men de beweging in de staart der Gulde Popkens over te blyven, niet tegenstaande alle haare andere leeden, | |
[pagina 354]
| |
quamvis reliqua omnia eorum membra penitus immobilia evaserint: prout hac etiam in Nympha Ga naar margenoot+obtinet. Verum de hac re in principio abunde egimus. Ga naar margenoot+In Capitis altero latere Oculus a cernitur, membranâ, quae Aculeum investit, superne nonnihil tectus, atque hoc tempore jam in hexagonas & globosas divisiones interstinctus. Ga naar margenoot+Supra hunc sita apparet altera Antennarum b, nigros in nodulos, qui totidem sunt articuli, Ga naar margenoot+divisa. Aculcus c, qui Oculum ex parte contegit, acuto mucrone suo Crura inter atque Alas Ga naar margenoot+compositus est. Crura dddd mirabili modo convolvuntur & inflectuntur; praecipue vero postica, quae inter Alas sese recondunt, & per has transparent: id quod heic uno latere ita delineatum exhibeo, ut simul & Ala hujus lateris conspiciatur, atque ipsa Membrana hanc investiens Ga naar margenoot+ee, quae transparentibus cruribus superposita est. Abdomen in octo dividitur Annulos, quibus nonnuli pilorum, cutis mutatione functorum Ga naar margenoot+ff, cernuntur insidentes. Per mediam Abdominis longitudinem elegans comparet margo Ga naar margenoot+gg, quem in Verme Culicis vix ac ne vix quidem dignoscere potui, neque & postmodum in Culice ipso adeo notabilem inveni. Cauda deorsum Ga naar margenoot+propendens articulatâ pollet Pinna remali h, cujus ope Nympha semet de loco in locum transfert. Superne in Capite ante descripta cernuntur Ga naar margenoot+Cornicula ii, tubulata, quorum interventu Nympha ad aquae superficiem pendet & respirat: hujus autem vi constructionis Nympha jam aptior facta est, quae positis exuviis in Culicem mutari queat. Certo Animalculum hoc colore haud gaudet: principio enim a mutatione sua albescit, postea subviride fit, tandemque postremo ad nigrum vergit. Postquam Nympha isthaec aliquot dierum spatio huc illuc in aqua semet circumegit, atque mollia ejus membra roborata sunt; ultimo tandem cutim ea suam, loco medio inter bina illa Cornicula sive Tubulos, quorum ope ad aquae superficiem suspensa est, disrumpit, exuit, atque deinde ob corporis sui levitatem, tamdiu in aquae superficie considet, donec Alae ipsius dispansae, & aëris vi arefactae fuerint: tum demum Culicis induta formam Nympha avolat, suas relinquens exuvias in aqua fluitantes, quae sensim ibi consumuntur.
Hujusce speciei Culices, qui ob formidabilem suum Aculeum, in Hollandia omnium notissimi sunt, facile in Mares & Foemellas di- | |
geheel onroerbaar syn geworden, als ook in deese Popkens plaats heeft. Maar hier van is genoeg in het begin gesproken.
Ga naar margenoot+In het Hooft siet men aan de eene syde het Oog a, dat boven aan een weynig van het vlies, dat den Angel bekleet, bedekt is: Het selve is nu in seshoekige en globeuse verdeelingen onderscheyden geworden. Daar boven siet men een van de Spiesjes of Ga naar margenoot+Hoornkens geplaatst b; die in swarte knoopkens, dat soo veele articulatien syn, verdeelt wort. Den Ga naar margenoot+Angel c, die het oog voor een gedeelte bedekt, loopt met syn spitze punt tusschen de beenen en vleugelen Ga naar margenoot+in. De Beenen dddd worden verwonderlyk omgekrult en geboogen; en voornamentlyk de agterste, dewelke haar tusschen de Vleugelen verbergen, daar sy door heen schynen, dat ik aan de eene syde vertoon; gelyk ook de eene vleugel met syn bekleedende Ga naar margenoot+vlies selve ee, dat op de doorschynende voeten geplaatst is. De Onderbuik verdeelt sig in agt Ringen, waar op men sommige van de vervelde hayrkens Ga naar margenoot+geplaatst siet ff. En op het midden derselve Ga naar margenoot+vertoont sig een aardig Rantke gg, dat ik swaarlyk in de Mug-wurm heb kunnen bekennen, en het geen ook naderhant niet heel opmerkelyk in de Mug is. De Staart, die om laag hangt, is met Ga naar margenoot+een gearticuleerde Vlotriemken begaaft h, waar meede dit Popke sig van plaats tot plaats beweegt. Boven in het Hooft siet men de beschreve Ga naar margenoot+Pyphoorntjes ii, waar meede nu het Popke aan de oppervlakte van het water hangt, en door respireert. En waar door het te bequamer gemaakt is, om tot een Mug te vervellen. Een sekere couleur is dit Dierken niet te geeven; want in het eerst naa de verandering is het witagtig, daar naa groenagtig, en ten laatsten naa het donker trekkende.
