Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput III.
| |
Het III. Hooftstuk.
| |
[pagina 311]
| |
xit, Fibrae motrices AnnnulorumGa naar margenoota in conspectum prodeunt; quae visu sane perquam mirabiles sunt, & vix ac ne vix quidem probe describi aut figurâ exprimi queunt: feruntur enim supra se mutuo, ab alio ad alium annulum, ductu recto, transverso, obliquo, ad decussim, aliaeque aliis longiores, crassiores, aut tenuiores; prout modo citata icone quo-dammodo repraesentare sum conatus. In nullo tamen Insectorum elegantiores sunt musculi, quam quidem in Cochleis; uti in harum historia est videre. Juxta totam Cordis in Cosso longitudinem similesquoque Fibrae motrices collocatae sunt, quae ipsi Cordi inseruntur, idque, ceu totidem diversi funiculi, aperiunt atque contrahunt. Ga naar margenoot+Cor externa facie nonnisi tubulum refert Ga naar margenoot+membranaceum, oblongum a; qui circa Caput Ga naar margenoot+angustissimus est b, itidemque circa medium corporis, nodi instar, coarctatur, & rursus Ga naar margenoot+ampliatur c, tandem vero postica parte, sub annulo decimo tertio, quam arctissime Ga naar margenoot+coit d. Ab utroque Cordis latere nigrescentia quaedam puncta cernuntur, inaequalia, quae faciunt, ut Cor, ex se pellucens, tanto distinctius conspicuum sit. Quodsi deinde paullo amplior fiat incisio, Pinguedo sese offert ex infinitis constans globulis minutissimis, velut arenosisGa naar margenootb; qui, microscopio conspecti, ex aliis iterum, innumeris, minoribus, particulis compositi esse videntur. Omnes hae parciculae subtilifsimis atque Ga naar margenoot+pellucentibus innituntur membranulis sive tunicis Ga naar margenoot+aa; quae modis multiplicibus per Vermem distributae sunt, suaque multitudine & diversitate conspectui partium internarum quam maxime obstant. Porro si haec Pinguedo ope microscopii perlustratur, Fistulae etiam Pulmonales Ga naar margenoot+bb per eam discurrentes apparent, atque ipsum pingue instar minutarum particularum Ga naar margenoot+oleosarum, globosarum: cc, intra albas particulas sphaericas, membranaceas, natantium, sese exhibet. Ubi autem Cossi axungia, tenui vitro excepta, super prunâ cineribus suis adhuc sepulta reponitur, tunc assando olcosa inde exsudat materies, alba, sat copiosa; quae papyro illita idem, quod alia olea, efficit; in ignem vero conjecta lucide ardet: unde ex omnibus hisce indiciis veram pinguedinis naturam ei inesse colligo. Pingue hoc nequaquam regulari, sed varia gaudet figura, illis propemodum simile Vesiculis pneumaticis, quas in Alarum vaginis postmodum delineabo: id, quod interim | |
tigheid of ichor is, de Vezelen, die de kringen beweegenGa naar margenoota, die seer wonderlyk om te besigtigen zyn, en seer qualyk kunnen beschreeven, of ook afgeteekent worden; want sy loopen over malkanderen van de eene ring tot de andere, dan regts, dan dwars, dan schuyns, en dan weer kruys wys over een; synde de eene langer, dikker, en dunder als de andere, dat ik eenigsins getragt heb af te beelden. In geen van deese kleene Dierkens syn de Musculen aardiger als in de Slakken, als aldaar naa te sien is.
Langs het geheele Hart van den Houtwurm syn ook diergelyke beweegende Vezelen geplaatst, die men siet dat het selve ingeplant worden, en dat open en toetrekken, als door soo veele verscheydene koordekens. Het Hart uyterlyk aan te sien is niet als Ga naar margenoot+een vliesig langwerpig pypke a; omtrent het Hooft Ga naar margenoot+is het het nauwste geslooten b, als ook omtrent het middelste van het lichaam; daar het sig knoopsgewys Ga naar margenoot+sluyt, en weer verwyt c. En ten laatsten, soo sluyt het sig by de dertiende ring van agteren heel Ga naar margenoot+nauw toe d. Aan weersyden van het Hart siet men eenige swartagtigi en ongelyke stippelen, dewelke, alsoo het Hart heel doorlugtig is, dat selve soo veel kennelyker en sigtbaarder maaken. Als men nu een weynig meer opening maakt, soo vertoont sig het Vet, bestaande uyt oneyndige kleene klootkens als sandekensGa naar margenootb, dewelke als men met een vergrootglas besiet, soo ontdekt men, dat se nog uyt ontelbaare kleender deelkens samen gestelt syn. Alle deese deelkens hebben haar fondament op seer Ga naar margenoot+subtiele doorlugtige vlieskens, of vellekens aa. Dewelke menigvuldiglyk in de Wurm verspreyt syn, en het gesigt van de inwendige deelen door haar veelheid seer beletten. Als dan dit Vet met een vergrootglas besien wort, soo siet men daar ook in de Ga naar margenoot+doorlopende Longpypkens bb, en het waaragtige Vet selve vertoont sig als kleene ronde olieagtige Ga naar margenoot+deelkens cc, die in de witte globeusige deelkens swemmen. Als men nu het Vet van de Houtwurm, op een dun stuxken glas legt, en dat op een kool vuur plaatst, daar den asch nog opsit, soo braat daar een olieagtige witte substantie uyt, en dat in quantiteyt; als men die op een papier strykt, soo doet se daar het selve effect op, dat andere olien doen. En werpt men se in 't vier, soo brant se helder; dat my dan alle tekenen van Vet syn. Dit Vet is niet regulier, maar van verscheyde figuuren, op de manier bekans, als de Lucht-blaasen, die ik in de scheede der Vleugelen sal afbeelden: maar dit is | |
