Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput VI.
| |
Het VI. Hooftstuk.
| |
[pagina 246]
| |
haud potest, ut quis, sola sua nixus intelligentia atque judicandi facultate, in tanta experimentorum diversitate, rectum veritatis tramitem insistat; atque incorrupto judicio aequam de aliorum observationibus sententiam ferat: praesertim, quoniam experimenta omnium certissima, nisi nostro judicio, vel potius praejudicio, respondeant, animo obstinato reprobari cernimus. Hinc ad rem ipsam potius provoco: quamvis & causari possem, quod satis magno Vermium numero destitutus Anatomen eorum ad summam perfectionem deducere haud valuerim; ut hinc vel mihimet ipsi haud ubivis heic satisfaciam. Verum postmodum didici, quod Opera DEI aeque sint inexhausta & incomprehensibilia, ac ipsa Ejus Natura: ut adeo Opera isthaec haud alium in finem a nobis perlustrari debeant, quam ut, nostrae in illis ignorantiae admiratione humiliati, ad eorum Conditorem adorandum, atque sincero amore prosequendum, compellamur.
Ut itaque, quantum par est, clarissime observationes meas ob oculos ponam, methodum simul enarrabo, qua anno 1670. usus sum ad veram partium Escae Anatomen instituendam: haud enim animus mihi est vel me ipsum vel alios ulla ratione decipiendi. Antequam vero ad internarum partium descriptionem progrediar, in memoriae adjumentum breviter enumerabo, quaenam partes extrinsecus in Ephemeri Vermiculo animadvertendae sint; tum qualesnam internae partes in Masculo, quales in Foemella, mihi occurrant. Partes Vermiculi Externae sunt Caput, Cranium, Cornicula, Oculi, Dentes, Os, Lingua una cum pilosis suis Membranulis, quae simili modo, ac in Gammaris, sese habent; Pectus, Pedes, Ungues, Alae, Venter, & quae ad eum pertinent; superiores duodecim Branchiae; inferiores decem Remuli natatui inservientes; Caudae suis cum Appendicibus, tandemque Fistularum Pulmonalium sub Pectore Apertiones. Partes internae Masculi sunt praeter Sanguinem atque Tunicas, Musculi, Pinguedo, Ventriculus, Intestina, Fistulae Pulmonales, Cor, Medulla Spinalis, & Vasa Spermatica. In Foemella easdem modo recensitas partes invenio, solo hoc intercedente discrimine; quod, loco Vesicularum Spermaticarum sive Lactium, Ovarium heic conspiciatur, tenuibus membranis, quae plurimis fistulis aëreis pertextae sunt, circumdatum. Quum autem internas Capitis partes, atque | |
men in te beelden, ende haare Leesers door deselve te verleiden. Ten anderen, so is het ook onmogelyk, om in de verscheydentheyd der ondervindingen, alleen door syn begrip en reeden, het rechte padt der waarheyt te houden: ende om met een onvervalscht oordeel over de opmerkingen van anderen een billyk vonnis uyt te spreeken. Te meer, nademaal wy de alderseekerste ondervindingen, als se met ons oordeel, of veel eer vooroordeel, niet overeen en komen, hartnekkig sien verwerpen. Waarom ik my beroep op de saake selfs, hoewel ik my sou kunnen beklaagen, dat ik door gebrek van genoegsaame Wurmen, de Ontleeding haarer deelen, niet ten aldernauwsten heb kunnen doen. Soo dat ik my selve hier en daar niet en voldoe. Dan naderhant soo heb ik geleert, dat de Werken GODS alsoo ondoorsoekelyk ende onbevattelyk syn, als syn eygen Weesen: waarom wy deese werken voor niet verder behoeven te beschouwen, als om, door de verwondering van onse onwetentheyt in deselve, hem den Maaker daar in aan te bidden, ende te beminnen. Op dat ik dan, soo veel mogelyk is, myne ondervindingen klaar voorstelle, soo sal ik te gelyk de manier verhaalen, die ik in het jaar 1670. gebruykt heb, om tot de waare Ontleeding der deelen van het Aas te geraaken: want ik en wil noch my selven, nog anderen, eenigsins bedriegen. Maar eer ik nu voortgaa tot de beschryving der Inwendige deelen, soo sal ik tot hulp der memorie kortelyk optellen, wat deelen uytterlyk in het Haft-Wurmken aan te merken syn; ende dan welke Inwendige deelen ik in het Manneken, ende welke ik in het Wyfken, bevinde. De Uyterlyke Deelen der Wurm syn, het Hooft, het Bekkeneel, de Hoornkens, de Oogen, de Tanden, de Bek, de Tong met syn hayrige vlieskens; die sig op de wyse, als in de Kreeften, vertoonen: de Borst, de Beenen, de Nagelen, de Buyk met syn toebehooren; de bovenste twalf Kuwen; de onderste tien Vlot-Riemkens; de Staarten met haare Aanhangselen; en eyndelyk de Openingen van de Longpypen onder de Borst. De Inwendige deelen in het Manneken sijn behalven het Bloet, ende de Vliesen, de Spieren, het Vet, de Maagh, de Darmen, de Long-pypen, het Hart, de Rug-graat, ende de Saat-vaaten. In het Wyfken, daar ik alle deselve deelen bevinde, is alleen dit onderscheyt; dat, in plaats van de Saat-blaaskens of Hom, aldaar de Kuyt of Eyerstok te sien is; die met dunne vlieskens, dewelke met seer veel lucht-pypkens doorweeven sijn, omvangen wordt. Maar alsoo ik de Inwendige deelen van het | |
[pagina 247]
| |
Oculos, ob defectum Vermium & Animalculorum, haud satis accurate examinaverim; haud multa de iis, neque & de partibus Thoracis, utpote qui maximam partem Musculis Pedum & Alarum repletur, sum dicturus.