Naa dat sig nu het Popke eenige dagen heen ende weer in het water bewoogen heeft, en syne weeke leeden syn gesterkt geworden, soo splyt het ten laatsten syn huyt oopen, tusschen beyden de twee Hoornen of Pypjes, daar het meede aan de oppervlakte van het water hangt, en syn vel vervolgens afgestroopt hebbende, soo blyst het soo lang op het water, door de weynige swaarte die syn lighaam heeft, sitten, tot dat syne Vleugelen uytgespannen syn gewoorden, en door de lucht opgedroogt: op welke tyt het in de gestalte van een Mug weg vliegt, latende syn afgestroopte huytken in het water dryven; dat daar eyndelyk in verteert. Deese soorten van Muggen, die in Hollant de alderkenbaarste om haar gevreesden angel syn, die worden ligtelyk in Mannekens ende Wyfkens onder- | |
[pagina 355]
| |
Ga naar margenoot+stinguuntur. Masculum quidem Tabula XXXII. icone prima repraesento; quem ipsum altera dein icon microscopio auctum exhibet. Inter Culicem Ga naar margenoot+hunc, ejusque Nympham, aliud nullum datur discrimen, nisi quod membra alio modo in Nympha, quam in Culice, digesta & collocata sint: unde, quemadmodum in Nympha Caput, Pectus, Venter &c. conspici poterant atque explicari; ita haec omnia similiter in Culice, at multo accuratius, dignoscere licet: externa enim cutis Nymphae, quae distinctiorem omnium istarum partium conspectum impediebat, peracta mutatione deposita est. In Capite Culicis Maris speciatim nunc exhibeo Oculos, Cornua, Aculcum, atque duas insuper alias Particulas, aculeo adstantes, inter vel subter quas hic proprie locatus cernitur. Ga naar margenoot+Quantum ad Oculos aa; maximam hi capitis partem, prout in multis horumce Insectorum speciebus obtinet, constituunt, & subviridi pictura ornati hexagonum veluti reticulum formant, cujus omnes divisiones figurâ globosâ assurgunt. Ga naar margenoot+Juxta Oculos Cornua repraesento bb, quae veluti duobus ex globulis, flavescentibus, pictura carnea distinctis, oriuntur, atque in 12 Articulos, nigros, nodiformes, pilisque insuper filamentorum lini similibus singulatim in ambitu stipatos, elegantor dividuntur. Circa extremum harumce Antennarum circulus conspicitur, sex pilis in orbem positis constans, supra quem apices demum Antennarum, tenuibus pilis, minoribus, stipati, extant. Quantum ad reliquas duas Particulas, longas, & incurvas, Ga naar margenoot+adtinet, quas inter situs cernitur Aculeus cc; eas equidem in tres divisas invenio Articulos, pilis circum extrema obsitos, atque subfuscis praeterea plumulis, quae squamularum in Piscibus speciem referunt, undequaque vestitos.
Aculeus itidem pari pictura, & plumulis squamosis Ga naar margenoot+similibus exornatur d, at nequaquam in Articulos interstinguitur; quum medio suo immobilis sit: interim in fine tamen nonnullas obtinere divisiones videtur, ibique etiam circum apicem suum quinque pilis utrinque ordinate stipatur. Verum, omnibus probe inspectis, Particula hactenus descripta nihil est, quam Vagina Ga naar margenoot+veri Aculei e, quem ipsum inde tantummodo prominentem hac icone exhibeo. Est hic mucrone eousque acuto instructus, ut ne optimis quidem illis microscopiis, quibus anno 1668. usus sum, vel minimum quidpiam | |
scheyden; synde het een Mannekens Mug, die ik op de twee en dertigste Plaat, in de eerste figuur afbeelde. Het welke ik dan in de tweede figuur in het groot kom te vertoonen. Tusschen deese Mug en syn Popken is anders geen onderscheyt, als dat de leedematen anders in het Popken, als in de Mug, geschikt ende geplaatst syn; soo dat gelyk men in het Popken het Hooft, de Borst, de Buik enz. kon bemerken, en die ook expliceeren, men dit alles van gelyken ook in de Mug, maar veel netter, onderscheyden kan: want het uyterlyke vel van het Popken, dat alle deese leeden onderscheydentlyk te sien belette, is nu naa de verandering afgeleyt.
