Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput IV.
| |
Het IV. Hooftstuk.
| |
[pagina 319]
| |
tim foras protuberantia appareant; quantumvis ea ipsa jam jam sub cute conspicere, &, quomodo accrescant, distincte internoscere liceat. Attamen priusquam ordine hanc rem prosequar, scire expedit, quod, sicubi Cossus sub id tempus dissecatur, ejus divisio in Caput, Thoracem, atque Ventrem jam tum clarissime Ga naar margenoot+observetur. Gula a pristinae quidem formae Ga naar margenoot+tenax est: at Ventriculus bb mutatur & maximopere contrahitur; id quod & circa Appendices Ga naar margenoot+ejus ccc obtinet, utpote quae tantum non penitus evanescunt. Vasa Crocea sive Varicosa Ga naar margenoot+dd quoque fiunt liberiora; quamvis interim a Ventriculo sive Intestino nondum secedant. A parte postica Ventriculi, circa Pylorum Ga naar margenoot+e, insertio horumce vasorum cernitur; quippe quae distinctis quatuor tubulis ibi prognascuntur: ut ideo jure Intestina Caeca adpellari queant. Id ipsum quoque in Vermis Apum Anatome videre licet, ubi eadem ista Vasa pariter depicta Ga naar margenoot+exhibui. Intestinum Colon f hactenus magnitudinem suam propemodum servat; quin Cellulas Ga naar margenoot+suas g hoc tempore distinctius conspiciendas offert. Sub eo, versus posteriora, sive circa Ga naar margenoot+Intestinum Rectum h, Vasa, mirifico atque elegantissimo modo intorta, ab utroque Intestini Ga naar margenoot+Recti latere cernuntur ii. Ventriculum quoque facillimo tum negotio in tres dispescere tunicas, ejusque fibras motrices internoscere licet. Admirabile est, omnemque fere captum superat, quomodo Crabronum Vermiculus, Nymphae formam induturus, excrementa sua omnia una cum interiore Intestini, seu potius Ventriculi tunica, quae ea complectitur, uno eodemque tempore exoneret; ut hinc & tota isthaec membrana, & collectae feces, simul tum temporis eliminentur. Idem ergo heic obtinet, quod circa Infantes utero materno etiamnum conclusos, qui itidem omnia sua excrementa, quae novem mensium spatio ad partus usque tempus subnascuntur, in Intestinis coacervata retinent. Id ipsum quoque in Vitulis observavi utero Vaccarum detentis: imo, quod oppido singulare est, in horum excrementis similes omnino pilos reperi, quales in corporis superficie & circum os eorum haerent: quo quidem argumento quam evidentissime evinci mihi videtur, quod animantia in utero suummet corpus multoties interventu linguae suae lambant, propriosque sic pilos una cum alimento suo deglutiant, qui deinde, juxta ac inveni, excrementis intermiscentur. Inde itaque quam validissime demonstratur, humorem illum, in quo Animantia utero | |
en onderscheydentlyk in haar aangroeying te kennen.
Maar eer ik dit vervolgens afhandel, soo moet men weeten, dat als men op deese tyt de Wurm ontleet, men seer klaar de verdeling van syn Hooft, Ga naar margenoot+Borst, ende Buyk daar in merkt. De Keel a hout Ga naar margenoot+wel haar gedaante, maar de Maag bb verandert en krimpt geweldig; als meede haare Aanhangselen Ga naar margenoot+ccc, die haast ganschelyk verdwynen. De Saffraanachtige Ga naar margenoot+of knobbelige Vaten dd worden ook losser, hoewel sy van den Maag of Darm nog niet afwyken. Agter aan de Maag, daar de Ga naar margenoot+Portier is e, siet men de insertie van deese vaten, die met vier distincte pypkens daar uytspruyten; soo dat se met regt de naam van blinde darmen kunnen dragen: als ook te sien is in de ontleding van de Wurm der Byen, alwaar ik haar Ga naar margenoot+meede afgebeelt heb. De Kronkeldarm f behout in deese tyt nog ten naasten by syn grootte, daar men Ga naar margenoot+ook de celletjes g nu beter van siet. Daar onder naa agteren, of omtrent den Endeldarm, siet men de Vaten, op een seer elegante manier, en wonderlyk geboogen, Ga naar margenoot+haar aan weersyden ii van den Endeldarm vertonen. De Maag kan men in deese tyt heel makkelyk in drie Vliesen verdeelen, en haar beweegende vezelen bekennen. Het is verwonderlyk en bekans onbegrypelyk, in de Wurm der Horssels, hoe dat deselve, als hy de gestalte van een Popke sal aanneemen, alle syn vuyligheden op een tyt lost, te gelyk met het binnenste vlies van den Darm, of liever van de Maag, dat haar omvankt; 't geen alsoo geheel, neffens de vergaaderde vuiligheden, op die tyt geloost wort. Op de manier, gelyk de kinderen in Moeders lyf alle haare vuiligheden van negen maanden, tot de tyt van haar geboorte toe, in de darmen op een gestapelt bewaaren. Dat ik ook in de Kalveren, die in de buyk der Koejen syn, geobserveert hebbe; en dat seer raar is, ik heb daar het selve hayr in bevonden, dat sy op haar lichaam, en rontsom haar mont hebben: 't geen een infallibel bewys by my is, dat de Dieren in de buyk zig selve veelmaal met de tong likken, en dan dat hayr, neffens haar voetsel opslikken, gelyk ik dat in haar vuiligheden gevonden heb. Waar uyt dan kragtig beweesen wort; dat die vogtigheid, daar sy in haar Moeders lichaam in swemmen, en die men ook in haar | |
[pagina 320]
| |