[pagina 312]
| |
nonnisi ratione divisionis pellucidarum illarum tunicarum, quibus, ceu fundamento, pingue sustinetur, intellectum velim: caeterum enim pinguedinis ipsius figura communis sphaerica est. In Bombycibus tamen, quorum pingue flavum est, vel maxime irregularis id figurae apparet. Ubi ulterius ope microscopii, objecta plusculum augentis, dicta Pinguedo examinatur, emaculati ea candoris apparet, & pellucentibus veluti ocellis, hydatidum fere aemulis, obsessa. Scilicet membranulis revera coërcetur haec Pinguedo, verumque oleum seu fluidum pingue est: unde etiam, si acutissimae acus cuspide vulnusculum dictis membranulis infligitur, facile inde effluit, ejusque tum gutta in aquam cadens haud aliter, ac aliud quodvis pingue, in superficie natat. Dum autem hac ratione fluidum istud pingue expromitur, albaeque particulae membranaceae diffringuntur, visus inde admodum obfuscatur, atque aqua, tanquam ab immisto amylo aut calce, turbida redditur; quandoquidem Pinguedo illa tum in multos sese grumulos dividit. Attamen pulchrius haec in Nympha, quam in Verme, conspicere licet. Animantium majorum Pinguedo microscopio intercedente perlustrata, itidem minutissimis ex particulis constare animadvertitur; quas quidem, quoniam pellucidae sunt, sabulo quam proxime similes esse dixeris: interim haud tamen adeo vivide transparent, atque praeterea ejusdem propemodum omnes videntur esse magnitudinis: id, quod circa sabulum non ita obtinet. Gleba igitur e Pingui conflata haud aliter nisi, ut arenularum inter se conglutinatarum massa, considerari debet: quamvis particulae Pinguis singulae suis contineantur membranulis, quae, cum Pingue liquatur, omnes diffringuntur, atque in fundum subsidunt. In Vitulorum & Ovium rudimentis exiguae hae pinguedinis particulae, vel absque microscopio quoque, nudo oculo adparent: quum enim tanta earum copia ibi non detur, hinc observari facilius possunt. Verum progredior. Quemadmodum igitur pingue istud conspectui partium internarum valde obstat; ita vel tanto magis etiam augetur hocce impedimentum ab accedentibus Fistulis Pulmonalibus: hae etenim, ultra quam verbis exprimi potest, eleganti multiplicique modo, octodecim ramis principalibus per Vermem distribuuntur; quirami a punctis Respiratoriis exorti, in innumeros deinde ramulos, & propagines laterales, sese dispescunt. Unde nulla emnino in Verme datur | |
niet te verstaan, als ten aansien van de verdeelingen der doorlugtige sondament-vliesen, daar het Vet op sit. Want anders is de gemeene figuur van let Vet selve rontagtig. Maar in de Sydewurmen, daar het Vet geel is, schynt het seer irregulier. Als men dan met een vergrootglas, het object redelyk vergrootende, dit Vet besiet, soo vertoont het sig helder wit, en als met doorsigtige oogkens beset, die als Waterblaasjes haar vertoonen; dan het is in der daat in vlieskens beslooten, en selve is het een vloeybaar Vet, of Olie: dat men ook met de punt van een seer spitse naalt daar ligtelyk kan doen uytloopen; en het welk soo men in een droppel water laat vallen; dan even als ander vet daar boven dryst. Terwyl men dit Vet doet uytloopen, en het witte vliesige gedeelte van een breekt, soo verdonkert dat het gesigt, alsoo het sig dan in veele broxkens verdeelt, en het is als styssel of kalk, dat het water troebel maakt. Dan dit is beter te sien in het Popken als in de Wurm. In de groote Dieren, als men daar het vet met een vergrootglas besiet, soo blykt het van gelyken uyt seer kleene deelkens te bestaan, die niet beter als met het sant kunnen vergeleeken worden, en dat om haar doorlugtiheid, die nogtans dofagtig is: behalven dat ook alle deese deelkens haar haast even groot vertoonen, dat emtrent het sant geen plaats heeft. Soo dat dan een klomp Vet niet anders als een klomp samen gebakke sant moet geconsidereert worden: hoewel yder deelke syn vlies heeft, dewelke, als het vet gesmolten wort, alle breeken, en op de gront neersakken. In de begintselen van Kalven en Schapen vertoonen haar deese kleene deelkens van het Vet, selfs sonder vergrootglas, aan het oog, want alsoo het daar soo menigvuldig niet en is, soo is de observatie daar ligter.