In het Hooft van deese Mannekens-Mug vertoon ik nu besonder de Oogen, de Hoornen, den Angel, en nog twee andere Deelkens, die den Angel vergeselschappen, en waar tussen, of onder, deselve sig eygentlyk Ga naar margenoot+vertoont. Wat de Oogen belangt aa, deselve maaken, als in veele soorten van deese Dierkens plaats heeft, het grootste gedeelte van het hooft, synde groenagtig van teekening, en als een seshoekig netken van gedaante, en waar van alle de verdeelingen globeus toeloopen. Neffens de Oogen Ga naar margenoot+vertoon ik de Hoornen bb, dewelke als uyt twee ronde globens, die lysverwig van tekening syn, en naa het geele trekkende, haar oorspronk neemen, en in 12 swarte knoopsgewyse Leden cierlyk verdeelt worden, dewelke in haar omtrek met vlasachtig hayr nog besonderlyk beset syn. Op het eynde van deese Spiesjes is een kring van ses hayrkens in de ronte staande te sien, waar boven de toppen der spiesjens met dunne hayrkens beset syn. Wat de vordere twee lange ende krom gebooge Deelkens belangt, Ga naar margenoot+waar onder den Angel sig sien laat cc, deselve bevind ik in drie Leden gedeelt te syn, en op het uyterste met hayr beset, synde nog daar en boven geheel met bruynachtige pluymkens, dewelke haar als de schobbekens op de Visch vertonen, bekleet. Van gelyken soo is den angel, die van deselve teekening is, meede met schobachtige pluymkens opgeschikt Ga naar margenoot+d; dan hy is in geen Leden verdeelt, alsoo hy in syn midden onbeweegelyk is. Hoewel hy nogtans op het eynde eenige onderscheydingen schynt te hebben: alwaar hy omtrent syn top met vyf hayrkens aan weersyden ordentelyk beset is. Dan alles wel besiende, soo is dit Deelke niet anders, als de Ga naar margenoot+Scheede van den waaragtigen Angel e, die ik daar buyten uytstekende vertoon. En dewelke soo spits is, dat de beste van myne vergrootglaasen, die ik in 't jaar 1668 gebruykte, daar geen stompheid aan konden ontdekken. Welke stompheid aan de alderscherpste | |
[pagina 356]
| |
obtusi in eo detegere potuerim. Atqui acutissimas etiam novacularum acies, & subtilissimas acuum atque phlebotomorum cuspides, si microscopio objeceris, hebetes esse facile videbis. Interim haud omnibus in Culicibus dictam invenio Vaginam: quod quidem in illa Culicis specie, quam Geedartius descripsit, locum habet; cujus Aculeum perbrevem esse, & in Ore potius, quam in Vagina, delitescere crediderim: ut hinc idem heic obtinere videatur, quod in Pediculis, quorum Vagina & Aculeus quoque difficulter deteguntur; quamvis minutissima ist haec Animalcula tamen sat vehementer pungant, & sanguinis suctione hospitalitati nostrae vim inferant. Sic etiam circa alia Insecta multam animad-verto, quoad Aculeos atque Proboscides, dari discrepantiam: aliae enim species Proboscidibus gaudent vel octuplo longioribus, quam aliae; praeterquam quod constructio insuper utrobique vel maxime differat. At de hac re alibi satis disserui, cum de Papilione pernice, qui in Historia Scarabaei Nasicornis, Tab. XXIX, repraesentatus est, egi. Ubi autem ad Muscam Tabanum pervenero, ex iis, quae circa Aculeum & Proboscidem collegi, observatis rationes proponam, quare multa Insecta, sanguine victitantia, vitam tamen servent, licet sanguine, quo se nutriant, destituantur: quae quidem quaestio circa Cimices, Pulices, & ejusmodi alia Insecta, quin & circa Culices, moveri posset. Verum redeo ad accuratiorem Aculei explicationem. Aculei Vagina, uti jam monui, in medio immobilis est; at, qua cum capite unitur, articulata esse videtur. Eam si quis sub microscopio Ga naar margenoot+dissecat, & tantillo a Capite intervallo quam expeditissime defringit, aut in ambitu Ga naar margenoot+abscindit a; ita tamen, ut eodem tempore defractam hanc Aculei Vaginam simul ab intus latente Aculeo antrorsum protrahat; tum demum Aculeus manifeste conspicitur nudus, omnibusque liber impedimentis, quae Vagina ejus ante non poterat non producere. Cum prima vice isthoc experimentum instituerem, videbar mihi Aculeum sic totum penitus detexisse: Particulam enim Ga naar margenoot+pellucidam, ex spadiceo rubram b, observabam, quae, ex materie corneo-ossea constans, modice fortis & flexilis erat. Verum hanc Particulam deinde conspicillo, objecta magis augente, examinans, anterius, sub acuta ejus cuspide, amplam satis dari aperturam animadverti, atque duas insuper veri liquoris guttulas in medio hu- | |
scheermessen, en de alderspitze vliemen van naalden en lancetten, ligtelyk door een vergrootglas ondervonden wort. Dan in alle Muggen bevind ik deese Scheede niet; als in die soort, dewelke van Goedaert beschreeven is, plaats grypt; in welke ik geloof den Angel heel kort te weesen, en veel eer in den Mond als in de Scheede verborgen te syn: op de wys gelyk in de Luysen, daar men met eenige moeyte de Scheede en Angel ontdekt; hoewel die seer kleene Dierkens egter fel genoeg steeken, en alsoo onse gastvryheid, met het suypen van ons bloet, gewelt aan doen.
Soo bevind ik van gelyken omtrent andere Insecten, dat daar een groote verscheydenheid is tusschen hare Angels en Snuyt, synde deese snuyten in eenige soorten wel agtmaal soo lang als in de andere; behalven nog dat het maaksel, soo in de eene als in de andere soort, verschillent is; dan hier van heb ik op een ander plaats genoegsaam gesprooken, als ik het snel vliegende Kapelletje verhandelde, die in de 29. Tafel in het Werk van de Neushoornige Schalbyter afgebeelt is. Soo sal ik ook, als ik omtrent de Vlieg Tabanus gekomen ben, uyt myne ondervindingen van den Angel en de Snuyt de reeden voorstellen, waarom veele Dierkens, die by bloet leeven, wanneer sy het selve komen te missen, egter nog in het leeven blyven kunnen: als omtrent de Weegluysen, Vlooyen, en andere, en ook omtrent de Muggen sou kunnen gevraagt worden. Dan ik keer weer tot een netter verklaringe van den Angel.