contenta natant, & qui in eorum Ventriculo quoque reperitur, ipsis loco pabuli inservire. Eorum autem excrementa in parte Intestinorum superiore albicant, paullo inferius flavent, nonnihil profundius ex flavo viridia sunt & caerulea, tandemque in fine ex fusco nigricant. At vero excrementa, quae in Crabronum Vermibus inveniuntur, ejusdem in omnibus sunt formae, figurae & materici: unde clarissime innotescit, omnes hosce Vermes uniusmodi uti pabulo, parvis nimirum Cantharidibus; quandoquidem Oculorum, Pedum atque Testarum, quae Alas tegunt, particulae, auri instar, coruscantes in eorum fecibus observantur. Crabrones igitur, more Avium rapacium, suos foetus educant. Postquam vidimus, quanam ratione externae & internae partes in Cosso lenta accretione mutentur; animadvertere juvat, quod illae ejus partes, quae non mutabuntur, aliaeque, quae noviter paullatim sub cute accreverunt, vi sanguinis & humorum impulsorum lente distendantur: unde fit, ut corpore ipso magis magisque sese contrahente, omnique sanguine versus anteriora membra propulso, Cranium tandem perquam artificiose in tres dehiscat partes; quod ipsum etiam in cutis mutatione, quam Vermis ante subit, ita fieri supra indicavimus. Cutis tum quoque in dorsi medio dehiscens, interventu motus undati, qui in dorsi incisuris annularibus reliquoque corpore observatur, sensim deorsum abducitur: ut hinc Oculi, Cornua, Labium, atque Antennae aculeatae, simul eodem tempore exuvias ponant, extendantur, & sanguine, humoribus, atque aëre inflata ac dispansa alium paullatim acquirant situm, quam ante in Cosso habucrant. Dum isthaec omnia fiunt, novam inter veteremque secedentem cutim aquea sese tenuisque diffundit humiditas, quae separationem tanto reddit faciliorem. Primum, quod sub hac cutis mutatione de Ga naar margenoot+Nympha comparet, est Cornu Nasi a, quod in Cosso subter cranium delitescebat. Sub eo deinde infimae cernuntur exstant iae, sive Basis Cornu Ga naar margenoot+b. Porro ad hujus latera, utrinque, sphaerica Ga naar margenoot+duo occurrunt Tubercula cc, e Cossi Dentibus Ga naar margenoot+dd subnata, qui heic in Nympha aut futuro Scarabaeo longe, quam in Verme, sunt breviores. Juxta haec, utrinque, duo iterum paria similium Ga naar margenoot+sphaericorum Tuberculorum ee conspiciuntur, Ga naar margenoot+quae e Cornibus ff Cossi pullularunt, postmodum in Cornua Scarabaei abitura. Binae ejusmodi particulae, at magis ovatae, ad utrumque latus internum priorum Tuberculorum ad- | |
maag vint, tot voetsel dient. Haare vuiligheden om hoog in de Darmen syn wit, een wynig lager geel, wat verder geel-groen, en blaauw, en de laatste bruyn swart. Maar de vuiligheden in de Wurmen der Horssels die syn in alle deese Wurmen van een fatsoen, gedaante ende substantie, waar uyt men sekerlyk kan sien, dat se alle een voetsel gebruyken, dat kleene vliegen syn, want broxkens van Ogen, Voeten en Schaalen der Vleugelen vint men daar binnen in, die als gout glinsteren. Soo dat dan de Horssels haare jongen voeden, op de manier als de Roofvogelen haare jongen doen.
Gesien hebbende op wat wyse de uyterlyke en innerlyke leeden in de Houtwurmen veranderen, soo moet men aanmerken, dat de leeden, die sy sullen behouden, en de andere, die nieuw ende allenxkens onder het vel aangegroeyt syn, langsaam door in gedronge bloet en vogtigheeden opswellen: waar door dan, als het lichaam meer en meer komt te krimpen, en al het bloet naa de voorste leeden bewoogen te worden, soo barst eyndelyk het Bekkeneel seer kunstig in drie deelen, als in het vervellen van de Wurm meede aangeweesen is. En het vel sig open splytende ter halver weegen op de rug, soo gaat het door een golvachtige beweeging, die in de ringwyse inkervingen op de rug, en het vordere lichaam te bemerken is, allenxkens nederwaarts. Soo dat de Oogen, de Hooruen, de Lip, en de gedoornde Spiessen gelykerhant vervellen, uytgerekt, en met bloet, vogtigheeden, en lucht opgeblaasen en uytgespannen worden, en allenxkens een andere gedaante verkrygen, als sy in de Houtwurm gehadt hebben. Terwyl dit alles geschiet, soo verspreyt sig tusschen het nieuw en het afgaande oude vel een wateragtige dunne vogtigheid, dat het vervellen te makkeiyker maakt.
Het eerste, dat sig van het Popken in dit vervellen vertoont, is de Hoorn op de NeusGa naar margenoot+, die op het Bekkeneel verborgen in de Wurm lag: voorts siet men daar onder de benedenste uytsteekselen, of den grond van den Ga naar margenoot+Hoorn b. Hier neffens aan weersyden siet men twee Ga naar margenoot+klootsgewyse verheventheeden cc, die uyt de Tanden Ga naar margenoot+van de Houtwurm dd vervelt syn, en die nu in het Popken, of de toekomende Tor, veel korter syn, als in die Wurm. Hier neffens aan weersyden vertoonen haar twee paar diergelyke ovaalachtige knobbelkens Ga naar margenoot+ee, dewelke uyt de Hoornen ff van de Houtwurm vervelt syn; en waar uyt naderhant de Hoornen van de Tor vervellen. Twee diergelyke deelkens, maar ovaalagtiger, siet men tegens de voort- | |
[pagina 321]
| |
Ga naar margenoot+plicatae cernuntur gg, quae ex Cossi setis articulatis Ga naar margenoot+hh ortum sumsere, atque in Scarabaeo etiam, licet alia forma donatae, reperiuntur. Porro elegantia tria Tubercula, breviora, sese in Ga naar margenoot+medio i offerunt conspicienda, quae itidem ex Ga naar margenoot+illis particulis, quas in Vermis Capite sub lit. k videre licet, mutata cute progerminarunt. Infra haec multo major praeterea divisio sphaerica Ga naar margenoot+l comparet, quae in futuro Scarabaeo corneo-ossea est, atque pilis utrinque obsita Collum efficit. Superne in ambitu, prope Cornu, Os pectoris Ga naar margenoot+m utrinque cernitur. Paullo inferius, super Ga naar margenoot+Pectore, primum par Crurum 1. 