Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 307]
| |
Caput II.
| |
Het II. Hooftstuk.
| |
[pagina 308]
| |
suum mandit & comedit Vermis. In Locustis quoque ejusmodi setae, verum magis conspicuae, observantur, quae quidem eo tempore, quo Locusta cutem mutat, atque de Unguibus etiam, Dentibus, & Oculis suis exuvias ponit, praecipui usus sunt, plurimumque ad cutis mutationem conferunt. Haud difficile est Locustas sustentare, si uvae passae ipsis comedendae oggerantur: modo enim hae uvae, filo continue insertae, in sportula viminea suspendantur, Locustae iis, ad ipsas usque pelliculas, vescuntur. Cossus ab utroque corporis sui latere sex gerit Ga naar margenoot+Crura g, minuta, ex flavescente rubicunda, unguibus pilisque instructa, in quinque articulos divisa, & circa secundam, tertiam, quartamque corporis incisuras annulares, sive proxime caput, collocata. Reliqui Vermis annuli posteriores, speculi instar, resplendent; quum cutis ibi loci ad laevorem usque dispansa sit. Inde autem fit, ut superficies ibidem cernatur caerulca pellucens, sub qua lacentes aliquot conspiciuntur Ga naar margenoot+Fistulae aëriae h, candore argenti aut conchae margaritiferae insignes, mireque eleganti spectaculo quam nitidissime transparentes. Ga naar margenoot+Reliquum cutis, cujus finem Podex i facit, tenuibus Ga naar margenoot+tenellisque horret Pilis kkk. Caeterum segnes sunt motus tardaeque hujus Vermis actiones. Maxima ejus vis & robur in capite, pectore, atque cruribus sita est: horum enim ope ilico rursus foramen sibi in terra aut Rhoë effingit, sicubi inde protractus fuerit. Protractus vero dorsum suum quam maxime incurvat, ventremque in cavum veluti semicirculare cogit, ea propemodum ratione, ac a me delineatus exhibetur. Frequenter accidit, ut Rhus aut lignum, in quo Vermes hi degunt, haud aliter ac foenum uvidum, concalescat, tandemque admodum vehementer fervefiat. Cossi tamen id haud quaquam morantur: quo enim domicilium eorum magis calet, eo pulchrius ibi perdurare possunt: imo valetudine tum gaudent multo firmiore, vegetiores sunt, agiliores, & sicubi rudius contrectantur, citius validiusque semet morsu defendunt; quamvis alioqui haud malignae indolis sint hi Vermes, sed contra perquam facile tractabiles. Interea, dum Cossus sensim increscendo major evadit, aliquoties, instar Bombycum, cutem suam mutat. Nondum tamen observando didici, quotnam id vicibus fiat. Antequam autem exuvias suas ponat hic Vermis, quoque, more Bombycum, ab omnibus semet excremen- | |
gebruyk hebben. Diergelyke borstels, maar kennelyker, syn ook in de Sprinkhanen te merken, dewelke, wanneer sy vervellen, en selfs van de Nagelen, de Tanden, ende Oogenhaar vel aftrekken, als dan besonderlyk haar gebruyk hebben; en tot het vervellen seer veel helpen. Deese Sprinkhanen kan men ligt onderhouden, als men haar rasynen te eeten geeft, die men boven in een teene korfken aan ten draat moet rygen, als dan eeten sy die op tot de vellen toe. Ses Ga naar margenoot+kleene voeten g geelachtig root van couleur, en met nagelen en hayrkens versien, heeft de Houtwurm aan weersyden van syn lichaam. Ider voet is nog in vyf articulatien verdeelt, en aan de tweede, derde en vierde ringwyse inkerving van het lichaam, of digt aan het hooft geplaatst. De vordere en laatste ringen van de Wurm glimmen als een spiegel, door dien het vel aldaar glad opgespannen wort: en alsoo siet men daar een doorschynende blaauwigheid, waar op sommige verborge lugtpypen haar aldaar Ga naar margenoot+vertoonen h, die silver en peerlemoer wit van couleur synde, haar seer net en wonder aardig doorschynende sien laten. De vordere huyt, waar op Ga naar margenoot+dan het aarsgat in het gesigt komt i, is met dunne en Ga naar margenoot+teere hayrkens beset kkk. Synde vorders de beweeging en manieren van deese Wurm seer traag ende langsaam, hebbende syn meeste sterkte en kragt omtrent het Hooft, de Borst en de Beenen, daar meede hy datelyk een opening in de aarde of rund maakt, als hy daar buyten getrokken is. Op die tyt buygt hy syn rug heel krom, en syn buyk maakt hy hol als een halve cirkel, op de wys als ik hem afbeelde ten naasten by.