Quodsi Masculus Vermis Ephemeri, quem ex Oculorum suorum magnitudine facile est dignoscere, prius super asserculo ligni pinastri in dorsum resupinatus, tenuissimis dein, quae reperiri possunt, aciculis, nigra in charta aut linteolo, quod colorem suum haud diffundit, defigitur; tunc e vulnere cuti inflicto tenuem slatim & aqueum stillare humorem cernimus, qui hujus Animalculi verus est Sanguis: quamvis tamen nullo is rubore sit conspicuus; uti quidem in Intestinis terrae obtinet, quorum sanguis aeque, ac in Quadrupedibus, colore rubro tinctum se exhibet. Ad Cutem aperiendam aptius aliud haud novi instrumentum, quam tenuem & subtilem forficulam: lanceolae enim, utut acutissimae, heic minime conveniunt; quoniam semper quodammodo dilacerant & distrahunt partes: maxime quidem, si harum durities inaequalis est. Ubi deinde subtili & acuminato scalpello, aut cuspide acutae acus, Cutis a partibus subjectis lente & patienter separatur; mox in conspectum prodit Pellicula inferior, tenuissima atque membranosa. Haec si postmodum circumspecte removetur; Musculi Ventris sese offerunt conspiciendos, tam qui ab una corporis incisura ad aliam fibris rectis exporriguntur, quam qui oblique & in transversum protensi sunt: quin alii praeterea, movendis Branchiis inservientes, heic simul cernuntur. Tunica vel Pellicula altera itidem fibrosa est, & cum descriptis modo Musculis conjuncta esse videtur.
Post Musculos sequitur his adfixa Membranula quaedam subtilissima & tenuissima, quam Peritonaeum esse autumo. Circa & infra hanc Pinguedo comparet, minutis constans Vesiculis, tenuissimis, albis, quae verum Pingue, sub fluidi olei specie, in se continent. Qui Vesiculas hasce oculo non armato contuetur, facile pro Pinguedine ipsa eas habuerit; cum tamen non sint nisi tenues & tenerrimi sacculi pingue continentes: prout in Homine aliisque Animantibus pariter obtinet. Patet id praeprimis, si sacculi hi pinguiferi, qui magnitudinis sunt inter se aequalis, microscopio conspiciuntur. Quo juniora sunt Animalcula, eo Pinguedinem hanc distinctius spe- | |
Hooft, en Oogen niet nauwkeurig genoeg, door gebrek van Wurmen en Dierkens, ondersogt hebbe; soo sal ik daar van niet veel seggen; gelyk als ook van de deelen der Borst, die voor het meeste gedeelte met de Spieren der Beenen, en Vleugelen, vervult is, Wanneer als men het Manneken van een Hastwurm, dat ligtelyk aan de grootte van syn oogen, te kennen is, met de fynste naaltkens, die men kan vinden, op swart papier, of lynwaat, dat niet of en verwt, vast steekt; ende het te vooren op een houte planksken met syn buyk om hoog gelegt heeft; soo siet men datter datelyk op het quetsen van de huyt een dunne ende wateragtige vogtigheyt uytsypert, dat het waare Bloet van dit Dierken is; hoewel egter, dat het sig niet root en vertoont, als wel in de Pier-wurmen plaats grypt, daar dit bloet, even als in de Viervoetige Dieren, van een roode couleur is. Om de Huyt te openen, soo en is niets bequaamer als een subtiel fijn schaarke: alsoo de lancetten, hoe scherp sy sijn, hier niet te pas en komen; want sy de deelen altyt eenighsins opscheuren, ende van een rekken: voornamentlyk soose uyt ongelyke hardigheeden bestaan.
Vorder als men nu met eene fijne ende scherpe vliem, of de punt van een spits gesleepen naalt, langsaam ende met verdrag, de Huyt van de onderleggende deelen afscheyt, soo vertoont sig dadelyk het onderste Vel, dat seer dun ende vliesig is. Het welk als men vervolgens met voorsigtigheyt opligt, soo siet men de Spierkens of Muskelkens van de Buyk; en dat soo wel die Spierkens, die van de eene inkerving des lichaams tot de andere rechtdraadig sig uytstrekken; als ook die, die schuyns ende dwars geplaatst syn: ende ook nog andere, die tot de beweging der Kuuwen behooren. Het tweede Vlies of Vel vertoont sig meede draadagtig; ende het schynt met de beschreven Spierkens verknogt te syn. Na de Spierkens volgt, en aan deselve is vast gehegt, en seer fijn ende dun Vlieske, dat ik voor het Buyk-vlies neem. Waar omtrent ende onder sig het Vet vertoont; dat uyt kleene, seer dunne, en witte blaaskens bestaat; die het waaragtige vet in gestalte van een vloejende olie in haar besluyten. Als men deese blaaskens sonder vergrootglas aansiet, soo sou men seer ligt oordeelen, dat sy het vet selve waren; daar se maar dunne ende over-teere beurskens syn, die het vet bevatten: gelyk dat in de Menschen, ende andere Dieren, meede plaats heeft: als openbaar wort, wanneer men deese vetbeurskens, die van een even-bedeelige grootte sijn, met een vergrootglas besiet. Hoe de Dieren jonger sijn, hoe be- | |
[pagina 248]
| |
ctandam exhibent; quum haec tunc super Membranis hinc illinc adhuc dispersa haereat, nec adeo dense coacervata sit, quam quidem in senioribus contingit. Progrediendo dein ad VentriculumGa naar margenoota, & hunc insequentia Intestina, pervenitur. Visui heic sese offert Oesophagus, vel alias superius Ventriculi Intestinulum, quod tenuis instar filamenti ab Ore sive Maxillis, per Dorsum, & Thoracem descendit, partemque Ventriculi superiorem sive Stomachum constituit. Qua Intestinulum hoc cum Ventriculo conjungitur, plerumque angustius Ga naar margenoot+a id evadit atque stringitur; quemadmodum & circa inferiorem Ventriculi partem, sive Ga naar margenoot+Ostium inferius b est videre.