1 suis cum articulationibus conspicitur: sub his alterum par Ga naar margenoot+2.2. Sequuntur deinde Alarum vaginae n n utrinque; subter quas etiam pars quaedam opertarum Ga naar margenoot+Alarum oo prominet. Alae hae sanguinis aërisque paullatim intus adactorum vi nitide dispansae nunc cernuntur, quae ante in rugas complicatae, atque sub cute Cossi accretae, apparebant. Infra has ultimum denique Ga naar margenoot+Crurum par 3.3 collocatum est, quod Alis alarumque Operimentis quodammodo tegitur. Omnia isthaec Crura, una cum suis Articulis, ad rigorem usque exporriguntur, humoribusque & aëre replentur & distenduntur, tumque sic absque ullo motu tamdiu eodem in situ defixa manent, donec Nympha haec in Scarabaeum mutetur. Tandem sub postremo Crurum pari Ga naar margenoot+Annulos videre licet Abdominales pp, cute Ga naar margenoot+sua exutos, Podicisque extremum q, e quo Intestinum rectum, haud aliter ac Gula e superioribus, suas exuvias projecit. Particulae hae duorum veluti scutulorum formam referunt. Quantum ad Oculos: sunt li equidem in Nympha conspicui; at una figura repraesentari nequeunt; quandoquidem paullo profundius retro Cornua collocati haerent. Porro omnis etiam externarum Vermis partium motus tum penitus ita aboletur, uti ante, cum in Ovo suo constitutus fuerat Vermis: unde hic veluti bis in utero, atque bis pullus existit. Exiguus saltem motus in cauda Nymphae, sive Podice, reliquus manet; quoniam Abdominis extremitas omnium minimam subit mutationem. Ita autem Nympha, postremos Abdominis sive Caudae suae Annulos movendo, semet adhuc movere, situmque in terrea sua cellula mutare potest: quod ipsum etiam Chrysallis Bombycis, suum intra textum detenta, efficere valet atque efficit. In mirifica hacce cutis mutatione, membrorumque transpositione, nihil majore dignum est | |
Ga naar margenoot+ge knobbelkens aan weersyden aan geplaatst gg, die Ga naar margenoot+uyt de gearticuleerde Borstels hh in den Houtwurm vervelt syn, en in de Tor ook gevonden worden, maar anders van gedaante. Nog vertoonen haar drie aardige Ga naar margenoot+Knobbelkens in het midden i, die korter syn, en die uyt deese deelkens, die in het hooft des Wurms te Ga naar margenoot+sien syn k, meede haar vervelling ondergaan hebben. Een veel grooter klootgewyse verdeeling vertoont Ga naar margenoot+sig hier onder l, die in de toekometide Tor hoornbenig is, en met hayrkens aan weersyde beset, soo dat se den Hals maakt. Boven aan in den omtrek by den Ga naar margenoot+Hoorn, siet men het Borstbeen m aan weersyden. Wat lager op de Borst vertoonen haar het eerste paar Ga naar margenoot+voeten 1.1 met haare Articulatien: daar onder siet Ga naar margenoot+men het tweede paar beenen 2.2. Hier op volgen de Scheden der Vleugelen nn aan weersyden; en een gedeelte van de bedekte Vleugelen selve, siet Ga naar margenoot+men daar onder oo. Deese syn allenxkens door ingedreeve bloet en lucht net uytgespannen, daar sy te vooren kreukelig gevouwen, en onder het Vel van de Houtwurm aangegroeyt synde te sien waaren. Ga naar margenoot+Het laatste paar voeten, 3.3 is hier onder geplaatst, en het wort eenigsins van de Vleugelen en haar Schalen bedekt. Alle deese Voeten worden met haar Articulatien styf uytgerekt, met vochten en lucht vervult en uytgespannen, en soo blyven se daar sonder alle beweging soo lang geplaatst, tot dit Popke in een Tor komt te vervellen. Eyndelyk siet men onder de laatste Beenen, de vervelde ringekens Ga naar margenoot+van den Onderbuyk pp, neffens het uyterste van Ga naar margenoot+het Aarsgat q, waar uyt de Endeldarm vervelt is, gelyk de Keel van bovenen doet. En deese deelkens vertonen haar als twee schiltkens. Wat de Ogen belangt, die syn wel in het Popke te sien; maar sy syn in geen een figuur af te beelden, also sy wat lager agter de Hoornen geplaatst syn. Voorts wort de gansche beweeging der uyterlyke leeden van de Wurm t'enemaal verloren, gelyk die in syn Ey was; en waar door hy tweemaal als in de Baarmoeder, en een jong is; behalven dat de beweging in de start van het Popke, of het Aarsgat, een weynig overblyft; om dat de minste verandering in het uiterste des Buiks geschiet. En soo kan het Popke sig nog roeren en sig eenigsins in syn aarde holleken verleggen, als hy syn laatste ringen van den Buik, of die van de Start beweegt. Gelyk het Gulde-Popke van de Sydewurm meede in syn spintsel doen kan, en doet. Het alderaanmerkelykste in dit wonderbaarlyk vervellen, en verschikken van leedemaaten is om- | |
[pagina 322]
| |
attentione, quam id, quod circa Puncta respiratoria animadvertitur. Quamvis enim singula novem Puncta respiratoria, utroque a latere corporis sita, exuvias ponant; haud tamen, nisi de quinque prioribus, id proprio sensu affirmari potest: quatuor namque infima sive postrema Puncta cutim quidem mutant, verum pristinam simul sormam penitus amittunt; quum corum tria utrinque reddantur angustiora, quartum vero prorsus occludatur. Eo autem tempore, quo sub prodigiosa hac cutis mutatione Vermis in Nympham abit, simul ex omnibus octodecim ejus Punctis respiratoriis infinitus evolvitur numerus abstractarum fistularum; quae omnes, utpote per angustum singulae ostium transire coactae, nonnisi totidem instar simplicium filamentorum comparent: quamvis horumce octodecim funiculorum quilibet, seorsim, e plurimis Fistulis Pulmonalibus, sed inter se compactis, compositus sit. Ga naar margenoot+Verum ut haec omnia clarius intelligantur; descriptioni corum iconem adjungam, atque in Nympha Cossi, suum in ventrem procumbente, omnes annulares divisiones, & Puncta respiratoria in dorso exhibebo, postmodum rursus, cum Nympha in Scarabaeum abiit, suo in situ singulatim repraesentanda. Primum igitur, quod Ga naar margenoot+heic conspicitur, est Nasi Cornu 1, Capiti, quod primum corporis Annulum constituit, infixum. Ga naar margenoot+Altera deinde sequitur incisura annularis 2; in qua primum datur Punctum respiratorium, sub primo Crurum pari, ad latera, in Pectore ita collocatum, ut, nisi Nympha prius interfecta, in conspectum haud prodeat. Tertius porro Ga naar margenoot+quartusque cernitur Annulus 3. 4, uterque Punctis respiratoriis destitutus; quandoquidem Alae alarumque Vaginae ibi repositae sunt. Accedit, quod binae hae incisurae annulares, in Nympha, unum in annulum concrescant, qui tum posteriorem Thoracis partem, sive Dorsum, efficit Interim quando hae incisurae exuvias ponunt, tunc utrinque, inter hosce Thoracis annulos, duo itidem Fistularum Pulmonalium funiculi extra corpus evolvuntur; quemadmodum ante, cum cutis mutationem, qua Vermis ipse fungitur, descripsimus, icone jam repraesentatum est. Attamem apertiones istae postmodum in Nympha rursus arcte occluduntur; donec haec tandem, ultimis positis exuviis, Scarabacus fiat atque appelletur, in quo demum ostiola illa abolentur penitus. Quintus Annulus Ga naar margenoot+5 secundum gerit Punctum respiratorium; quod quidem pariter haud distincte conspici po- | |