Het gebeurt veelmaal, dat de Rund en het hout, daar deese Wurmen in leeven, eeven als het natte hooy aan het broeyen raakt, en dan heel heet wort, daar deese Houtwurmen egter niet naa vraagen, want hoe het warmer is, hoe sy haar daar beeter in houden; en sy syn dan ook veel gesonder en frisscher, als ook radder, en sterker van haar bytende, wanncer men se hart aantast; hoewel anders dese Wurmen niet quaataardig syn, maar gemakkelyk om te handelen.
Terwyl de Houtwurm van kleen tot groot aangroeyt, soo komt hy eenige malen, als de Sydewurmen, te vervellen: dan hoe veelmaal dat geschiet, is van my nog niet ondervonden. Eer sy vervellen, soo reynigen sy haar, op de manier der Sydewurmen, van alle haar vuiligheden; en met haar lichaam, | |
[pagina 309]
| |
tis suis prius liberat, tumque corpore suo nixum faciens foveam in terra effingit, ut, separato haerens in domicilio, exuvias tanco commodius queat abjicere. Verum admirabilius nihil in rerum natura usurpari oculis posse mihi videtur, quam horumce atque omnium aliorum Vermium cutis mutatio. Unde profecto summam res haec meretur considerationem, atque digna est, quae specimen miraculorum Naturae adpelletur: haud enim simplex tantummodo externa Cutis est, quam Vermes hi, instar Serpentum, exuunt: imo vero & Gula, & pars exigua Ventriculi, & Intestini recti superficies interna tum temporis cutem mutant. Quin necdum satis miraculorum: namque eodem tempore aliquot etiam centenae Pulmonales Fistulae, intus in corpore Vermis, subtilem singulae Ga naar margenoot+teneramque deponunt pelliculam: hae vero pelliculae deinde in octodecim crassiores, & quasi Ga naar margenoot+contortuplicatos colliguntur funiculos aaaaaaaaa, ab utroque exuviarum latere novenos; quitum simul, quando cutis exuitur, per octodecim Fistularum Pulmonalium apertiones paullatim & leniter e corpore elabuntur, apicibus suis sursum, versus caput, directi. Praeterea duo adhuc utrinque Fistularum Pulmonalium rami, minores, punctis tamen Respiratoriis carentes, Ga naar margenoot+exuvias quoque deponunt bb. Ulterius eodem etiam tempore singula octodecim Puncta Respiratoria dehiscere atque diduci observantur. Quodsi autem exutos Fistularum Pulmonalium funiculos subtili quis acicula ab invicem disjungit, omnes is harumce Fistularum propagines atque Ga naar margenoot+ramificationes cccc, ipsamque earum insuper ex annulis compositionem, quam distinctissune conspiciet. Cranium porro itidem tum Ga naar margenoot+in tres partes finditur 1.2.3. Pars ejus media Ga naar margenoot+Dentes dd, qui renovantur atque excutiuntur, ostendit: inter hos in medio depositum Ga naar margenoot+cernitur Labium e; utrinque ad latus vero Ga naar margenoot+Cornua ff extant: retro Labium deinde videre est Cranium in acute convergentem trianguli velut apicem fissum; cujus utroque a latere reliquae Ga naar margenoot+binae Cranii tripartiti portiones gg conspiciuntur. Antennae aculeatae quoque mutantur; ipsisque etiam de Oculis pellucida quaedam membrana abstrahitur: id, quod in Serpentibus, cum vernant, pariter usu venit. Exuviae praeterea senas monstrant aperturas, in quibus Ga naar margenoot+Crura h defixa fuere. Insuper & divisiones, rugae, atque foveolae cutis etiamnum conspicuae Ga naar margenoot+sunt. Quin a parte postica i, qua in unum convolutum & complicatum est spolium, Inte- | |