De Koker des Angels is, als gesegt, onbeweeglyk in syn midden, maar daar hy met het hooft vereenigt wort, schynt hy gearticuleert te weesen. Wanneer men deselve onder een vergrootglas ontleed, en heel behendig een weynig van het Hooft komt af te Ga naar margenoot+breeken, of door te snyden a, en dat soodanig, dat men op deselve tyt, deesen afgebrooken Koker des Angels, van den inwendigen verborgen Angel naa vooren aftrekt: soo siet men deselve heel naakt en klaar sonder alle beletselen, dewelke andersins de Koker des Angels onvermydelyk komt te maaken. Wanneer ik de eerste maal dit Experiment deed, soo ondekte ik, soo my dagt, den Angel ten vollen, want ik sag een spits ende doorsigtig castanie root Deelken Ga naar margenoot+b, dat uyt hoornbeen bestont, en redelyk sterk ende buygsaam was. Maar als ik nu dit Deelken met een glas, dat wat meer vergroote, besag, soo ondekte ik daar op voor aan, onder syn spitze punt, een reedelyk wyde opening, en op syn midden daar sag ik distinct, in dit deel, gelyk als in een hol pyp- | |
[pagina 357]
| |
jus pasticulae, tanquam in cavo canaliculo, haerentes, intervallo quodam a se mutuo separatas, conspexi. Quum autem liquidum istud sive ichotem inde subter microscopium exprimere vellem, praeter exspectationem contigit, ut particulam istam difsregerim: qui tamen casus insegnem hunc mihi fructum attulit, quod intus in hac pasticula quinque distinctos Aculcos, sicque totam simul Aculei constructionem, detexerim. Ga naar margenoot+Duos istorum Aculeorum, qui intra tubulatum Aculei Canaliculum reconditi erant, multo Ga naar margenoot+videbam esse graciliores cc tribus reliquis Aculeis; utpote qui crassiores atque validiores apparebant Ga naar margenoot+ddd. Animadverti etiam, eos, qua cum Capite articulabantur, nonnihil latiores esse, dein vero rursus tenuari, tandemque iterum notabiliter dilatari, priusquam in subtilia sua acumina desinant. Omnes isti Aculei figura gaudebant subplana: at in medio tamen nonnihil crassiores atque tumidiores erant; ut ideo color eorum ibi quoque magis appareret fuscus, ruborem veluti spadiceum pellucentem oculis exhibens. Materie autem simili, qua canaliculus cos recondens, flexili nimirum corneo-ossea, constabant. Neque ullam in iis cavitatem animadvertere mihi licuit; quamvis in Aculeis majusculis quid cavi adesse videretur. Hi enim, conspicillo acutissimo examinati, semet crispabant & assiduò movebant: quod quidem evaporationi humoris, intus in corum substantia conclusi, tantummodo adtribuendum esse existimabam: de reliquo autem nullatenus observare potui, eos revera intus cavos esse. Quantum ad usum quinque istorum Aculeorum; videntur ii solummodo, tanquam totidem acutissima phlebotoma, ad introitum in cutis poros efficiendum inservire, eoque facto semet ilico rursus in Vaginam interiorem, qua custodiuntur, retrahere: tum vero crediderim Vaginam hancce, acuto cavoque suo extremo, in vulnus intromitti, ejusque dein interventu sanguinis suctionem a Culice sic institui; ut sanguis, juxta & inter istos Aculeos adscendens, tandem usque in corpus Culicis deferatur. Unde interna isthaec Vaginula ejusdem propemodum heic usus est, cujus cannula argentea Chirurgorum, per quam hi cuspidatas suas lanceolas trajiciunt; siquando, ulcera profunde intra fauces sita aperturi, cavere volunt, ne, praeter illas, quas incidere animus est, aliae simul partes saucientur. At vero rationem reddere, quare Natura quinque eum in finem fabrefecerit Aculeos; id equidem, | |
ken, dat twee droppelkens van een wateragtige vogtigheid laagen, die van malkanderen verdeelt waaren. Maar als ik nu dese vogt of dit water daar onder een vergrootglas wilde uytperssen, soo quam ik heel onverwagt dit deel te breeken; hoewel met dit considerabel voordeel, dat ik daar binnen in vyf distincte Angels ontdekte, en soo te gelyk de gantse structuur van den Angel.
Twee van de Angelkens, die binnen in dit tubuleuse canaalken van den Angel opgeslooten waaren, Ga naar margenoot+die sag ik dat een vry dunder structuur hadden cc, als de drie andere Angels, dewelke dikker en swaarder Ga naar margenoot+van maaksel haar vertoonden ddd. Ter plaatse daar sy met het Hooft gearticuleert wierden, sag ik dat se wat breetagtig waaren, daar naa wierden sy weer verdunt, en eer sy in haare subtile punten eyndigden, sag men dat se weer merkelijk verbreet wierden. Alle deese Angels waaren platagtig van figuur; maar in het midden sag men dat se wat dikker ende verhevender waaren; waar door sy haar ook wat bruynder van couleur daar vertoonden; dat als een doorsigtig kastanje root sig aan het oog sien liet. Haar substantie was als het pypke dat haar besloot, bestaande uyt een buygsaam hoornbeen. Ik kon gansch geen holligheid in haar bemerken, hoewel dat sig iets diergelykx in de grote angel vertoonde: dewelke, als ik met een seer goet vergrootglas besag, haar omkrulde en geduurig beweegde, 't geen ik oordeelde te gebeuren, om dat de vogtigheid, die binnen in haar substantie beslooten was, quam uyt te dampen, maar egter kon ik niet bemerken, dat sy waarelyk hol waaren.