trent de Luchtopeningen aan te merken, want hoewel alle de ix. Luchtopeningen aan weersyden des lichaams vervellen, soo kan men dat eygentlyk niet seggen, als van de vyf eerste: want de vier onderste en laatste openingen vervellen wel, maar sy verliesen t'eenemaal haar vorige gedaante; alsoo drie daar van ann weersyden vernauwt worden, en datter een van t'eenemaal toesluyt. En wanneer dit wonder in het vervellen van de Wurm tot een Popke geschiet, soo gaan op die tyt uyt alle syn agtien Luchtopeningen een onnoemelyk getal van afgestroopte pypkens, die haar alle, om dat se yder door een enge opening moeten passeeren, niet als soo veele enkele draatkens vertoonen; niet tegenstaande dat een yder van deese agtien koordekens in syn besonder uyt seer veele Longpypkens gecomponeert is, dan die op een geperst syn. Maar om dit alles klaarder te doen verstaan, soo sal ik het selve beschryvende afbeelden a, en het Popke van den Houtwurm op haar buyk geleyt hebbende, daar in alle haare ringwyse verdeelingen, en ook de Luchtopeningen op de rug aanwysen: die ik daar naa, als sy tot een Tor vervelt is, wederom apart in haar situatie afbeelden sal. Het eerste, 't Ga naar margenoot+geen men daar in siet, is de Neushoorn 1, die op het Hooft staat, dat de eerste ring van het lichaam is. Waar op men de tweede ringwyse inkerving gewaar Ga naar margenoot+wort 2. Alwaar de eerste Luchtopening, onder het eerste paar Voeten, aan de syden, in de Borst geplaatst is, dat men egter niet sien kan, als met het Popken te dooden. Men siet vervolgens de derde ende Ga naar margenoot+de vierde Ring 3. 4. die geen Luchtopeningen hebben; alsoo de Vleugelen en haare Schalen daar geplaatst syn. Waar hy nog komt, dat deese twee ringwyse verdeelingen tot een Ring in het Popke vergroeyen, waar uyt het agterste gedeelte van haar Borst, of de rug, dan gemaakt wort. Als deese vervellen, soo siet men daar aan weersyden, tusschen deese ringen van de Borst, nog twee koordekens van Longpypen buyten het Lichaam komen uytgestroopt te worden; als in de vervelling der Wurm selve alrede in figuur aangeweesen is. Maar deese openingen sluyten daar naa weer digt toe in het Popke, tot soo lang sy de laatste maal vervelt, ende een Tor genoemt wort, alwaar sydan t'eenemaal verdwynen. De Ga naar margenoot+vyfde Ring 5, en de tweede Ademopening, die daar opstaat, is meede niet wel sigtbaar, alsoo se onder | |
[pagina 323]
| |
test; quum subter Alas Nymphae collocatum sit. At vero id praeprimis notatu dignum heic occurrit, quod alterum hocce Punctum respiratorium, in Nympha, longe majore intervallo a primo dimotum sit, quam quidem initio in Cosso Ga naar margenoot+ipso fuerat, atque a me delineatum est: ut id hinc notabiliter versus posteriora jam retractum sit. Ga naar margenoot+Sextus Annulus 6, priorem subsequens, tertium continet Punctum respiratorium, quod in Nympha extrinsecus, in Abdominis oris, quam distinctissime collocatum cernitur. Simili modo etiam Ga naar margenoot+septimus Annulus 7 quartum ostendit Punctum Ga naar margenoot+respiratorium; itidemque octavus 8 quintum. Verum sextum & septimum Puncta Ga naar margenoot+respiratoria, in annulis nono & decimo 9. 10 conspicua, arctius iterum connivent. Porro undecimus, duodecimus, atque tertius decimus Ga naar margenoot+Annuli 11. 12. 13 unum veluti Annulum constituunt, Punctaque respiratoria octavum & nonum, quae hosce ad Annulos in Verme sita fuerunt, pariter non solum multo fiunt arctiora, sed horum quoque posterius quasi oculis sese subducit. Quantum ad Annulum quartum Ga naar margenoot+decimum 14; is equidem, Nympha hoc pacto in Ventrem suum prona, haud conspicuus est: at altero a latere pulchre cernitur, duorum oblongorum, ovatorum, scutulorum figuram referens. O! mirificas mutationes, quibus Animal veluti noviter formatum in lucem prodit, quod tamen revera illud ipsum est, quod ante erat! Vermis hac ratione exuviis suis liberatus, accrescendo transformatus, suisque membris in Nympham mutatus, Podicis sui motu arcte contorquet comprimitque suas exuvias, quae deinde versus posteriora subter Abdomen ejus detruduntur. Tum vero Nymphae color totus albissimus est; nisi quod super quinto, sexto, octavo, nono, & decimo dorsi annulis subtilia quaedam, corneo-ossea, duriuscula appareant corpuscula, quae ad spadiceum vergunt: quin & in Scutulis annuli omnium postremi, & sparsim in Capite atque Cruribus ejus, similia occurrunt. Caeterum Vermis tum, vel potius Nympha mollicula est, tenera & flexilis; atque, uti admodum notabiliter brevior evasit, ita contra in latitudinem crassitiemque magis dispansa est: sanguis enim atque aër Crura ejus, Alas, & reliquas partes, anterius circa Caput, insigniter inflarunt, & ad rigorem usque distenderunt. Quodsi jam Nympham hanc propius quis contemplatur, is animadvertit, non in Cruribus duntaxat, sed in ipsis etiam Alis | |