Maar om voort te gaan, gelyk dan dit Vet het gesigt der inwendige deelen seer beneemt, soo wort dat nog te meer gedaan, van wegens de Longpypen, die daar hy komen, en op een onuytsprekelyk aardige en menigvuldige wyse, haar door de Wurm, met 18 principale hoost takken, verspreyden; die van de punten beginnen, en haar alsoo in omelbaare taxkens, en sy-taxkens komen te verdeelen. Soo datter geen deel in de Wurmen is, dat niet eenige van deese lugt-takken verkrygt. Selss gaan sy | |
[pagina 313]
| |
pars, ad quam non aliquot harumce propaginum aëriferarum protendantur. Quin vel ud Musculos feruntur, ad Cerebrum, ad Nervos, quorum minutissimae etiam divisiones tubulis aëriferis instructae sunt. Quapropter Vermis iste, aeque ac reliquae Insectorum species, multo sane magis vi subtilis aëris sustentari videntur, quam quidem maxima omnium & sanguine ditissima Animantia: nisi forte quis statuendum putet, quod in his aër pulmonis interventu sanguini immisceatur, atque cum hoc per arterias ad omnes corporis partes deferatur: quae quidem opinio haud adeo improbabilis est. Omnes Fistulae Pulmonales in Verme rectae sunt nullisque vesiculis interruptae: in Scarabaeo enim tantum obtinent vesiculae. At missis tantisper hisce Fistulis, reliquas nunc partes paullo accuratius exponam. Has inter primum sese offert Ventriculus; Ga naar margenoot+qui quidem tum demum optime in conspectum prodit; quando universa Vermis Ga naar margenoot+cutis sectione aperitur aaaa. Tum vero patet, ab eo tantum non totum Vermis corpus occupari. Constat is aliquot tunicis, fibrisque motricibus circularibus, quibus contenta ejus moventur, gaudet. Praeterea nunquam non (nisi quando exuvias ponit) commorso vel commanducato ligno & Rhoë distentus atque repletus invenitur: unde est, quod caerulescens aut quandoque etiam rubellus appareat; quandoquidem contenta per tunicas ejus translucent. Ventriculus hic, qua Ga naar margenoot+ab Ore principium sortitur, Gulamque b constituit, angustissimus est; at paullo post in majorem dispanditur capacitatem, donec superius suum orificium sive Stomachum dictum efficiat. Ga naar margenoot+Ibi vero a parte antica Ventriculus c, in ambitu suo, septuaginta circiter obsessus est Ga naar margenoot+Particulis dd dentiformibus, quarum aliae aliis longiores sunt. Hae Particulae in sex ordines Ga naar margenoot+distribuuntur; quorum duo superiores 1.2. suis apicibus antrorsum spectant; reliqui autem Ga naar margenoot+quatuor 3.4.5.6. circa Ventriculi inferiora Ga naar margenoot+conspicui, apices suos partim ad anteriora e, Ga naar margenoot+partim posteriora versus f, directos monstrant. Omnes vero hi Tubuli simili sese modo in Ventriculum aperiunt, quo in Piscibus Appendices, sive Pancreas in Intestinum, Ventriculo proximum, patet. Haud tamen heic dixero, quod horumce Tubulorum alius alii inseratur; quemadmodum in Asello obtinet: sed id tantum volo, quod singuli Tubuli separatim sese in Ecphysin aperiant; prout in Sal- | |
tot de Spieren, de Hersonen, en Senuen, dewelke ook in haar alderkleenste verdeelingen met Longpypen versien worden. Soo dat deese Wurm, als ook de andere soorten van Insecten, veel meer met subtiele lucht schynen onderhouden te worden, als de aldergrootste en bloetrykste Dieren: ten sy dat men sou willen seggen, dat de lucht aldaar sig door de Long met het bloet communiceerde, en dat het door de Arterien tot alle de deelen overgevoert wiert; dat niet onwaarschynelyk is. Alle de Long-Pypen in de Wurm syn regt, en sonder blaaskens, als maar in de Tor plaats heeft. Maar deese Pypkens een weynig verlatende, soo sal ik de vordere deelen wat nader gaan voorstellen, waar van ons eerst de Maag voorkomt, die men niet beter sien kan, als dat men het gansche vel Ga naar margenoot+van de Wurm open snyt aaaa. Als dan siet men, dat deselve ten naasten by het gansche lichaam van de Wurm vervult. Deese Maag, gelyk hy uyt eenige Vliesen bestaat, en ook circulaire bewegende Vezels heeft, die syne innerlyke stoffe beweegen, is altyt (ten sy als hy vervelt) met gebeeten of gekaut hout en rund opgespannen en vervult: waar door hy dan sig blaauwagtig, of somtyts ook wel rootagtig van couleur vertoont, dat alles door syne vliesen heen schynt. Deese Maag, daar hy van de Mont Ga naar margenoot+begint, en de Keel b maakt, is seer nauw, dilaterende sig een weynig daar na in een grooter holligheid, tot hy de bovenste Mont van de Maag maakt. Ga naar margenoot+Alwaar de Maag c voor aan met omtrent seventig Ga naar margenoot+tantgewyse deelkens dd in syn ronte beset is; synde de eene langer als de andere, en in ses ryen Ga naar margenoot+verdeelt, waar van de twee bovenste 1.2. met haare Ga naar margenoot+punten naa vooren sien, en de andere vier 3.4.5.6. die van onderen aan den Maag te sien syn, die sien Ga naar margenoot+eendeels haare punten na vooren e, en eensdeels Ga naar margenoot+na agteren f. Deese pypkens bebben alle haare opepening in de Maag: even op die wyse als de Aanhangsels, of het Alvleesch in de Visschen, haare openingen in het Ingewand, dat op de Maag volgt, hebben. Niet dat ik wil seggen, dat het eene pypke sig in het andere opent, als in de Kabbeljau | |