Ga naar margenoot+Ventriculus c, ut ut diversis e partibus conflatus, tenui tamen & tenera constare videtur Membranula, intus rugis vel plicis reticulatis instructa. Extrinsecus aequabilem is monstrat superficiem, & ad levorem expansus est, praesertim sicubi cibis turget, aut tenuis ope tubuli vitrei aëre distenditur. Venae atque Arteriae in eo haud comparent; quandoquidem Sanguis horumce Insectorum aquei est coloris, adeoque vasa, quibus continetur, ab aliis partibus haud distinguit: quae ratio est, quod Animalcula haec Exsanguia fuerint appellata. Ga naar margenoot+Interim tamen observatur, quod Ventriculus c plurimis Tubulis, Vasorum Sanguiferorum aemulis, instructus sit. At vero, si microscopio probe examinantur, patet, cos revera ramos potius esse Fistularum PulmonaliumGa naar margenootb utpote quae non Ventriculo solum, sed & omnibus partibus externis, aeque ac interaneis corporis, canaliculos aëriferos impertiunt. Unde vel ipsi etiam Pedes, pedumque Unguiculi, tubulis aëreis gaudent. IntestinaGa naar margenootc, Ventriculo subjuncta, & fabricae & formae ratione triplicia occurrunt. Incurvatum Ga naar margenoot+nempe seu tenue Intestinum dd; Ga naar margenoot+Crassum deinde, sive Colon e; tandemque Ga naar margenoot+Rectum f. Intra tenue Intestinum, paullo profundius, versus posteriora, nonnullae conspiciuntur Rugae lunatae, Valvulis Intestinorum tenuium Hominis, quas Annulares vocant Anatomici, haud absimiles. Nonnihil inferius, qua Ga naar margenoot+Intestinum crassum e e priore nascitur, nonnullae cernuntur Striae oblongae, quae in Animalculo vivente visu perquam elegantes sunt, & totidem quasi referunt villos musculares, longos, in cavo Intestini exporrectos, cum Echino, quae pars est Ventriculi Quadrupedum, quodammodo convenientes. Rectum deinceps | |
quaamer datse dit vet vertoonen; want het als dan op de Vliesen hier en daar verspreyt is; ende soo digt niet op een gestapelt, als in de Dieren van hooger ouderdom gebeurt. Voortgaande soo vertoont sig vervolgens de MaaghGa naar margenoota, met de daar aan volgende Darmkens: waar omtrent te sien is de Keeldarm, of anders het bovenste Darm-Pypke des Maags. Dat, in gestalte van een dun draatken, van de Mont of de Kaaken door de Rug ende de Borst heen schiet; ende het bovenste gedeelte van de Maag, of den Spys-drager komt te maaken: daar dit Darmke met de Maag Ga naar margenoot+vereenigt wort, siet men het gemeenelyk a vernauwt, of verengt te syn; gelyk men dat meede bespeurt omtrent het onderste gedeelte van de Maag, of anders Ga naar margenoot+b de onderste Mont derselve. Ga naar margenoot+De c Maag, hoewel se uyt verscheyde deelen is samengestelt, soo schynt se echter te bestaan uyt een dun ende teer Vliesken, inwendig met rimpelkens of nette ployen beset. Van buyten vertoont sy haar heel effen ende glat opgespannen, voornamentlyk soo se vol eeten is; of met een fijn glaase Pypken vol lucht geblasen. Aderen en Slag-aderen kan men niet sien dat se heeft; ende dat van wegen het bloet deeser Dierkens, 't geen wateragtig is: waar door alle het onderscheyt van die deelen weggenomen wort: ende om welke reden, dat deese Dierkens de naam van Bloedeloose verkregen hebben. Ga naar margenoot+Evenwel siet men, dat de c Maag met verscheyde Pypkens, die als Bloedvaatkens haar vertoonen, versien is. Dan als men deselve met een vergrootglas wel naspeurt, soo wort men openbaar, dat het takken syn van deGa naar margenootb Long-pypen, dewelke haare lugtaderkens niet alleen aan de Maag, maar selfs aan alle de uyterlyke deelen, ende de Ingewanden des Lichaams mede deelen. Soo dat selfs de Beenen, ende haare Naagelen met Lucht-pypkens versien syn. DeGa naar margenootc Darmen aan de Maag volgende vertoonen haar, soo door maaksel, als gestalte, driederhande. Als Ga naar margenoot+de ingeboogen of dd Dunne-Darm. De dikke Ga naar margenoot+of e Kronkel-Darm; Ende den regten of f Eyndel-Darm. Binnen in den dunnen darm siet men wat om laag na agteren, eenige g halve maan wyse Rimpelen, die haar vertoonen op de manier, als de Klap-vliesen in de dunne Darmen der Menschen; alwaar sy Rings-gewyse Klap vliesen van de Ontleeders genoemt werden. Wat lager, daar hy den Ga naar margenoot+e dikken Darm maakt, siet men eenige langwerpige Striemen, of Streepen, die seer aardig in het leven haar vertoonen; ende als soo veel lange uytgestrekte musculeuse draaden binnen in syn holligheyt maken: die eenigsins met het Boek, dat een deel van de Penssak der viervoetige Dieren is, overeen ko- | |
[pagina 249]
| |
Ga naar margenoot+Intestinum f sequitur, quod singulari quadam elegantia plicatum est, donec quasi extra corpus delatum amplo satis exitu, quo foeces excernuntur, terminetur.