Het gebruyk deser vyf Angelkens vertrou ik te syn, dat sy, als soo veele scherpe vliemkens, maar alleen de opening in de sweetgaten van de huyt maken, en dat sy haar dan weer in het inwendig kokerken, dat haar besluyt, intrekken: het welk dan met syn spitze holle eynde in de wonde bewoogen synde, soo vertrouw ik, dat de Mug dan daar door het bloet in syn lichaam suygt; het welk dan voorts beneffens en tusschen deese Angelkens heen tot in syn lichaam opklimt. Soo dat dit inwendig kokerke haast even alleens van gebruik is, als het silvere pypke der Chirurgyns, waar door sy haare spitze lancetten steeken, om eenige versweeringen, die diep in de keel leggen, te openen, en om geen andere deelen te quetzen, als daar sy voorgenomen hebben de insnyding te maaken. Maar waarom dat de Natuur hier vyf Angelen toe gefabriceert heeft, dat is te hoog om voor myn stomp verstant op te lossen: Ten sy men sou willen seggen, dat sy door haare herhaalde beweeging in de wonde, | |
[pagina 358]
| |
fateor, obtusi ingenii mei viribus longe superius est: nisi cui forte placuerit statuere, quod iteratâ tot Aculcorum in vulnere agitatione sanguis tanto reddatur aptior ad adscendendum per longam illam cannulam, qua Aculei reconduntur. Interim firmiter mihi persuadeo, quod Culcx hic, sicubi forte occasione sanguinem ex Animantibus adtrahendi destituitur, Vaginae suae adminiculo Florum, Plantarum, aut Fructuum humores exsugat, hoc contentus alimento, siquando illius penuria premitur: qua enim alia ratione is se sustentare posset, cum in campis & saltibus degit? Jam vero haud pro certo affirmare ausim, utrum co tempore, quo, quinarii Aculeorum numeri nondum gnarus, Aculei Culicis iconem cum publico primum communicavi, unum tantummodo istorum Aculeorum, an vero plures, extra vaginam & cannulam suam prominentes, viderim. Id tamen scio, quod quinque hi Aculei, a latere conspecti, antica parte, proxime sub cuspidibus suis, nequaquam latiores & planiores appareant. Postquam hactenus dicta circa Aculeum observaveram; multoties deinde in Culicibus emortuis mihi videre contigit, omnes corum Aculeos e Vaginula simulatque Cannula sua, nonnunquam tamen e sola tantummodo Cannula, absque mea opera, sponte effractos fuisse: unde aliquando cogitare coepi, utrum forte bina illa quinque Aculeorum tegumenta Vaginam Aculei Apis referant, Aculcosque suos, uti Vagina altero latere aperta gladium, laxe contineant. Verum quantocunque hastenus labore id detegere conatus sim, haud tamen unquam ejus indicia quaedam invenire mihi licuit. Quocirca firmiter sustinere posse mihi videor, quod aeque Vagina Aculei, ac interior ejus Cannula, duo distincta sint tegumenta, quorum exterius Cannulam complectitur, interius autem, quae Cannula est, quinque Aculeos recondit. Quandoque factum est, ut, Aculeos istos in nonnullis aliis Culicum speciebus examinans, viderim, eos, uti Apum Aculeos, uncis recurvis instructos, aut saltem serratos esse. At vero | |
het bloet te bequamer maakten, om door dat lange rietje of pypje, dat haar besluyt, op te klimmen.
Als nu deese Mug geen bloet by de Dieren vinden kan, soo geloof ik vastelyk, dat hy de vogtigheid der Bloemen, Planten, of Vruchten, met syne pypjes opsuygt: soo dat hy sig met het eene voetsel vergenoegt, als hem het andere ontbreekt; en waar toe hy ook genootsaakt schynt, als hy in de velden ende bosschen leeft. Of ik nu op die tyt, wanneer ik dit niet geobserveert had, en dat ik de figuur van den Angel des Mugs quam uyt te geeven, maar een van deese Angels buyten syn koker ende pypjes gesien heb, dat kan ik niet voor vast seggen: maar wel dat men aan deese vyf Angelen gansch geen breede platagtigheid essen voor aan onder haare punten observeert, te weeten, wanneer men die op syde besiet.
Verscheyde maal is het my naa deese observatie gebeurt, dat ik in doode Muggen gesien heb, dat alle haare Angelen buyten haar Kokerken ende pypje te gelyk, ende van selfs, uytgebooken waaren; en somtyts alleen uyt haar Pypken, dat my wel heeft doen denken, of beyde deese bekleetselen van de vyf Angelen niet als de Scheede van den Angel der Byen waren, die daar als een degen in een scheede, die aan een syde open is, lofselyk insteeken: maar wat moeyte ik heb aangewent om dit te ondekken, soo heb ik daar tot nog toe geen tekenen van kunnen vinden. Waarom ik voor vast meen te kunnen staande houden, dat soo wel de Koker des Angels, als syn inwendige Pypje, twee distincte bekleetsels syn, in welkers buytenste het Pypje, en in welke besloote pypje de vyf Angelen verborgen worden.