[pagina 314]
| |
mone Pisce praeprimis est videre, in quo Pancreas ultra sexaginta peculiaribus atque distinctis Ga naar margenoot+tubulis in Ecphysin patet. Paullo magis deorsum Ventriculus aliis adhuc viginti & duobus Ga naar margenoot+Tubulis g, albescentibus, glandulosis, conspicuus est, qui suis apicibus versus posteriora spectant. Tandem circa infimam Ventriculi Ga naar margenoot+regionem h, proxime supra Pylori principium, rursus triginta ejusmodi observantur Tubuli Ga naar margenoot+ii, itidem inaequales, aliique aliis breviores, qui oblique ibidem & introrsum devergentes siti sunt: aperiuntur & hi ibi loci in Ventriculum, suisque apicibus antrorsum spectant. Quod si media tubulorum descriptorum series de Ventriculo defringitur, Trepani coronam ii referunt. Altero latere, quo Ventriculus in Vermis ventre recubat, Tubulique versus posteriora directi sunt, Sutura perineo Ga naar margenoot+similis f ipsum distinguit. Praeterea etiam infinitae huic Ventriculo inseruntur Fistulae Pulmonales. Ab utroque tandem Ventriculi Ga naar margenoot+latere nonnulla insuper Vascula kkkk, perquam eleganti & concinno modo, collocata sunt; quae Varicosa ego & Crocea adpellabo, Clarissimi Malpighii premens vestigia, qui in suo de Bombycibus tractatu, nunquam satis laudando, ejusmodi vascula tali nomine impertivit. Qua Ventriculus circa Pylorum desinit, angustum Ga naar margenoot+cernitur & breve Intestinulum l, quod in amplum crassumque, admodum capax, sed Ga naar margenoot+breve, Intestinum m dilatatur, Colon haud immerito adpellandum: similis enim id est fabricae, ac Intestinum Colon in Homine. Intestinum hoc plerumque mire infarctum reperitur excrementis, quae cum Glirium stercoribus, quoad figuram, conveniunt. Atque in ista hujus Intestini tantopere distenti crassitie ratio sita est, ob quam postremi Vermis annuli adeo, uti ante diximus, ad laevorem & splendorem usque diducti sunt. Accedit, quod (quandoquidem Vermis nullam circa haec loca colligit pinguedinem) argentei coloris Fistulae Pulmonales, hoc super Intestino distributae, quam pulcherrime heic per cutem transparentem pelluceant: cujus equidem spectaculi elegantia vel ideo etiam tanto insignior est, quia dictum Intestinum ex purpurascente caerulescit. Mox memoratae Fistulae Pulmonales Ga naar margenoot+nn utrinque e Punctis Respiratoriis versus modo descriptum Intestinum tendunt, atque super eo aeque, ac super extremitate Ventriculi, Rectoque Intestino, sese distribuunt. Caeteras Fistulas Pulmonales heic repraesentare prae- | |
plaats heeft; maar yder pypke opent sig besonderlyk in de zo genaamde twaelfvingerige Darm, als in de Visch de Salm voornamelyk te sien is, alwaar het Alvlees met in de sestig besondere en distincte pypkens sig in dien Darm opent. Een weynig lager aan de Maagh volgen nog twee en twintig andere glanduleuse Ga naar margenoot+witagtige pypkens g, die met haare punten naa agteren Ga naar margenoot+sien. En heel om laag van de Maag h, essen boven daar de Portier begint, synder nog dertig te Ga naar margenoot+sien ii, die ook insgelyks van maaksel syn, en de eene korter als de andere wesende, soo syn sy schuynagtig en inwaarts neergaande aldaar geplaatst. Deselve hebben ook daar ter plaatse haare openingen in de Maag, en sien met haar Punten na voren. Als men de middelste pypkens van de Maag afbreekt, soo vertonen haar deselve, als de kroon van een Trepaan. Aan de andersyde, daar de Maag in in de Buyk van de Wurm rust, en de pypkens na agteren sien, Ga naar margenoot+heeft se een naat als een Bil-naad f. Nog is deese Maag versien met oneyndige geinsereerde Longpypen. Aan weersyden van de Maag syn nog seer aardig Ga naar margenoot+en ordentelyk geplaatst eenige Vaatkens {problem}kk, die ik opgeswolle en safsraanverwige sal noemen, en dat navolgende den Heer Malpighius, die diergelyke Vaatkens, in zyn noit volprese Boek van de Sydewurmen, soo genoemt heeft. Daar de Maag by den Portier Ga naar margenoot+eyndigt, siet men een nauw kort Darmken l, dat in een grooten en dikken darm, heel wyt, maar kort gedilateert Ga naar margenoot+wort m, en bequamelyk de dikke darm kan genoemt worden, van wegens de overeenkoming van syn structuur, die