Ventriculus c intra quartam & quintam corporis incisuram situs est; ibique loci, una cum Intestino Tenui, totam Ventris regionem anteriorem, 6 nimirum, 7, 8, 9, 10, & 11mam, sectiones occupat: reliquae vero tres corporis incisiones, 12, 13, & 14ta, Crassum & Rectum Intestinum complectuntur. Quemadmodum autem Ventriculus insigni tenuium Fistularum aëriarum numero praeditus est; ita & Intestina iisdem quoque pollent: praeprimis vero Rectum, quod ibi potissimum loci copiosioribus ditatum est, ubi bini ejus MusculiGa naar margenoota, quibus recrementa exprimuntur, collocati sunt. Quandoquidem Escae pabulum Argilla est; hinc Ventriculus atque Intestina hac plerumque inveniuntur repleta. Quin argilla isthaec tantum non semper, & per Ventriculum atque Intestina, & per Corpus universum, transparere observatur: quod tamen in dorso potissimum obtinet. Inde autem, quia Corpus adeo perlucet, proficiscitur, quod Vermis non omni tempore eodem colore praeditus appareat; quandoquidem argilla aliquando pallidior, viridior, aut magis gilva est, vel & magis minusve in visceribus subacta atque mutata. Quum tempus appropinquat, quo Vermis mutationem subiturus est, acque volantis Animalculi speciem adsciturus; argillae tum amplius nihil in Intestinis ejus deprehenditur: quod ipsum & in Cossis, & Apum Vermibus, & Bombycibus, aliisque multis Insectis obtinet; utpote quae tempore suae mutationis Crystalli instar pellucida evadunt. Alia tamen nonnulla Insecta toto vitae suae tempore translucida sunt; ita ut eorum vasa & viscera, motusque simul, quo haec in vita cientur, intra corpus videri atque internosci queant. Inter partes Ephemeri internas notatu quam dignissima estGa naar margenootb Fistula Pulmonalis, Aspera Arteria, sive Trachea; prout in Avibus, Quadrupedibus, atque Hominibus adpellatur. Trachea haec non simplici quodam caudice heic prognascitur, uti in Homine, aut modo dictis Animantibus: verum duobus constat truncis principibus, qui utroque a latere corporis serpentino ductu dispositi sunt, nec solum in Pectore, uti in nobis obtinet, sed & in Capite, Ventre, Pedibus, atque Alis distribuuntur; ut hinc Ventriculus at- | |
Ga naar margenoot+men. Hier aan volgt de f Rechte Darm, die sig wonder-aardig gerimpelt vertoont, tot hy, als buyten het lichaam loopende, een redelyk wyde opening op syn eynde sien laat, door welke den afgank gelost wort. De c Maag heeft haar plaats tusschen de 4 en 5 de inkerving van het lichaam: alwaarse met den dunnen darm het geheele voordere gedeelte des Buyks, als de 6, 7, 8, 9, 10, en 11de verdeelingen beslaat: waar van de laatste drie inkervingen des lichaams, gelyk als 12, 13, en 14de den dikken ende den regten darm bevatten. Gelykerwys de Maag met een groot getal fijne lucht-pypkens begistigt is, soo syn daar ook de Darmen, en voornamentlyk de rechte darm, mede versien; ende dat bysonderlyk op die plaats, alwaar hemGa naar margenoota twee Spierkens, om syn overtolligheeden door uyt te drukken, syn meede gedeelt. Alsoo het Aas met Kley gevoet wort, soo vindt men gemeenelyk de Maag, ende de Darmen, daar meede gevult. Deese kley siet men haast altydt, soo door de Maag ende de Darmen, als ook door het gantsche Lichaam, heen schynen: dat voornamentlyk plaats heeft op de rugh. Door welke doorschynentheyt van Lichaam het gebeurt, dat de Wurm sig op den eenen tydt van een ander en verscheyden couleur, als op den anderen tyt, vertoont. Het welk geschiet, na dat de kley bleeker, groener, en vaalder van gedaante is; of meer ende minder in de ingewanden verteert ende verandert. Als de tyt van de Verandering des Wurms genaakt, ende dat hy in een vliegende gestalte staat hervoort te komen, dan en siet men gantschelyk geen kley binnen in syn darmen. Als ook plaats heest in de Hout-Wurmen, de Wurmen der Byen, de Syde-Wurmen, en veele andere bloedeloose Dierkens; die op den tyt van haar verandering soo doorlugtig als Cristal worden: synde eenige andere Dierkens al haar leeven lang doorlugtig; soo dat men haar aderen, en haar ingewanden te gelyk met de beweeging derselve, binnen haar lichaam sien ende onderderscheyden kan. Onder de inwendige deelen van het Aas of Haft; is seer opmerkelyk deGa naar margenootb Long-pyp, de Lucht-ader, of Strotten-pyp; gelyk als dit selve deel, soo in de Vogelen, de Viervoetige Dieren, ende de Menschen, genoemt wort. Deese Lucht-ader bestaat alhier uyt geen enkele stam of stronk, als in de Menschen, of in de aangeroerde Dieren plaats heeft: maar sy bestaat uyt twee voornaame stammen, die aan weersyden van het lichaam, slangs-gewys geschikt worden. En dat niet alleen in de Borst; als in ons gebeurt, | |
[pagina 250]
| |
que Intestina, una cum Musculis atque Nervis, veluti aëre nutriantur. Quod sane uti summopere admirabile est; quandoquidem ratio, ob quam id fit, a nobis nequaquam intelligi potest: ita liquidissime tamen nos docet, quam religiosa mente DEUM in prodigiosis suis Operibus, quae inexhausta & impenetrabilia sunt, adorare debeamus.