drukken sy een holligheid in de aarde, om soo veel te gemakkelyker in een separate wooning haar vel uyt te trekken. Dan niet verworderlyker dunkt my in de Natuur te kunnen met ogen aanschout worden, als het vervellen van deese en alle andere Wurmen. Hierom is dit een saak die ten alderhoogsten nadenkelyk is, en die een proefstuk van de wonderen der Natuur kan genoemt worden: Want het is het simpele Vel niet alleen, dat sy gelyk de Slangen afstroopen: maar ook de Keel, en een weynig van de Maag; en het binnenste van den Endeldarm verwisselt van vel op die tyt. En niet alleen bemerkt men deese wonderen, maar selfs eenige honderden van Longpypen die stroopen binnen in het lichaam van de Wurm een dun en tenger vliesken van haar af. En deese afgestroopte vlieskens der Lonpypen die siet men dan tot agtien dikke, en als te samen gestrengelde, Ga naar margenoot+koordekens vergadert worden a a a a a a a a a, waar van men aan weersyden van het vel negen siet; dewelke met de buyt te gelyk, door de agtien openingen van de Longpypen, en met haare punten om hoog en naa het hooft toegekeert synde, allenxkens en saftelyk uyt het lichaam gleyten. Van gelyken siet men nog twee takken der longaderen, die kleender Ga naar margenoot+zyn, haar aan weersyden vervellen bb, maar dewelke geen Luchtpypen hebben. En soo siet men dat ook op deselve tyt alle de Luchtopeningen van malkanderen splitsen en scheyden. En als men met een subtiele naalt de uytgetrokke koordekens der Longpypen van een scheyt, soo siet men seer distinct alle Ga naar margenoot+haare takken en ramificatien cccc, als ook hoe sy uyt ringekens bestaan. Voorts wort het Bekkeneel Ga naar margenoot+van gelyken in drien 1.2.3. gedeelt. In het middelste Ga naar margenoot+gedeelte siet men de Tanden dd, die vernieuwt en uytgeschooten worden; in haar midden bemerkt Ga naar margenoot+men de afgeleyde lip e, en aan weersyden ff Hoornen, en agter de Lip siet men het Bekkeneel in een spits toelopende driehoekige punt gespleeten. En aan weersyden syn de andere twee gesplette deelen Ga naar margenoot+van het Bekkeneel te sien gg. De gedoornde Spiesjes worden ook verandert, en selver van de Ogen wort een doorsigtig vlies afgetrokken: dat ook in de Slangen, als zy vervellen, gebeurt. Voorts siet men ses openingen in het vel, waar in Ga naar margenoot+de Voeten h gesteeken hebben, als ook de verdelingen, Ga naar margenoot+rimpelenen, kuylkens in het vel. Agter aan i siet men het Vel wat in een gewonden, en geplooyt te | |
[pagina 310]
| |
stini recti depositam tunicam adhuc observare licet exuvias ipsas accuratius examinanti. Porro notabile est, quod hisce Cossi exuviis adfixum maneat Cranium: cum contrarium in Bombycibus obtineat; utpote quorum Cranium semper ab exuviis secedit, nisi sub postrema cutis mutatione, quando in Aureliam sive Chrysallidem abit Bombyx. Caput Dentesque Cossi, recens cute sua exuti, tum temporis albicant, mollesque & flexiles sunt; qui alioqui cornea imo & ossea duritie gaudent: ut hinc ne ferrum quidem mordere dubitet Vermis lacessitus. Quidnam autem in Verme tandem revera efficere queat isthaec Fistularum Pulmonalium cutis mutatio, postmodum patebit; quando simul paullo liquidius expositurus sum, quod plures, quam octodecim, in Cosso dentur rami principales Fistularum pulmonalium: quemadmodum etiam in Bombycibus obtinet. Imo in Crabronis Verme vel extrinsecus quoque videri potest, quod is viginti Punctis Respiratoriis gaudeat. Verum ad Anatomen Cossi progredior. | |
syn. Alwaar men dan nog den vervelden Endeldarm sien kan in 't leven. Wanneer nu dit vel afgestroopt wort, soo blyft het Bekkeneel daar aan vast, dat contrarie in de Sydewurmen toegaat, alwaar het Bekkeneel altyt van het vel gesepareert wort, ten sy in de laatste vervelling, wanneer hy een gulde Popke wort. Het Hooft en de Tanden van desen vervelden Houtwurm syn op dese tyt wit, buygsaam en week, daar sy anders soo hart als hoornbeen syn; ontsiende sig de Wurm ook niet in yser te byten, wanneer hy geirriteert wort. Wat nu eygentlyk dit vervellen der Longpypen metter tyt in de Wurm kan te weeg brengen, sal ik hier naa afhandelen, alwaar ik wat klaarder seggen sal, hoe datter meer als 18 hoofttakken van de Longpypen syn; dat ook in de Sydewurmen soo is: en in de wurm van de Horssel blykt selfs van buyten, dat daar 20 Luchtpypen syn. Maar ik gaa over tot haar ontleeding. |
|