selfs op die wys als in de Menschen is. Deese darm is gemenelyk wonder dik van vuyligheden, die in haar figuur met de Rotte keutels overeenkomen. Door reden van deese dikke opgespannentheid des darms, soo vertoonen haar de laatste ringen van de Wurm soo glinsterent gespannen, als te vooren gesegt is. Waar by nog komt, dat, also de Wurm hier omtrent geen Vet heeft, dat haar de silvere Longpypkens dan seer aardig door het doorsigtige vel daar op vertoonen: het welk nog te cierelyker staat, alsoo de couleur van deesen darm purperagtig blaauw is. Deese Longpyp Ga naar margenoot+kens nn siet men aan weersyden uyt de luchtopeningen tot den beschreeven Darm gaan, en haar daar op verspreyden, als ook op het uyterste van de Maag, | |
[pagina 315]
| |
Ga naar margenoot+termisi, ut reliqua octo earundem orificia oooo, in situ naturali, & prout se habent, cum pingue & alia omnia impedimenta ablata sunt, exhibere possem. Dictum Intestinum, facto flexu, sese paullatim versus Ventriculum recurvat, ibique in angustiorem desinit canaliculum, Ga naar margenoot+qui rectâ sub eo situs est p, mihique Intestinum Rectum audit; quia & figura, & insertione, & usu, cum hoc convenit. Medullam SpinalemGa naar margenoota heic opinabar ita, uti in aliis Insectis, sese habere. Verum postea duos aperiendo Vermes, qui mihi ab anno praeterito reliqui erant, animadverti, Medullam hoc in Verme non solum ab aliorum Insectorum, sed etiam a Bombycum, Medulla discrepare maxime. Quemadmodum enim Medulla in Bombyce pluribus e globulis constat, quos Cl. Malpighio totidem vocare Cerebra placuit: ita eadem heic, alio penitus modo fabrefacta, vix ac ne vix quidem ad tertiam quartamve corporis incisuram annularem exporrigitur: quidquid vero ejus ad reliquos deinceps Vermis annulos protenditur, id omne nonnisi Nervi sunt inde pullulantes, qui, instar Solis radiorum, perquam eleganter & mirifice semet per Vermis corpus distribuunt, sicque circumja-centibus partibus, musculosis, sensum motumque impertiunt. Quanquam autem ejusmodi distributio quoque in Bombyce obtineat; tamen Medulla Spinalis ipsa in eo per universum corpus sese extendit. Unde Medulla in Cosso perbrevis est; Nervi contra longiores. Postea in Vermiculo minore, quem ex ovulo educaveram, Medullam hanc iterum examinavi: verum quia corpus Vermis admodum breve & coactum erat, ideo Medulla paullo profundius in Ventre sita, nitidissime tamen & Ga naar margenoot+perquam distincte, apparebat. Cerebrum a Cossi, intra caput collocatum, duobus constat hemisphaeriis, quae composita unum formant corpus. Anterius quatuor minuti conspiciuntur Nervuli e Cerebro prodeuntes. Porro e quolibet Cerebri latere duo veluti insignes pullulant Ga naar margenoot+Nervi b, qui, amplum primò hiatum inter se mutuo relinquentes, paullo inferius deinde rursus in unum confluunt, ibique tum Medullam Ga naar margenoot+c constituunt. Medulla hacc in quatuordecim velut globulos, quorum tres postremi unam quasi divisionem magis globosam efficiunt, Ga naar margenoot+dividi posse videtur. Porro Nervi ddd perquam concinne ex hac Medulla progerminant. Heic vero nunc notandum est, quod per descriptum Medullae hiatum Gula, versus ex- | |
en Endeldarm. De andere Longpypkens heb ik niet afgebeelt, Ga naar margenoot+om de andere agt openingen derselve oooo in haar regte plaats te vertoonen, en soo als het Vet, en alle andere beletselen weg genomen syn. De geseyden Darm kromt sig allenxkens met een bogt naa de Maag, alwaar hy in een nauwer kanaalken Ga naar margenoot+eyndigt, dat regt onder hem is p, en 't geen ik den Endeldarm noem; als hebbende deselve figuur, insertie, en gebruyk. Van het Rugge-MergGa naar margenoota had ik een concept, dat het selve met die van de andere Insecten over een quam. Maar naderhant twee Wurmen openende, die my nog van het andere jaar overgebleeven waren, soo heb ik bevonden, dat het Merg hier in deese Wurm niet alleen seer veel verschilt van die in andere Insecten, maar ook van die in de Sydewurmen: want gelyk hy aldaar uyt verscheyde bolletjes bestaat, dewelke den Heer Malpighius heeft belieft soo veel Herssenen te noemen; soo is het Merg alhier heel anders van maaksel, en seer swaarlyk zig uytstrekkende tot de derde of vierde ringwyse inkerving van het lichaam. Al het andere, dat tot de vordere ringen van de Wurm gaat, dat syn niet als uytspruytende Senuen, dewelke, als de stralen der Son, haar seer aardig en wonderlyk door het lichaam van de Wurm verspreyden, en alsoo het gevoelen en beweegen aan de inleggende deelen, die musculeus syn, toevoeren. Hoewel dit ook soo toegaat in deese Wurm, soo is nogtans aldaar het Merg selve door het gansche lichaam geplaatst; 't