Fistulae Pulmonales in hoc Animulculo, aeque ac in aliis, quae mihi nota sunt, Insectis, ita comparatae sunt, ut ex innumeris constent particulis, rigidis, & cincinnatis; quae in speciem connexorum & contortorum annulorum artificiose inter se coadunatae, & investientium ope Membranularum, tenerrimarum, adeo arcte sibi mutuo illigatae sunt, ut aërem facile continere, atque in omnes corporis partes huc illuc vehere queant. Quando Vermis cutem suam mutat, Fistulas hasce pulmonales itidem exuvias ponere crediderim; quamvis id hactenus videre mihi non licuerit: eo enim tempore, quo haecce experimenta institui, hujusmodi nihil adhuc mihi constabat. In Bombycibus harumce Fistularum pulmonalium vernatio tantopere est notabilis, ut omnem humanam intelligentiam in stuporem abripiat: namque in brevissimo illo temporis intervallo, quo Bombyx cutem suam exuit, simul aliquot centenae Fistulae pulmonales intus in corpore ejus teneram singulae deponunt pelliculam, quae tota ex incurvatis ejusmodi annulis est composita. Color dictarum Fistularum pulmonalium est qualis margaritarum, nonnihil ad griseum vergens, paullatim tamen in limpidiorem & lucidiorem albedinem transiens, quo saepius cutis earum mutatur. Unde & in Animalculis volantibus multo, quam in Vermibus ipsis, albidiores sunt. Distribuuntur autem per universum corpus, ut aërem, quem vehunt, aeque ad internas, quam externas Animalculi partes deferant. Hinc binae illae insignes, atque notabiles TracheaeGa naar margenoota, quae ab utroque corporis latere in Verme collocatae cernuntur, quaquaversum ramos suos & progerminantes fistulas aëriferas dispergunt: Ga naar margenoot+in Capite nimirum bb versus Nervos & Ga naar margenoot+Cerebrum; in Thorace cc ad Musculos Pedum Ga naar margenoot+& Alarum; in Abdomine dddd ad oblique adscendentes & rectos Musculos; tum & ad Medullam Ga naar margenoot+Spinalem eee; ad Lactes sive Vesiculas Maris Seminales Ga naar margenoot+fff; ad pilosas Branchias gg; ad Ven- | |
maar selfs in het Hooft, de Buyk, de Beenen, ende de Vleugelen: soo dat de Maag ende de Darmen te gelyk met de Spieren ende de Senuen door lucht als gevoet worden. Dat seeker wonderbaarlyk is; alsoo de reeden, waarom dat het geschiet, gantsch onbegrypelyk is; maar waar door ons klaarlyk vertoont wort, hoe seer dat de wonderwerken Gods in haare ondoorsoekelykheyt aanbiddelyk syn. Het Maaksel der Long-pypen in dit Dierken, als ook in alle de andere bloedeloose Dierkens my bekent, dat bestaat uyt ontelbaare, styve, en kruls-gewyse deelkens; die in gedaante van verknogte ende omgebogen ringekens kunstig te saamen gevoegt worden; ende soo digt, door het middel van overgetrokken ende seer teere Vlieskens in een geslooten syn dat sy de lucht bequaamelyk kunnen houden, ende alle de deelen van 't lichaam heen ende weer voeren. Als de Wurm syn vel afstroopt, soo geloof ik, dat deese long-pypkens meede vervellen; hoewel ik dat tot nog toe niet gesien en heb: alsoo ik op die tyt, wanneer als ik deese ondervindingen quam te doen, dat noch niet en wist. In de Syde-wurmen is dit vervellen van de longpypen soo over aanmerkelyk, dat alle menschelyke verstanden daar voor moeten verstelt staan: Want in die seer korten tyt, als een Syde-wurm syn vel astrekt, soo vervellen te gelyk binnen in syn lichaam, eenige honderden van long-pypen, die een teer vliesken afstroopen; dat t'eenemaal uyt diergelyke kromgeboogen ringekens bestaat.
De Verw, of Teekening van de geseyde long-pypen, is peerel-couleurig, een weynig na het grysen trekkende, dat allengskens, hoe se meer vervellen, in een helder ende blinkender wit verandert. Waarom sy ook in de vliegende Dierkens veel blanker, als in de Wurmen selver syn. Het gantsche lichaam worden sy door gesonden; om de lugt, die sy draagen, soo wel naa de inwendige, als de uytwendige deelen van het Dierken toe te voeren. Soe dat die twee groote, en aanmerkelykeGa naar margenoota Lucht-aderen, die men aan weersyde van het lichaam in de Wurm geplaatst siet, over al haare takken, ende uytspruytende Luchtpypkens heen senden; als in 't Ga naar margenoot+Hooft bb na de Senuen en Hersenen. In de Borst Ga naar margenoot+cc na de Spieren, of Musculen, der Beenen en Ga naar margenoot+Vleugelen. In de dddd na de schuyns opgaande, Ga naar margenoot+ende de rechtdraatsche Spierkens. Als ook eee Ga naar margenoot+na het Ruggen-merg. Na de fff Hom, of de Saat-beurskens van het Manneken. Na de gg hayrige | |
[pagina 251]
| |
triculumGa naar margenoota & IntestinaGa naar margenootb; ad Cutem iii; ad Tunicam Alarum kk; ad OvariumGa naar margenootc in Foemella; ad Tunicam, Ovarium investientem mm; ad OvulaGa naar margenootd ipsa, prout e corpore exemta sunt; tandem que etiam ad CorGa naar margenoote.
Difficillimum mihi fuit externas fistularum pulmonalium Apertiones detegere; quandoquidem haud in Os aut Gulam hiant, uti in aliis Animantibus obtinet. Propterea quo capiti magis appropinquant, eo paullatim fiunt exiliores; cum alioqui ampliores & capaciores deberent evadere. Post diuturnam demum investigationem videor mihi vidisse, quod Ostiola sive introitus harum fistularum, subtus, in pectoris lateribus pateant; eadem propemodum ratione, ac postea in Locustis etiam fieri observavi, in quibus tamen hae apertiones leviori negotio conspiciuntur. Verum, quia Ephemerum intra aquas & in argilla victitat, hinc ejus Tracheas osculis angustioribus aperiri oportebat: quam ob rem etiam difficilius detegi possunt. Ex hisce experimentis quam clarissime constat, quare Ephemeri Vermes, cum aqua fluvii accrescit, altius quoque assurgant, atque in alios tubulos sese conferant: per vices enim novo, quera respirent, aëre indigent. Atque eandem ob rationem, recedente aqua, profundius etiam descendere dici possunt: tum enim ab aëre ambiente nimis arefierent, ipsorumque tubuli, aqua exstillante, conciderent & clauderentur.