Somtyts soo is het my wel voorgekomen, als ik deese Angelen in sommige andere soorten van Muggen besag, dat se als de Angel der Byen weerhaken hadden, of ten minsten een zaagwyse figuur: maar | |
[pagina 359]
| |
eo tempore, quo conficiendis istarum partium iconibus occupatus eram, haud contigit mihi id conspicere; nisi quod per microscopia vulgaria ejusmodi quidpiam videre mihi visus fuerim. Quapropter iis, qui microscopiis uti amant, omnino consulendum est, ut ne uni tantummodo lenti confidant, neque etiam situ modoque semper iisdem objectum contemplentur: Ga naar margenoot+facile enim hinc errores prognascuntur. Porro in supra indicata icone tertia Culicis etiam Ga naar margenoot+Collum e, atque huic superpositum Caput f Ga naar margenoot+conspicitur, in quo Oculi gg, tum Antennae Ga naar margenoot+abscissae hh, & Setae articulatae, quae supra Ga naar margenoot+Aculeum resectae sunt ii, apparent. Quod ad Culicis Thoracem adtinet: eo equidem Crura, Alas, & duas praeterea alias particulas, binis malleolis similes, ovata figura Ga naar margenoot+praeditas, contineri video. Crura, subfusco colore Ga naar margenoot+picta, septem constant Articulis ffff, qui in Cruribus posticis, quam anticis, majores sunt: praeter hos autem duobus insuper Unguiculis cujusvis Cruris extremum armatur. Caeterum Pedunculi squamosis Plumulis, quas inter nigrescentes quidam Pili setacei comparent, undequaque vestiti sunt. Ga naar margenoot+Alarum gggg eousque elegans est fabrica, ut artificiosius fere nihil excogitari queat. Constant partim Fistulis pulmonalibus, partim tenellis Membranis, quae omnes pellucidae sunt. Forma gaudent oblonga; colore quasi vitreo, quem maximus squamosarum & figuris rhomboidibus conspicuarum plumularum numerus passim obscurat: quo equidem eximium ipsis ornamentum accedit. Membranae Alarum omnes pulmonalibus Fistulis, quae tanquam totidem Venae aut Nervi eas percurrunt, interstratae sunt. His autem super Fistulis pulmonalibus, quae e corpore huc in Alas feruntur, oblongae illae & ventricosae Plumulae, ornatus gratia, defixae haerent: id, quod in medio aeque, ac principio, fine, & ambitu Alarum obtinet, visuque admodum jucundum est. Quapropter, ut fabrica isthaec clarius innotescat, Alas, proportione omnium reliquarum Culicis partium, paullo majores, quam olim, de novo heic nunc depictas exhibeo: quodsi | |
dat is my voor deese maal niet gelukt om te sien, wanneer als ik de figuuren deeser deelen maakte; hoewel egter dat het my selfs soo voorquam onder gemeene vergrootglasen. En daarom soo is het de bequaamste manier, voor die met vergrootglasen wil omgaan, dat hy sig op geen een glas alleen betrouwt: nog ook dat hy het object altyt op deselve sy en manier besiet, want dat is dwaling onderworpen. Voorts siet men in de aangeweese derde Ga naar margenoot+figuur de Hals van de Mug e, waar boven hetHooft Ga naar margenoot+sig vertoont f, als ook de Oogen gg, neffens de afgesneede Ga naar margenoot+Spiesjens hh, en de gearticuleerde Borstels, Ga naar margenoot+die boven den Angel afgesneeden syn ii.
Wat de Borst van de Mug belangt, deselve bevind ik in sig te begrypen de Beenen, de Vleugelen, en dan nog twee andere Deelkens, als twee hamerkens, die ey-gewys van gestalte haar vertoonen. De Beenen, die bruynagtig van tekening syn, bevind ik Ga naar margenoot+te bestaan uyt seeve Leeden ffff, welke articulatien in de agterste Beenkens grooter syn als in devoorste; hebbende op het eynde twee Nagelkens. Voorts syn de pootkens over al bekleet met schobagtige pluymkens, tusschen welke haar eenige swartagtige borstelige hayren vertoonen. Ga naar margenoot+Wat de Vleugelen belangt gggg, deselve syn soo elegant van maaksel, dat men bykans sig niet heerlykers kan imagineeren. Haar structuur bestaat ten deele uyt Longpypen, en ten deele uyt teere Vliesen, die Alle doorsigtig syn. Haar figuur is langwerpig, haar couleur is glasagtig, dewelke hier en daar verdonkert wort door een seer groot getal van schobagtige en ruytsgewyse pluymkens, dat haar een seer groot cieraat geeft. De Vliesen deser Vleugelen syn alle tusschende Longpypen, die deselve als soo veele Aderen of Senuen doorloopen, ingeplaatst geworden: en op deese Longpypkens, die alhier buyten het lighaam in de Vleugelen loopen, syn de langwerpige en dikbuykige Pluymkens tot haare opsmukking geplaatst geworden, dat soo op het midden, in het begin, op het eynde, als in den omtrek van de Vleugelen plaats grypt, en niet onvermaakelyk te sien is. En om dit klaar te vertoonen, soo heb ik de Vleugelen naa proportie van alle de andere deelen van de Mug op een nieuw, en nog wat grooter als voor deesen | |
[pagina 360]
| |
autem hae ipsae, quousque conspicillis augeri possunt, maximae repraesentarentur; miracula sane Divina, quae in iis conspicienda offeruntur, neminem non attonitum essent redditura Observare enim tunc liceret, quod Plumularum descriptarum quaelibet distincto insuper nitatur caule, cujus interventu ea cum Fistulis pulmonalibus unitur: tum quod plumularum aliae aliis passim majores, breviores, latiores, atque alio & alio modo collocatae sint: prout videlicet ordo atque elegantia requirebat. Quin si defractae forsan alicubi occurrerent Plumulae, harum calami Tubulis pulmonalibus etiamnum inhaerentes ibi comparituri forent. Verum ipsa praeprimis Plumularum fabrica summopere admirabilem semet exhibitura esset: namque omnes propemodum regularibus sex costulis, tanquam totidem nervulis, quorum singuli ingente e numero regularium globulorum constant, interstinctae sunt: id quod microscopii ope liquido conspicitur; quandoquidem omnes istae Plumulae itidem perspicuae sunt: licet interim ad membranae Alarum claritatem haud pertingant.