de Vleugelen van het Popke geplaatst wort. Maar 't geen hier in opmerkelyk is, der bestaat, in dat deese tweede Luchtopening alhier veel verder van de eerste afgeschooven is, als se in 't begin in de Houtwurm selve is geweest, en aldaar afgetekent: soo dat se merkelyk agterwaarts uytgeset is. De seste Ga naar margenoot+Ring 6, die hier op volgt, aldaar siet men de derde Luchtopening, die op de randen van den buik heel kennelyk van buyten in het Popken geplaatst is. Ga naar margenoot+Gelykerwys men op de sevende Ring 7 de vierde Ademopening van gelyken siet: als ook op de agtste Ga naar margenoot+Ring 8, daar de vysde Luchtopening op staat. Maar de seste en sevende Ademopeningen die sluyten haar Ga naar margenoot+weer nauwer toe, op de negende en tiende Ring 9. 10. Voorts soo maaken de elsde, de twalefde, en Ga naar margenoot+de dertiende Ring 11. 12. 13. als eenen Ring, en de aghtste en negende Ademopeningen, die alhier in de Wurm op gestaan hebben, die sluyten sig meede niet alleen veel nauwer toe, maar de laatste Luchtopening wort als onsigtbaar. Wat nu de veertiende Ga naar margenoot+Ring belangt 14. die is, als het Popke op deese wys op haar buyk legt, niet sigtbaar, maar wel aan de ander syde, daar sy haar in figuur van twee langwerpige ovale schiltkens vertoont. O wonderbarelyke veranderingen, en als een nieu geformeert Dier, daar het nogtans het oude is!
De Wurm soo vervelt, vergroeyt, en in syne leedematen tot een Popken verandert synde, die wringt en perst syn Vel, door het roeren van syn Aarsgat, digt in malkanderen, dat dan van agteren onder syn Onderbuyk geplaatst wort. Syn couleur is als dan t'eenemaal wit, behalven dat op de vyfde, seste, agtste, negende en tiende ringen der Rug, haar eenige subtiele hoornbeenagtige, en naa het castanje bruyn trekkende, hardigheden vertoonen, dat ook op de Schiltkens van de alderuyterste ring syns lichaams te sien is, en ook hier en daar op syn Hooft en Becnen. Voorts is de Wurm of Popke week, teer ende buygsaam, en door dien hy seer merkelyk korter geworden is, soo is hy ook breeder en wyder uytgeset geworden; door dien dat het bloet, en de lugt, syne Beenen, Vleugelen, ende andere deelen, voor aan by het Hoost, merkelyk uytgeset ende styf opgespannen heeft. Als men nu dit Popken wel van naby besiet, soo bevint men dat niet alleen in de Beenen, | |
[pagina 324]
| |
harumque Testis, translucentes Asperae Arteriae productiones apparere: imo vel ipsa quoque in substantia Ossis Cornei, quod Thoracem firmat, eae conspiciuntur. Sub hoc tempus Vermis vel Nympha tenellum refert foetum recentissime in lucem editum, qui suis etiamnum incunabulis aut membranis involutus est, neque hactenus multam ferre potest contrectationem. Quin omni etiam jure Nympham hanc Embryoni adsimilare licet, qui, novissime utero conceptus, vi injuriarum, quas mater suae interventu imaginationis ipsi imprimit, omnivarias in formas torqueri potest. Impressiones enim, quas Nympha tenerrimâ hac in aetate constituta accipit, ne tum quidem, quando ea in adultum Animal aut Scarabaeum excrevit, abolentur: unde si Cornu, Crura, aliaeve partes in Nympha incurvantur, aliove modo distorquentur, hae semper postmodum in ipso Scarabaeo ita deformes permanent; omniumque injuriarum, quae tenerae huic & invalidae aetatulae inferuntur, tristia vestigia subsequens dein aetas in Scarabaeo circumfert: id quod & experientia duce Poëta cecinit.
Quo semel est imbuta recens, servabit odorem
Testa diu.
Maximam igitur admirationem attentamque considerationem meretur isthaec mutatio, qua Animal hocce, aliquot dierum spatio, futuras Scarabaei partes adeo eleganter & nitide inter se compositas, jamque ita fabrefactas, ostendit, uti aliquando, remotis impedimentis, eidem ipsi, excellentiore tamen vita praedito, ad ambulandum, volitandum, & pabulum sugendum, inserviturae sunt. Quapropter ego quidem existimo, quod Cossus, in Nymphae habitu constitutus, singularissimam sane, quae, inter omnes illas paradoxas formas, quibus Insecta ludunt, unquam ab ullo eorum exspectari potest, apparitionem praebeant. Unde etiam quam maxime velim Cervi volantis Nympham aliquando conspiciendam mihi offerri; utpote quam longe adhuc splendidius exhibere spectaculum crediderim, siquando, sponsae instar semet comentis, meliorem ad vitam sese praeparat. Mirabilis est atque oppido rara Papilionis omnium velocissimi, a J. Bauhino, anno 1590, sub nomine Mouches ou Papillons non vulgaires descripti, Chrysallis. Aldrovrandus Lib. II. cap. de Chrys Tab. vii. fig. i. eam quodammodo delineatam exhibet. Moufetus pag. 105. | |
maar ook selfs in de Vleugelen, ende haare Schaalen, de doorschynende tukken der Lugtader haar vertoonen; die men selfs, in de substantie van het Hoornbeen der Borst bemerkt Op deese tyt is de Wurm of Popke als een nieuw teer geboore kindeke in syne luyeren of vliesen gewonden, waar in het niet veel gehandelt mag worden; jaa men kan met waarheid seggen, dat het is gelyk een kint, dat essen in Moeders lyf ontfangen is, en door de ongevallen, die het syn Moeder door haar imaginatie inprent, alderhande formen kan ontfangen. Want de indrukselen, die men hier aan het Popke in haar jonkheid geeft, die blyven haar selfs by, als sy nu een volwassen Dier of Tor is; waarom soo de Hoorn, de Voeten, of andere deelen, krom en mismaakt geboogen worden in het Popke, soo blyven sy ook soo altyt in de Tor, of de Schalbyter selve. En al het quaat, dat men dese tengere en teedere jonkheid aandoet, daar draagt de volgende ouderdom de smertelyke tekenen in de Tor van; gelyk ook de ervarentheid segt door den Poeet:
De Pot behoudt dien reuk het meest,
Die 't eerst is ingeprent geweest.