Fistulae pulmonales hactenus descriptae haud melius examinari possunt, quam in Vermibus ante aliquot dies emortuis, quorum viscera jam nigrescunt: tum enim illae spectaculum exhibent oculis jucundissimum; quandoquidem margaritarum, sive argenti, coctu mundati, colore semet distinguunt. Quum vero duriuscula insuper atque firma constent materie, ut adeo cito putredine non colliquescant; hinc formam quoque & rotunditatem suam tum temporis retinent. Quodsi Pectus & Venter horumce Vermium microscopii ope perlustrantur, universum abdomen argentei candoris vasculis intertextum esse apparet. Verum ut constet, utrum revera aër in his vasis detur, oportet saltem in guttulam aquae ea demittere, & cuspide acûs comprimere: ita enim absconditus aër sese mox manifestabit. Quando Animalcula haec sub aqua dissecantur, & nonnullae istarum Fistularum pulmonalium subtili forficula abscinduntur, tunc hae mox in aquae summum emergunt. Quin id ipsum vide- | |
Kuuwen. Na deGa naar margenoota Maag enGa naar margenootb Darmen. Na het i i i Vel of de Huyt. Na het k k Vlies der Vleugelen. Na den EyerstokGa naar margenootc in het Wyfken. Na het m m Vlies dat den Eyerstok bekleet. NaGa naar margenootd de Eyeren, soo als sy uyt het lichaam genoomen syn. Ende na hetGa naar margenoote Hart. Een seer groote moeyte heb ik gehadt, om de uytwendige Openingen der longpypen te ontdekken; want sy in de Mont of Keel haar niet en openen, als wel in andere Dieren plaats heeft. Om deese reeden soo verkleenen sy haar allengskens, hoe se meer het hooft naaderen; daar sy andersints wyder en grooter van opening moesten worden. Na lang soeken, soo dunkt my, dat sy hare Openingen, of ingangen, onder ende in de syden van de borst hebben; op deselve wyse, ten naasten by, als ik naderhant in de Sprink-haanen gesien heb; alwaar deese openingen gemakkelyker te sien syn. Die hier in het Aas, door reden dat het Dierke binnen in het water en in de kley leeft, nauwer van openingen gemaakt syn: om welke reedenen sy ook moeyelyker te ontdekken sijn. Uyt deese ondervindingen soo blykt seer klaar, om wat reeden de Haft-Wurmen, wanneer als het water der rivier aanwascht, hooger oprysen, ende in andere pypkens haar begeeven: te weten om dat se somtyts nieuwe lucht en adem moeten scheppen; om welke reeden men ook seggen kan, dat sy het vallende water volgen; als wanneer sy te veel van de omsweevende lucht opgedroogt souden worden; ende dat haar pypkens, door het uytsyperende water, souden komen toe te vallen, of te sluyten. Men kan de beschreeven Long-pypen niet beeter ondersoeken, dan als deese Wurmen eenige daagen doot syn geweest, ende dat haare ingewanden swartagtig syn geworden: want als dan vertoonen sy haar seer vermaekelyk aan het gesigt. Het welk geschiet, alsoo sy peerel-vervig, ende als opgekookt silver, van couleur syn. Ende om dat se door haar harde ende styve stoffe, daar sy uyt bestaan, soo licht de verrotting niet en syn onderwerpen; om welke reeden sy ook haar figuur ende ronte op die tyt behouden. Wanneer men deese Wurmen op de Borst ende de Buyk met een vergrootglas besiet, soo schynt de geheele buyk met silver-blanke aderen doorweven. Maar, om nu te weten, of 'er waarelyk lucht in is, soo hoeft men niet anders te doen, als deselve in een druppeltje water te leggen, ende haar met de punt van een naald toe te drukken; waar door de verborgen lucht datelyk sal openbaar worden. Soo wanneer deese Dierkens onder het water ontleet worden, ende dat men eenige derselve long-pypkens met een fijn schaarken afknipt, soo dry- | |
[pagina 252]
| |
re est circa abruptos earundem ramulos, qui suis extremis tunc semper sursum feruntur. In exsiccato & per medium fracto Verme memoratae Fistulae levissimo negotio deteguntur; quoniam vi cincinnatorum suorum annulorum semper patulae permanent, quamvis reliquae partes omnes valide exarescant.
Inter ea, quae circa Fistulas hasce pulmonales animadvertere licet, praeter alia notatu dignissimum est, quod tantus earum numerus versus tremulas BranchiasGa naar margenoota distribuatur; ut vel tres in Ga naar margenoot+his principes Vasorum aëriferorum Rami ppp quos ut abscissos demonstro, videre liceat. Horumce Ga naar margenoot+ramorum medius semper nigricat q q; at penitus in medio tamen albicans perlucet. Reliqui duo utrinque a latere medii nigricantis decurrunt, ingentemque deinde argentei candoris Ga naar margenoot+Vasculorum ggg numerum per Branchias dispertiuntur. Vascula haec suo semet colore haud adeo probe distinguunt; quia Branchiae, per quas feruntur, ab utroque corporis latere sexGa naar margenootb, limpidissimo candore conspicuae sunt. Sub his utrinque quinae cernuntur Pinnae RemigesGa naar margenootc, fulvo auri colore praeditae, quarum adminiculo natat Vermis. Alias adhuc quasdam observationes circa Branchias hasce earumque vascula institui; quae tamen uti haud scio quo devenerint, ita & e memoria mea penitus exciderunt. Hinc est, quod ignorem, cuinam usui inserviat Particula illa Ga naar margenoot+plumatilis ss, quae sub primo, etiamnum integro, pari Branchiarum conspicitur; & utrum eadem circa Branchias reliquas quoque inveniatur. Nescio etiam, quaenam proprie detur harumce Branchiarum cum Fistulis aëriis, & Fistularum Ga naar margenoot+aëriarumGa naar margenootd cum Corde tt communicatio. Unde plura, quam quae ex icone colligi possunt, de hisce tradere nequeo. Praetermisi autem in ea delineare omnes, quae circa Cor sunt, Fistulas aëriferas; ne oreretur confusio: nec nisi Ga naar margenoot+aliquas prosecutus reliquas abscissas vv exhibeo.