Tandem etiam cernere liceret, quam mirabili modo ipsa Alarum membrana fabrefacta sit: quippe quae sub microscopio prominulis veluti Papillis consita apparet. At si praestantissimorum quoque interventu microscopiorum ea repraesentaretur; tum vero distincte demum conspici posset, quod omnes istae Papillae non sint nisi totidem incurvati, cuspidati, pellucentes apiculi subtilium Papillarum exporrectarum, e quibus DEI Omnipotentia & Sapientia Sole meridiano clarius elucet. Verum omnia isthaec intra exiguam unius figurae circumferentiam exprimi nequeunt: quapropter & paucas saltem ex ingenti istarum inflexarum & acuminatarum Papillarum numero, sub specie inscriptorum quorundam punctorum, hac super Alarum membrana exhibui. Imo asseverare ausim, quod, utcunque optimo quis microscopio utatur, haud tamen prius Papillas hasce distincte sit visurus, nisi postquam membranam Alarum ex parte dilaceraverit: acuti enim illi, quos memoravi, apiculi tum demum sese manifestant, quando, remotis omnibus impedimentis, in libero aëre conspiciuntur. | |
uytgebeelt; maar indien men se gansch in het groot wilde vertoonen, men sou verbaast staan van weegens de wonderen GODS, die daar in te sien syn.
Want men sou aldaar bemerken, dat ieder van de beschreeve Pluymkens nog op een distincte steel stont, waar meede het met de Longpypkens vereenigt was. Gelyk ook dat het eene pluymke hier en daar grooter, korter, breeder, en ook anders als het Andere geplaatst was geworden, naa dat de order en het cieraat sulkx vereyste. Soo men eenige afgebrooke Pluymkens ontmoete, men sou de steelen daar van nog op de longaderkens vinden. Maar boven al sou men in de Pluymkens selve haare structuur verwonderen; die meest alle met ses reguliere ribbekens, als door soo veele senuwkens, afgedeelt worden, en dewelk yder uyt een groot getal reguliere bolletjes bestaan. Dat men klaar bemerkt met het vergrootglas, alsoo deese Pluymkens meede doorsigtig syn. Hoewel dat se op ver naa de helderheid van het Vlies der Vleugelen niet en bereyken.
Eyndelyk soo sou men ook sien, hoe wonderbaarlyk het vlies der Vleugel gefabriceert was; het geen sig onder een vergrootglas vertoont, als of het tnet verheeve Tepeltjes was besait geworden. Maar soo men het door de alderexcellenste vergrootglasen wilde uytbeelden, men sou distinct sien, dat alle deese Tepeltjes, niet als soo veele kromgeboogen, en spits toelopende, doorlugtige puntkens van syne uytgerekte Tepeltjes waaren, die de Almagtigbeid ende de Wysheid GODS middag klaar ten toon stelden. Maat dit alles is in geen omtrek van een figuur te vertoonen; waarom ik maar een kleen gedeelte van het groot getal deeser kromgeboge en spits toelopende Tepeltjes, onder de gedaante van eenige uytgebeelde stippelen, heb op dit Vlies der Vleugelen aangeweesen. En ik kan versekeren dat hoe goet het vergrootglas is, dat men deese Tepeltjes niet eer distinct sien sal, voor men dit Vlies eerst voor een gedeelte van een gescheurt heeft, want niet eer syn de spitze puntkens daar van te ontdekken, voor dat men se sonder alle beletselen in de ruime lucht sien kan. | |
[pagina 361]
| |
Ga naar margenoot+Malleoli, hh, quorum ante mentionem feci, aliquantum irregularis sunt figurae, &, in extrema polita atque distensa desinentes, colore gaudent albicante. Reperio autem ejusmodi Malleolos tantum non omnibus iis in Muscis, quibus geminae tantum Alae concessae sunt. Porro Thoracis superficies nonnihil resplendet, & Pilis setaceis, spadiceis, loco plumularum, obsita, spadiceo itidem colore ipsa ornatur.