Ten hoogsten verwonderlyk en seer nadenkelyk is dan deese verandering, waar in dit Dier eenige daagen lang de toekomende deelen van de Tor soo cierelyk en soo net by een geschikt vertoont, en soo als hy deselve eens onverhindert in een heerelyker leeven sal gebruyken, en daar mee gaan, vliegen, en syn voetsel suygen. Waarom ik oordeel, dat deese Houtwurm, in de gestalte van een Popke synde, de alderraarste vertoning doet, die een Insect oyt sou doen kunnen, onder alle de rare gestaltenissen, die sy aanneemen. Waarom ik wel wenste, eens het Popke van een vliegent Hert te sien, die ik vertrou, dat nog een veel heerlyker vertooning doet, wanneer het zig als een bruyt, die haar oppronkt, tot een beter leven gereet maakt. Wonderlyk en seer raar is het Gulde-Popke van het allersnelste Kapelletje, dat Joh. Bauhinus, in 't jaar 1590. onder de naam van Mouches ou Papillons non vulgaires, beschreeven heeft. En het welke Gulde-Popken eenigsins by Aldrovandus in syn tweede boek van de Gulde-Popkens, Tafel VII. fig. i. is afgebeelt. | |
[pagina 325]
| |
dictorum Papilionum minimam describit speciem, omniumque velocissimam jure adpellat: sane enim ne Hirundines quidem adeo perniciter volant, ac Animalcula isthaec. Id vero circa hosce Papiliones admodum singulare est, quod inter volandum comedant: quamvis id ipsum Hirundinibus quoque, ipsique Perlae, sive Libellae Moufeti, commune sit. Contra Muscae nonnullae, postquam escam suam ceperunt, eandem comedendi gratia alicubi resident; quemadmodum Musca Lupus assolet. Uti igitur Hirundines alimento suo inter volandum vescuntur; sic pernices hi Papiliones tam regulariter, ordinate, & lente, circum flores volitare norunt, ut jurares eos in aëre obriguisse, omnique sine motu ibi suspensos haerere: tum vero temporis subtilem exserunt proboscidem sive lingulam, quatuor pollices longam, cujus ope per duos cavos tubulos mel e floribus inter volandum adtrahunt: quo facto deinde lingulam hanc adeo expedite iterum convolvere, atque inter furcillas suas, quae sub oculis sitae sunt, recondere sciunt; ut haec quasi visui subducatur, nec nisi ab eo, qui in historia horumce Animalculorum exercitatus est, inveniri queat. Quum igitur perquam rarum sit hocce Infectum, ideo Vermem ejusGa naar margenoota, tum ChrysallidemGa naar margenootb, ipsumque PapilionemGa naar margenootc, figuris expressos dabo. Quemadmodum autem vescendi modus, in Papilione mox exhibito descriptus, valde singularis est; ita nunc aliam ejusdem farinae observationem adjungam, maxime notabilem, de modo vescendi, quo Infectum aliquod aquaticum, atque in aquis degens, utitur: is vero Capitis hujus erit finis. Insectum igitur hocce proprie Vermis est aquaticus, qui, capite & cauda simul Ga naar margenoot+computatis, ex tredecim annulis constat. Caput Ga naar margenoot+ei grande est; sex Pedes pilosi aa; duaeque Ga naar margenoot+praeterea Particulae pilis hispidae b, Caudam terminantes, quibus, tanquam gubernaculis, inter natandum sese regit Vermis. Hujusce caudae adminiculo Vermis sese, pro lubitu, ad aquae superficiem suspendere potest: quando enim suam is caudam extra aquam porrigit, tunc aqua undequaque inde defluit, sicque fit, ut Vermis in aquae superficie suspensus maneat. Duo insuper notabiles ipsi sunt in capite Dentes Ga naar margenoot+sive Mandibulae cc, magnae, acutae, incurvae, per quam validae, ob quas forte Caput Vermis adeo grande effictum est; ut harum videlicet Musculi in eo collocari possent. Senis utrinque Ga naar margenoot+Oculis dd gaudet hic Vermis, quorum octo icone expressos videre licet. Sex praeterea | |
Moufetus pag. 195. beschryft de kleenste soort van deese Kapelletjes, en dat onder den regten titel van de allersnelste: want sekerlyk de Swaluen die vliegen soo snel niet, als deese Dierkens. Omtrent deselve is het seer wonderlyk, dat sy al vliegende eeten; dat ook de Swaluen, en selfs de Perla of Rombout van Moufetus gemeen is: als ook sommige Vliegen, die, naa sy haar aasch gevangen hebben, dat gaan sitten opeeten, gelyk de Wolfvlieg doet. Gelykerwys dan de Swaluen haar eeten al vliegende nuttigen; soo weeten deese snelvliegende Kapelletjes soo regulier, ordentelyk, en langsaam, om de bloemen heen te vliegen, dat men sou sweeren, dat se in de lugt verstyft waaren, en sonder alle beweeging daar in opgehangen: op welken tyt sy dan uytsteeken een subtiele tromp of tongeken, wel vier duymen in syn lengte hebbende, waar door sy den hening uyt de bloemen al vliegende door twee holle pypkens opsuygen: en dan weten sy die tong weer soo behendig in een te rellen, en tusschen haare voetkens, die onder de oogen slaan, te verbergen, dat se als onsigtbaar wort, en niet te vinden is, als van die ervarentheid in de historie deeser Dierkens heeft. Hierom alsoo dit Dier besonder raar is, soo sal ik syn WurmGa naar margenoota, syn Gulde-PopkenGa naar margenootb, en de KapelletjesGa naar margenootc, selfs afbeelden.