Quin & in omnibus meis iconibus haud observavi proportionem ratione magnitudinis partium; quandoquidem & taediosi laboris & exiguae utilitatis opus id mihi videbatur: unde aliam particulam aliâ quandoque paullo majorem depingere haud anxius dubitavi. Adde, quod experimenta isthaec mea, nisi prius revisa, in lucem edere nunquam in animo habuerim. Id autem vel tanto magis etiam necessarium fore postmodum existimavi, quoniam inde ab illo | |
ven se datelyk na boven. Het welk van gelyken alle de losgebrooken takskens derselve doen, die met haare tippen als dan om hoog dryven. In een gedroogde en doorgebrooken Wurm ontdekt men seer mackelyk de geseyde pypkens; alsoo sy door haare krulsche-wyse ringekens geduurig blyven open staan, hoe seer alle de andere deelen komen uyt te droogen. Een van de aanmerkelykste dingen, die men omtrent deese long-pypkens kan waarneemen, dat is de veelheyt, waar meede sy naGa naar margenoota de Kuuwen, of de wemelende Kaaken loopen; daar drie voornaame Ga naar margenoot+ppp Takken van Lucht-aderen in te sien syn, die ik als afgesneeden vertoont hebbe. De middelste is Ga naar margenoot+altyt qq swart; dewelke nogtans heel in het midden sich doorluchtig wit vertoont. De andere twee laaten haar sien aan weersyden van deese middelste, die swartverwig is; ende sy schieten vervolgens Ga naar margenoot+een groot getal silverwitte ggg Aderkens, in de Kuuwen. Welke aderkens niet seer merkelyk van couleur syn, van wegen de seer heldere teekening van de kaaken, die, aan weerGa naar margenootb syde van het lichaam ses synde, heel blank en helder wit bevonden worden. Onder deselve siet men aan weersyde deGa naar margenootc Vyf Vlot-riemkens, die gout-geel van couleur syn, en met dewelke de wurm swemt. Eenige andere aanteykeningen heb ik omtrent deese Kuuwens ende haare vaatkens nog gedaan, die ik niet en kan denken, waar dat sy gebleven syn. Gelyk als ook de memorie my daar van ontvallen is. Soo dat ik niet kan weeten, wat dat pluym-hayrige Ga naar margenoot+ss Deelken, het geen onder het eerste en onafgesneeden paar kuuwens gesien wort, voor een gebruyk heeft; als ook of het omtrent de andere kuuwen meede gevonden wort. Wat gemeenschap eygentlyk deese kuuwen met de Lucht-pypen, ende deGa naar margenootd Ga naar margenoot+Luchtpypen met het tt Hart hebben, is my meede onbekent. Soo dat ik daar niet meer kan van verhaalen, als in de afbeelding kan nagesien worden. Alwaar ik omtrent het Hart alle de lucht-aderen, om onorder te vermyden, niet en heb afgeteekent; maar Ga naar margenoot+alleen sommige Pypkens, terwyl ik de andere vv afgesneeden vertoone. Soo heb ik ook in alle myne afbeeldingen geen gelykmatigheyt, ten aansien van de grootte der deelen, gehouden; want my dat een al te verdrietigen arbeyt dagt te syn; ende van weynig nut; waar door ik dan het eene deelken wel wat grooter heb afgebeelt, als het andere. Doet hier by, dat ik noyt gedagten gehadt heb, om deese myne ondervindingen uyt te geeven; vooral eer ik alles nog eens nagesien had. Het welk ik naderhand nog nodiger heb geoordeelt, soo om de groote kennisse, die ik ondertusschen van de deelen | |
[pagina 253]
| |
tempore & multo majorem partium, quibus Insecta gaudent, cognitionem acquirebam, & instituendae earum Anatomiae longe evadebam habilior. Sed velim, Lector benevolus defectus hoc in opusculo obvios, quos fateor esse innumeros, gratiose mihi condonet: quis enim mortalium omnia, quae hoc in Animalculo occurrunt, miracula vel continuato etiam multorum annorum labore potis est describere? CorGa naar margenoota superne in dorso collocatum cernitur; uti in Bombycibus, Apum Vermibus, Cossis, Erucis, aliisque ejusmodi Insectis itidem obtinet. Nonnullis passim in locis id aliquatenus extuberat Ga naar margenoot+xxxx; quod in Bombycibus etiam ita se habet, atque sedulo a D. Malpighio animadversum est. Inde tamen hic Auctor, quousque mea me docent experimenta, haud adeo legitime videtur concludere, quod Vermis hic pluribus, quam uno, instructus sit Cordibus. Nonnisi perquam inordinatum vidi Cordis in Ephemero motum; ejusque duntaxat partem quandam hac in icone repraesento. Penitus vero oblitus sum, circa quamnam annularem sectionem id in corpore fuerit collocatum. Medulla SpinalisGa naar margenootb, uti in omnibus aliis, quae unquam dissecui, Insectis, ita & hoc in Animalculo notatu longe dignissima est & perquam mirabilis. Constat enim ex undecim nodosis quasi Tuberculis, nonnihil oblongis atque ovatis. Prima inter nodosas hasce particulas Cerebri Ga naar margenoot+loco est, e qua ** Nervos opticos quam distinctissime pullulantes videre licet. Eodem modo ex reliquis decem sequentibus nodulis reliquos prodire Nervos cernimus; qui tamen ex inferioribus nodulis haud adeo numerosi, ac e superioribus, oriuntur. Medulla Spinalis praeterea Ga naar margenoot+hinc illinc Ligamentis zz elegantissime firmata conspicitur, quae quidem partim e valido osse corneo, partim ex tendineis fasciis sunt composita: uti praesertim in Pectore obtinet; ubi loci Medulla Spinalis insignes admodum Ga naar margenoot+Nervos Musculis αα, ββ, qui Pedes & Alas movent, largitur. Circa MusculosGa naar margenootc Branchiarum, & Pinnarum Remigum idem fit. Ga naar margenoot+Equolibet Medullae Spinalis nodulo ee gemini jugiter emergunt validiores Nervi, qui proxime subsequentem in nodulum coëunt atque tumidiores fiunt: quam ob rem Medulla Spinalis undequaque veluti fissa atque dehiscens apparet. Attamen, cum omnia adhuc secundum naturam in corpore constituta sunt, id locum non habet: quia enim egredientes Nervi sibi mutuo ibi loci simpliciter tantum contigui sunt, ideo interval- | |
der Bloedeloose Dieren quam te verkrygen. Als om de makkelykheyt, ende bequaamheyt, die ik verkreeg, om se te ontleeden. Dog de goetwillige Leeser sal my, soo daar wat ontbreekt, gelyk dat oneyndig veel is, goetwillig gelieven te verschoonen. En wie, ja wat mench is magtig om in lange jaaren de wonderen van dit Beesken te beschryven?