geen alhier dan seer kort is; en de Senuwen syn weer langer. Naderhant heb ik in een kleender Wurmken, dien ik uyt syn ey opgefokt had, het Merg nog eens naagesien, dan alsoo het lichaam daar seer kort en gedrongen was, soovertoonde het Merg sig wat lager in debuyk, Ga naar margenoot+maar seer net ende distinct. De Hersenen a van deese Wurm leggen in het hooft, en bestaan uyt twee halve spieren, die dan een lichaam dat te samen gezet is maaken. Voor aan siet men vier kleene Senuwkens uyt de Hersenen gaan. En uyt yder sy van deese Ga naar margenoot+Hersenen spruyten als twee grooter Senuwen b, die tusschen haar een ruyme spleet maaken; en een weynig laager lopen sy weer in een, en aldaar maaken Ga naar margenoot+sy dan het Merg c; dat als in veertien bolletjes schynt verdeelt te kunnen worden; makende de drie laatste als een verdeeling, die globeuser is. En Ga naar margenoot+voorts spruyten dan de Senuen ddd seer aardig uyt het Merg.
Hier moet men nu weten, dat door de beschreeve spleet van het Merg de Keel heen passeert naa de | |
[pagina 316]
| |
ternum Vermis Os tendens, transeat. Atque hac sane fabrica ominino opus erat: quum enim Ventriculus & Gula in Collo & Ventre, Cerebrum autem superne in Capite, sita sint; Medulla necessario ad alterutrum latus collocari debuisset, nisi foramine, per quod Gula transmeat, pervia foret: quo fit, ut illa corporis medium tenere possit. Quin cavit etiam sapientissimus Architectus hujusce rimae adminiculo, ne, quod alioqui vix potuisset evitari, Medulla sese circum Gulam contorquere cogatur. Simili prorsus modo Gula etiam in Bombycibus per Medullae hiatum transmigrat: id quod Cl. Malpighius tamen nec figura nec verbis exprimit. Is ipse insuper pauciores quoque Medullae globulos, quam revera in Bombyce dantur, delineavit, totumque ejus Cerebrum transilivit. Verum inventis addere facile est. Quemadmodum autem Medulla heic in Cosso semel tantum, & quidem in principio, diffinditur; ita haec ipsa in Bombycibus multoties dehiscit: uti optime adnotavit Malpighius. Praeterea memorabile est, quod insignes duo Fistularum Pulmonalium rami, argenteo colore conchaeque margaritiferae splendore eximii, serpentino ductu super Cossi Medulla decurrentes conspiciantur, qui Nervos e medulla oriundos, ad subtilissimas usque divisiones, suis propaginibus comitantur: quod ipsum etiam in Bombycibus locum habet. Quantum quantum igitur Cossi Bombycisque inter Medullas detur discrimen; Cerebrum tamen atque pullulantes Nervi in utroque rursus conveniunt. Prae reliquis vero maximam heic meretur animadversionem Nervus RecurrensGa naar margenoota, qui, uti in majoribus Animantibus, aeque ac in Homine, Ventriculi principio aliisque huic adjacentibus partibus prospicit; ita id ipsum quoque in Cosso & Bombyce praestat. Verum ut, quomodo hoc fiat, probe intelligatur; repetendum est, quod ante dixi, Gulam ab Ore externo, per Medullam, versus Ventriculum transire, Medullamque ideo, ut Gulam transmittere possit, veluti in duas partes divisam videri. Inde autem id praeterea boni commodique proficiscitur, quod Cerebrum sic leniter super Gula requiescat, & emissorum Nervorum connectentiumque Fistularum Pulmonalium interventu ei adnectatur: ut hinc Cerebrum superne Gulae incumbat, vicissimque Gula & Ventriculus Medullae Spinali superimposita sint, atque hanc, nullo penitus osse circummunitam, contegant. Cerebrum igitur, modo dicta ratione collocatum, in Cosso aeque ac Bombycibus, subtus e | |
uytwendige mont van de Wurm: het welk ook seer nootsakelyk was: want alsoo de Maag en Keel in den bals en buyk leggen, en de Hersenen om hoog in het hooft, soo sou het Merg aan de syds hebben moeten geplaatst worden, dat door deese opening, daar de Keel door passeert, belet wort: en soo leyt het in 't midden van het lichaam: daar anders het Merg haar om de Keel sou hebben moeten omkrommen, dat de voorsigtige Maaker door deese spleet verhoedt heeft. Even op deselve wys passeert de Keel in de Sydewurmen mede tusschen de spleet des Mergs heen, dat de Heer Malpighius egter niet afbeelt, nog beschryft; en daar en boven heeft hy nog eenige knoopkens des Mergs minder getekent als daar syn, hebbende de gansche Hersenen over het hooft gesien. Maar het valt niet swaar iets by te doen. Gelyk nu het Merg hier maar eens, en dat in het begin, doorgesplitst wort, soo geschiet dat veelmaal in de Sydewurmen, als Malpighius seer wel genoteert heeft. Nog is het aanmerkelyk, dat 'er twee groote silver coleurige takken, en glinsterende als Peerlemoer, van de Longpypen haar heel slangsgewys, boven op het Merg, in de Houtwurm vertonen, en haare uytspruytende Senuen ook tot haar fynste verdeelingen continueren. Dat