Gelyk nu de manier van eeten, die ik in de afgebeelde Kapelletjes heb voorgestelt, seer seltsaam is, soo sal ik omtrent deselve saak hier by voegen een heele aanmerkelyke observatie van de manier van eeten, dat een water Insect doet, en daar in leeft: en daar meede sal ik dit Hooftstuk eyndigen. Dit Dierke dan is eygentlyk een Waterwurm, bestaande met hooft en start uyt dertien ringen. Ga naar margenoot+Het heeft een groot Hooft, ses hayrige Voeten aa, Ga naar margenoot+en op de start nog twee Deelkens vol hayr b, dat als vlodriemkens syn, waar meede hy sig bestiert in het swemmen. Met deese start kan hy, als hy wil, aan de vlakte van het water hangen blyven: want als hy die buyten het water steekt, soo loopt het selve daar rontsom af, en soo blyft hy dan hangen aan de superficie van het water. Nog heeft hy in het hooft twee merkelyke, groote, spitze Ga naar margenoot+en kromme Tanden, of Keeuwen cc, die seer sterk syn, en waarom mogelyk syn hooft soo groot geformeert is, om haare musculen te plaatsen. Ga naar margenoot+Ses Ogen heeft hy aan weersyden dd, waar van dat men er agt in de afbeelding vertoont siet. Hier by | |
[pagina 326]
| |
Ga naar margenoot+pollet Setis articulatis, quarum quatuor eeee subter & inter dentes conspiciuntur, atque Ga naar margenoot+duae sub capite ff; nisi quis malit Cornuum nomen hisce impertire. Caeterum crustaceum Animal est, Squillae propemodum simile. Ab utroque corporis latere Ga naar margenoot+sex Puncta respiratoria g, annulis abdominalibus insculpta, observantur: subtus vero duo adhuc alia hiant, quae prope pedes priores collocata sunt. In curiosissimis Georgii Hoefnagelli figuris, secundum minimae picturae exempla incisis, Parte prima, pag. 1. Vermis hic repraesentatur. Moufetus etiam Insect. Theatr. Cap. 37. eundem describit, atque aliquo modo figura exprimit. Non vescitur hic Vermis, nisi aliis Animalculis aquaticis; cujusmodi inter alia sunt Scrophulae, Cochleae, & similia in aquis degentia Insecta. Comesturus itaque, duobus suis memoratis Dentibus Animalcula, quibus potiri valet, comprehendit, horumque corpus binis suorum Dentium cuspidibus incurvis, acutis, perterebrat: quum autem duorum horumce Dentium apices intus cavi sint; hinc Vermis per eos miro quodam modo sanguinem istorum Animantium exsugit & usque in Os suum, utpote in quod hi Dentes, sive Mandibulae, ostiis suis patent, derivat. Quin etiam, quia Vermis iste ejusque Dentes aliquo modo pellucent, videre dein licet, quomodo exsuctus hic sanguis porro ab ejus Ore in Ventriculum deferatur: quod quidem praeprimis obtinet, si, quae exsugit, Animalcula rubro sanguine gaudeant. Dissecti Cossi particulam huicce Vermi objeci, atque interea ope microscopii modum, quo comedebat, accurate observans, vidi, praeter sanguinem, quem Vermis sugebat, aërem quoque, in exiguas bullulas coactum, per cavos ejus Dentes usque in Os adscendere. Visu quam expeditissimo in aquis pollet hic Vermis: quem in finem, uti dictum est, duodecim ipsi dati sunt Oculi nigri, nonnihil a se mutuo distantes: motu autem carent hi Oculi, aeque ac in aliis Insectis, atque hinc contrario modo collocati sunt, quam in Cancris, Cammaris, atque Squillis; utpote in quibus mobiles sunt. Quodsi igitur Vermis hic quidpiam ipsi arridens conspicit, tunc natatu protinus id petit, prensat, captivamque escam acuminatis suis Dentibus perforat. Perquam hinc mirabile visu habebis spectaculum, si Intestinum terrae dictum ipsi oggesseris: quantumcunque enim hoc sese corruget, intorqueat, atque agitet, haud tamen Vermis id dimittit; verum sanguinem ejus tranquille exsugit. | |
heeft hy nog ses gearticuleerde Borstels, waar van Ga naar margenoot+dat men der vier eeee onder en tusschen de tanden Ga naar margenoot+siet; en twee onder het hooft ff, ten sy dat men die de Hoornen wilde noemen. Het is een Schubagtig Dier, op het fatzoen ten naasten Ga naar margenoot+by als een Garnaat. Ses Ademopeningen {problem}b syn aan weersyden van syn lichaam, op de ringen des selven te merken: en daar by heeft hy daar nog twee van onderen, die by de eerste beenen geplaatst syn. In de seer curieuse figuuren van Georgius Hoefnagel, die in minjatuur gesneeden syn, vint men deese Wurm in het eerste Deel, op het eerste blad afgebeelt. Moufetus beschryft en tekent hem ook eenigsins af, Cap. 37. insect. Theat. Deese Wurm eet niet anders, als andere Waterdieren, daar hy omtrent leeft; als onder anderen de Scrophula, de Slakken, en andere Dierkens, die in het water leeven: waarom als hy dan eeten wil, soo vat hy met syn geseyde twee Tanden de Dieren, die hy weet te betrappen, en hy doorboort haar lichaam met de twee spitze kromme punten van deselve, want alsoo deese twee Tanden op haare tippen van binnen hol syn, soo suygt hy haar bloet, tot syn voetsel, seer wonderlyk door deselve tot in syn mont, daar deese Tanden of Keeuwen haar openingen in hebben; het welk bloet, alsoo het Dier en syne Tanden eenigsins doorlugtig syn, men dan vervolgens naa de Maag siet loopen: voornamelyk als de Dieren root bloet hebben. Ik wurp een stuk van een opgesneede Houtwurm deesen Wurm voor, en terwyl ik met een vergrootglas seer nauw op syn eeten lette, soo sag ik, dat neffens het Bloet, dat hy soog, ook de lugt met kleene bellekens, door de holle tanden, tot in syn mont opklom. Deese Wurm siet in het waater seer vaardig, waar toe, als gesegt is, hy twalef swarte Oogen heeft, die een weynig van een staan. Deese Oogen syn onbeweegelyk als in de andere Insecten, en alsoo contrarie geplaatst als in de Krabben, Kreesten en Garnaten, daar se beweegelyk syn. Als hy dan iets siet, soo swemt hy daar vaardig naa toe, en hy vat en doorboort sijn gevangen aas met sijn scherpe tanden. Waarom het seer aardig om te sien is, als men hem een Pierwurm komt te geeven, die hy, hoe seer deselve sig ook krimpt, buygt, ende roert, dan ook niet en verlaat, maar hy suygt die gerustelyk sijn bloet uyt. Syne Ingewanden verscheelen | |