Ga naar margenoot+Venter octo in Annulos kk similiter distinguitur, ac ante in Verme & Nympha jam exhibui. Omnes etiam isti Articuli heic aeque, ac in modo dictis Animalculis, perspicui sunt. Praeterea animadverto, Ventrem atque Caudam quaquaversum Plumulis obtegi, quae aliquibus in locis nigrae sunt: atque haec ratio est, quamobrem Venter & Cauda nigris veluti annulis interstincta appareant. Reliquae, prioribus intersitae, Plumulae ex albo flavescunt, atque prorsus pellucidae sunt. Caeterum Venter universus subtilibus undequaque Pilis obsitus est, quorum extrema semet concrispant, & quodammodo inter se mutuo implicari videntur; quamvis revera minime implexa sint. Ulterius jam Foemellae CaputGa naar margenoota magnitudine aucta quoque repraesento; quod quidem ratione fabricae Antennarum a Capite Maris discrepat Ga naar margenoot+aa. Quin & illae Capitis Particulae, inter & subter quas Aculei Vaginula sese protendit, in Foemella multo minores sunt, & difficilius Ga naar margenoot+dignoscuntur bb. Antennae autem ejus pariter in duodecim veluti sectiones divisae sunt, & Pilis Plumulisque subfuscis undequaque obsitae. Ga naar margenoot+Aculei Vagina c, & reliquae Particulae constructione & integumentis heic similibus, ac ante in Masculo descripsi, gaudent. Tandem, ne quidpiam deficiat, ipsam insuper Foemellam, Ga naar margenoot+nativa magnitudine depictam, icone quinta exhibeo. Internas Culicis partes hactenus nondum accurate investigavi: unde hoc loco de iis nihil preferam.
Multas diversasque Culicum species subinde observavi: praecipua autem eorum discrepantia in eo sita est, quod alii aculeati sint, alii vero A- | |
Ga naar margenoot+Wat de Hamerkens hh aangaat, deselve syn eenigsins irregulier van maaksel, en op het eynde haar glad ende opgespannen vertonende; de verruw van deselve is witagtig. Deese genoemde Hamerkens vind ik meest in alle de Vliegen, dewelke maar twee vleugelen syn gegeeven. Vorders is de Borst eenigsins blinkent van gedaante, in plaats van Pluymkens met Borstelige Hayrkens, die Kastanje bruyn syn, beset; soo van gelyken is de Borst selve Kastanje bruyn. Ga naar margenoot+De Buik is in agt Ringekens verdeelt kk, als in de Wurm en het Popken meede vertoont is. Soo syn ook alle deese Leeden, als in de genoemde Dierkens, meede doorschynent. Vorders soo bevind ik de Buyk en Start geheel en al met Pluymkens beset te syn, dewelke op eenige plaatsen swart syn; dat de reeden is, waarom de Buyk en Start sig als door swarte ringekens verdeelt toont. De anderen tusschen byde staande Pluymkens syn witachtig naa het geelen trekkende, en heel doorsigtig. Voorts is de geheelen Buyk rontsom met fyn hayr beset; het welk op de eynden sig als komt te kruyssen, en eenigsins in een te warren, sonder evenwel verwart te weesen.
Nog vertoon ik in het groot het Hooft van het WyfkenGa naar margenoota, het welk van dat in het Manneken in het Ga naar margenoot+maaksel van de Spiesjes verschilt aa. Soo syn ook de Deelkens, daar het Angel-kokerke tusschen ende onderloopt, meede veel kleender en moeyelyker om Ga naar margenoot+te kennen bb. Voorts syn de Spiesjes meede als in 12 afdeelingen onderscheyden, wesende vorders de gansche Spiesjes met hayr ende bruynagtige Pluymkens Ga naar margenoot+beset. Het kokerke des Angels c, en de vordere Deelkens syn van structuur ende bekleetsel, als in het Manneken beschreven is. Eyndelyk om nergens in gebreeke te blyven, soo vertoon ik nog het Wyfken levens grootte, als in de vyfde afbeelding te sien is. Wat de inwendige deelen belangt, die heb ik tot nog toe niet naukeurig ondersogt, waarom ik daar niets van seggen sal.
Veele en verscheyde soorten van Muggen heb ik nu en dan geobserveert; wiens voorname distinctie bestaat hier in, dat eenige met een angel, en dat andere | |
[pagina 362]
| |
culeo careant; qui ideo etiam mortui Culices vocantur. Differunt etiam notabiliter inter se ratione magnitudinis, colorum, alimenti, loci, in quo degunt, modi, quo nascuntur, & aliorum ejusmodi, quae circa illos observare licet. Verum de omnibus hisce impraesentiarum amplius nihil commemorabo; quandoquidem ea omnia, quae hucusque proposui, observando atque describendo plus satis defatigatus sum. Quapropter huicce tractatui finem imponens ad Apum historiam hinc progredior.
HISTORIAE CULICIS FINIS. | |
sonder angel syn; 't geen men doode Muggen noemt. Sy verscheelen ook merkelyk in grootte ende kleente, als meede in de couleuren, het voetsel, de plaatsen daar sy leven, de manieren soo sy voortkomen, en wat men meer daar in kan aanmerken. Waar van ik voor tegenswoordig niet meer sal bybrengen, alsoo ik vermoeit ben van alle de voorgestelde saken te observeeren ende te beschryven. Waarom ik my, van deeze verhandeling een einde makende, nu begeeve om de merkwaardige Historie der Byen te beschryven.
EINDE DER BESCHRYVING VAN DE MUGGE. |
|