ook omtrent de Sydewurmen plaats beeft. Hoe seer het Merg dan hier in de Houtwurm van de Sydewurmen verschilt; soo komen de Hersenen en de uytspruytende Senuen weer over een. Waar omtrent onder anderen ten hoogsten opmerkelyk is, de weerkeerende SenuwGa naar margenoota, dewelke gelyk hy in de groote Dieren, als ook in de Menschen het, gedeelte der Maag, en andere daar omtrent leggende deelen begunstigt, soo doet hy ook in den Houtwurm, als meede in de Sydewurm. Maar om dit wel te verstaan, soo moet men herdenken, dat ik gesegt hebbe, dat de Keel door het Merg van den uytwendigen mont naa de Maag heen passeert, en dat hy om daar door te passeeren, als in twee gedeelt schynt. Waar uyt nog een ander nut ende gebruyk volgt, te weeten, dat de Hersenen soetelyk op de Keel dan komen te rusten, en door uytschietende Senuen, en connecterende Longpypkens, daar op vastgehegt te worden. Soo dat dan de Hersenen van bovenen op de Keel komen te leggen, en de Keel met de Maag die leyt boven op het Rugge-Merg, die sy bedekken, sonder dat sy in eenig been beslooten is. De Hersenen soo geplaats synde, soo siet men in de Houtwurm, en ook in de Sydewurmen, twee teere Senuwkens, onder uyt haar | |
[pagina 317]
| |
Ga naar margenoot+basi sua duos emittit Nervulos, teneros, quos e Cosso Ga naar margenoot+exscissos repraesento aa. Hi Nervi, Recurrentes Ga naar margenoot+dicti, mox sursum versus Os feruntur bb; tum vero Ga naar margenoot+quam elegantissime incurvati recurrunt cc, Ga naar margenoot+atque aliquantum supra Cerebrum adunati d, nodulum ibi simul constituunt: ex hoc nodulo Ga naar margenoot+dein Nervus iterum pullulat e, qui subter Cerebrum delatus, juxta Gulam paullatim versus inferiora descendens, ad principium Ventriculi tendit, ibique, priusquam suas huic propagines Ga naar margenoot+inserat, alterum nodulum f, priore minorem, Ga naar margenoot+sortitus, postremo in nervulos minutissimos g terminatur. Hos autem prosequi hactenus non potui: quanquam ope secretorum quorundam secandi modorum multa in hisce a me praestari adhuc posse confidam; modo temporis haud premerer penuria. Quandoquidem vero Nervi hi Recurrentes admodum singulares sunt & consideratu quam dignissimi; hinc est, quod eos seorsim, nonnihil tamen ultra nativam magnitudinem, in Cosso repraesentaverim. Proxime simul adjunxi iconem Ga naar margenoot+exactissimamGa naar margenoota, qua Cerebrum a, Medulla Ga naar margenoot+Spinalis bbb &c. tum Nervus Recurrens g, reliquique progerminantes Nervi, in Bombycibus exhibentur. Duo autem horumce Nervorum Ga naar margenoot+praeprimis sunt pp, ad quos ut animum advertat Lector, etiam atque etiam velim: mirum enim in modum a Vasis Deferentibus Ga naar margenoot+Testiculorum Papilionis Bombycis rr perforantur Ga naar margenoot+ss. Utrum vero id in hac Animantium specie ad voluptatem faciat, aliis dijudicandum relinquo. Ego Genitalia Papilionis Bombycis juxtim delineavi, simulque cum his Nervis eadem icone expressi, cujus, aeque ac omnium reliquarum figurarum, brevis explicatio in fine operis videri potest. Omnes hasce Cerebri & Medullae partes condiendi methodum oppido raram adinveni, cujus ope ipsas quasi corporare, atque nativo colore & magnitudine conservare possum; cum alias exsiccando penitus dispereant. Eam vero cum publico communicabo, siquando Anatomica mea curiosa olim in lucem edere adgredior. Interea plures ejusmodi partes minutas, speciminis loco, sic condivi; quae quidem, uti nonnisi infinita industria, taediosoque labore, in ipsis Animalculis investigari atque examinari possunt, ita hac racione conditae vel dilucidius etiam, quam in naturalibus suis corporibus, videndas sese offerunt. Historiam meam prosecuturus non possum non heic commemorare, quantopere Gallinae | |
gront spruyten, die ik in de Houtwurm afgesneeden Ga naar margenoot+hebbe aa. En dan klimmen deese te rug lopende Ga naar margenoot+Senuwen weer opwaarts naa de Mont bb, dewelke dan seer cierelyk haar ombuygen en weerom loopen Ga naar margenoot+cc. En een weynig boven de Hersenen loopen sy in Ga naar margenoot+een d, en maken soo te gelyk een knoopken; uyt deese Ga naar margenoot+knoop siet men een Senuw spruyten e, dewelke de Hersenen van onderen verby loopt, en soo de Keel langs, allenxkens na onderen, tot het begin der Maag gaat, alwaar, eer hy syne Senuen daar inplant, Ga naar margenoot+nog een knoopken verkrygt f, maar kleender, tot hy ten laatsten in seer kleene Senuwkens eyndigt Ga naar margenoot+g. Dan om deese te vervolgen, is my voor als nog onmogelyk: hoewel men, door middel van eenige verborgen manieren van ontleden, hier omtrent nog veel doen sou kunnen, indien my maar geen tyt ontbrak.