[pagina 327]
| |
Vermis hic, ratione suorum interaneorum, ab Insectis terrestribus eo discrepat, quod Asperae Arteriae ramificationibus haud gaudeat adeo numerosis; quamvis eaedem tamen vicissim nonnihil ampliores atque patentiores reperiantur: sunt & magis membranaceae, minusque firma fabrica, & colore paullo saturatiore praeditae. Cor in dorso locatum est: Medulla spinalis, in Abdomine sita, constat, uti in Bombycibus, ex globulis; qui tamen adeo propinque sibi mutuo juncti sunt, ut Cossi potius, quam Bombycis, aemulentur Medullam. Iis in locis, ubi Nervi cum Medullae hujus globulis coalescunt, armillam haec quasi refert, cujus corallia duplici filo transfixa sunt. Reliquae partes sunt Ventriculus & Intestina, quae ex parte albido & saturate griseo gaudent colore, quippe a contentis producto. Vasa Crocea heic purpurei sunt coleris, aut alias etiam in imo albicantia punctis purpureis confertim variantur; quod visu perjucundum est. Ubi vero memoratus hujusce Vermis Dens microscopii ope examinatur; patet, eum superne, Ga naar margenoot+circa apicem suum a, in culpidem acutissimam coire atque nonnihil incurvari: at qua parte eum resecui, in medio, protuberans cernitur Ga naar margenoot+futura b, sive acuta eminentia; ut is hinc ibi utrinque plano-compressus sit, atque oblique devergat; a latere autem superiore sive exteriore Ga naar margenoot+convexus & sinuatus sit c. Caeterum apertio, in quam suctus humor attrahitur, extremo anteriori Ga naar margenoot+proxima est d, oblongam quasi fissuram referens, atque in circumferentia sua nigrescens subtilibus pilis obsidetur. Probabile quidem est, ex hocce Verme tandem Hydrocantharum excrescere; quando is nimirum, satis in aquis pastus, suam in sicco & tellure mutationem perficit: verum mera haec est opinio. Musca Equina alio iterum gaudet semet nutriendi modo: quandoquidem, ut alibi commemoratum est, proboscide simul atque aculeo pollet. Quantum ad Tabanum, & hujus Vermem attinet; de eo postmodum in Ordine Quarto, ad quem is pertinet, singulatim agam. Vermis ejus per podicem suum respirat, pedesque suos juxta mandibulas, in ore, sitos gerit. Facile igitur hinc judicare licet, quod Omnipotens DEUS omnis generis parare vasa valeat, figulique instar alia ad usus honestos, alia ad inhonorificos aptare; omnia interim ad suae gloriam Majestatis: quodlibet enim Animalculum sua in specie Summum Numen digito quasi monstrat, Divinorumque miraculorum, quae fine carent, laudes cantu & clamore extollit. | |
van de Insecten, die op het lant leeven, dat de verdelingen der Luchtpypen daar in soo groot een quantiteyt niet en sijn, hoewel sy weer een weinig wyder en geopender in grootte bevonden worden: ook sijn sy vliesiger ende slapper van maaksel, en wat donkerder van couleur. Het Hart leyt in de Rug; het Ruggemerg leyt in de Buyk, bestaande, als in de Sydewurmen, uyt knoopkens; maar deselve sijn soo digt aan een gevoegt, dat se meer met die van de Houtwurm, als van de Sydewurm overeenkomen. Op de plaatsen, daar de Zenuen met de knoopkens van het Merg vereenigt worden, soo vertoont hy sig als een Braselet, daar de coralen met twee draaden van door geregen sijn. De andere deelen syn de Maag en het Gedarmte, die ten deelen wit en donker grys van couleur syn, 't geen van de vuiligheden komt. De Saffraanvaten syn hier van een purpere couleur, of anders soo is haar gront wit, die met diget purpure stippelen gemengelt is; dat cierelyk staat.
Als men nu deese Tand der Wurm met een vergrootglas besiet, soo loopt hy van bovenen aan Ga naar margenoot+syn punt a heel spits en wat kremagtig toe: en in syn midden, daar ik hem afgesneeden heb, siet men Ga naar margenoot+een verheeve Naat b, of puntige verheventheid, soo dat de Tant daar aan weersyden platagtig is en schuyns neergaande, en aan de bevenste of buytensyde Ga naar margenoot+is hy ront c en bogtig. Voorts is de opening Ga naar margenoot+daar hy door suygt haast heel voor aan d, die sig als een langwerpige spleet vertoont, en in syn omtrek, daar hy swart is, siet men, dat hy met fyne hayrkens beset is. Uyt deese Wurm is het te gelooven, dat eyndelyk de Hydrocantharus vergroeyt, wanneer hy namentlyk genoeg in het water gegeeten heeft, en dat hy dan sijne verandering op het lant en in de aarde volvoert: dan dit syn speculatien. De Paardevlieg heeft nog een andere manier van sig te voeden, hebbende een snuyt en een angel te gelyk, als elders gesegt is. Wat de Tabanus en syn Wurm belangt, daar sal ik particulier van handelen in de Vierde Order, daar hy onder hoort. De Wurm daar van respireert door syn neers, en syn voeten staan neffens syne kaken als in de mont. Waar uyt men oordeelen kan, dat GODS almagtigheid alderhande vaten kan toebereyden, en die, als een Pottebakker, ter eeren en oneeren maaken; alles tot de glorie van syn Majesteyt: want yder Dierke in syn soort vertoont die hooge Goddelykheid, en het schreeuwt en singt den lof van syne wonderen, die sonder eynde syn. |
|