Maar alsoo nu deese wederkeerende Senuwen seer raar en considerabel syn, soo is 't dat ik deselve apart, en wat grooter als het leeven, in de Houtwurm heb afgebeelt. En ik heb daar by gevoegt Ga naar margenoot+een seer naukeurige figuurGa naar margenoota van de Hersenen a, Ga naar margenoot+en het Rugge-Merg bbb, &c. in de Sydewurmen, alwaar ik ook de wederkeerende Senuw g, en de uytspruytende Senuen vertoon; waar onder datter twee Ga naar margenoot+syn pp, daar ik den Leeser ernstig versoeke op te letten, want sy worden van de toebrengende Vaten Ga naar margenoot+der Zaadballetjes rr van het Kapelletje des Sydewurms Ga naar margenoot+aardig geperforeert ss, het welk of het tot wellust in dit soort van Dieren doet, dat laat ik andere oordeelen: waarom ik dan de Teelleden van dit genoemde Dierken daar by heb afgemaalt, en te gelyk in een figuur ten toon gestelt, welkers uytlegging menagter in dit werk, by die van alle deandere, in 't kort vinden sal. Om alle deese deelen van de Hersenen, en het Merg, te balsemen, heb ik een seer rare uytvinding gevonden, soo dat ik haar een lichaam kan geeven, en haar behoudenin haar couleur en natuurelyke grootte; daar sy andersins t'eenemaal weg droogen; en dat sal ik communiceeren, indien ik t'eeniger tyt myne ontleedkundige byzonderheden resolveer in het ligt te geeven. Ondertusschen heb ik verscheyde kleene deelen, tot een proefken, alsoo gebalsemt; die haar klaarder vertonen, als in 't leven selve; daar sy met een oneyndige moeyte en een verdrietigen arbeyt moeten gesogt ende gesien worden.
Om myn Historie te vervolgen, soo kan ik alhier niet voorby gaan, hoe graag de Hoenderen ende de | |
[pagina 318]
| |
atque Pavones Indici horumce Vermium esu delectentur: unde inducor, ut pro vero habeam, quod Moufetus ex Plinio & Hieronymo allegat; Veteres nimirum in Ponto & Phrygia iis, quasi delicatiori cibo, vesci solitos esse. Attamen ejusmodi forte haec Cossorum fuit species, e qua majores Scarabaei proveniunt. Quodsi interim nostrates etiam Cossos comedere volupe esset, deberent ii prius tamdiu jejunio torqueri, donec omnes eorum sordes forent consumptae. Vermem ipsum conservaturus parva tantum incisione posticam corporis ejus partem aperio, expressisque dein per factum vulnus interaneis, cera injecta cavum repleo. Alias etiam omnis Cossi pinguedo oleo Terebinthinae consumi prius, tumque porro secundum artem condiri is potest: quae quidem diversa iterum multoque rarior est condiendi methodus, suo quoque tempore, si DEO visum fuerit, a me exponenda. | |
Kalkoenen deese Wurmen eeten; dat my doet geloven, 't geen Moufetus uyt Plinius en Hieronymus by brengt; te weten dat de Ouden in Pontus en Phrygien deeze plagten, als een lekkere spyze, te eeten. Dan dit syn mogelyk Houtwurmen geweest, daar een groter soort van Schalbyters uyt voortkomt. En om deese inlantsche te eeten, soo moest men se eerst soo lang laten vasten, tot dat al haare onreynig heeden verteert waren. Om nu de Wurm selfs te conserveeren, soo doe ik anders niet, als agter in syn lichaam een kleene opening te maaken, en naa de ingewanden daar door uytgedrukt te hebben, soo spuyt ik hem vol met wasch. Anders kan men al syn vet in Tarpentyn olie doen verteren, en hem voorts, naa de kunst balsemen, dat nog een andere, maar veel raarder manier van balsemen is, die ik meede te syner tyt sal voorstellen, soo het GODT belieft. |
|