HetGa naar margenoota Hart vertoont sich boven in de rug geplaatst, als in de Syde-wurmen; de Wurmen der Beyen; de Houtwurmen; de Rupsen, ende andere diergelyke Dierkens meeds plaats heeft. Hier en Ga naar margenoot+daar siet men het eenigsins xxxx uytgeset. Gelyk dat in de Syde-Wurmen meede soo gestelt is; ende van den Heer Malpighius neerstig is aangetekent. Dan waar uyt hy, volgens myne ondervindinge, niet wel en besluyt, datter meer als een hart in die wurm sou syn. Ik en heb dit Hart niet als seer onordentlyk in het Haft sien bewegen; en het en is niet als maar een gedeelte van het selve, dat ik alhier in teekening vertoon: synde het my geheel vergeeten, omtrent wat ringwyse verdeelinge dat het selve in het lichaam geplaatst is geweest. HetGa naar margenootb Ruggenmerg in dit Dierken is gelyk in alle de anderen, die ik oit geopent heb, seer aanmerkelyk en wonderbaarlyk. Het selve bestaat uyt elf Knoopsgewyse Verdikkingen, die een weynig langwerpig ende ey-rondt van maaksel syn. De eerste van deese Knoops-gewyse deelkens verbeelden de Hersenen; Ga naar margenoot+daar men ** de Zenuen des gesichts seer sigtbaar siet uytspruyten. Gelyk men uyt de vordere tien volgende knoopkens de andere Senuen van het Lichaam ziet voortkoomen: welke in minder getal uit de onderste knoopkens als uyt de bovenste haar oorspronk neemen. Hier en daar siet men het Ga naar margenoot+Ruggenmerg seer cierelyk met zz Banden vast gehegt; die eensdeels uyt sterk hoornbeen, ende anderdeels uyt peesachtige banden bestaan; als in de borst voornamentlyk plaats heeft: alwaar het Ruggenmerg seer sterke zenuen komt te geeven aan de Ga naar margenoot+αα. Spieren, die de Beenen, ende ββ de Vleugelen, komen te beweegen: gelyk het ook doet omtrent deGa naar margenootc Spierkens der Kuuwen, ende der Vlot-riemkens. Ga naar margenoot+Uyt yder knoopken van het ee Ruggen-merg siet men geduurig twee seer sterke Zenuen spruyten, die haar in het naast volgende knoopken vereenigen ende verdikken; waar door het Ruggenmerg sich overal als gespleeten ende gapende vertoont. Dan soo als het natuurelyk in het lichaam sig sien laat, en heeft dat geen plaats; want alsoo de uytspruytende Zenuen maar eenvoudig malkander aldaar raaken, soo en verwyderen sy haar niet van een: gelyk | |
[pagina 254]
| |
lo quodam a se invicem distare haud observantur: prout Tabulae XV. figura sexta demonstrat; in qua Medulla Spinalis, uti naturaliter in corpore comparata est, atque quatuordecim annulares corporis incisurae, intra quas illa haeret, delineantur. Si cui volupe est, illaeso Verme, Medullam Spinalem conspicari, is aëre per posteriora inflato Vermem repleat: ita enim Medulla vi turgescentium intestinorum adeo fortiter contra pellucentem cutem adprimitur, ut naturalem ejus situm & formam nudo aeque, ac microscopio armato, oculo commode contemplari liceat. Encheiresis haec tamen in Masculis praecipue locum habet. Medulla Spinalis haud secus, ac omnes reliquae partes, suas itidem nanciscitur Fistulas aëriferas, quarum ingenti sane numero pollet. Ut adeo vel ipsum quoque Cerebrum, atque Nervi, aëre novo jugitur advecto quasi ventilentur. Venis atque Arteriis gaudere Medullam nullus dubito; quamvis eas nunquam viderim. At in Bombycibus tamen quam liquidissime vidi Vascula varia, ex corde nata, eo tendentia, quae vel colorato etiam liquore replevi. An vero Venae fuerint, an Arteriae, hactenus certo pronunciare nequeo. Vasa SpermaticaGa naar margenoota sive Organa Genitalia in Verme Masculo, qui altero post die cutem mutaturus est, aeque conspicua sunt, ac in Ephemero Mare, jam vernatione functo. Collocata autem cernuntur Vascula haec Spermatica ad utrumque latus Ventriculi atque Intestinorum, videnturque Piscium Lactibus prorsus esse similia: quanquam tamen perinde, ac Vesiculae Seminales in hominibus, nonnihil anfractuosa, & tubulorum in modum conformata sint. Unde hac dote cum Vesiculis Spermaticis quorundam Quadrupedum, uti Talparum, Erinaceorum, & ejusmodi, pariter conveniunt. Porro figurae Ga naar margenoot+sunt oblongae fffff, totumque per Ventrem protenduntur; uti ex icone adjuncta patescit, in qua eorum alterum extra corpus protractum, & altero, etiamnum in corpore constituto, paullo grandius depictum sisto. Intus humorem ea continent candidissimum, & quasi lacteum, quod Semen est: ipsa etiam Vasa Seminalia albissima sunt, tenuique & membranaceo constant texto, multis fistulis aëriis passim & intra & extra perreptato. In insimis Abdominis annulis binae adhuc aliae Ga naar margenoot+comparent Particulae, dd, itidem, uti opinor, ad vasa Spermatica pertinentes: communi enim | |
als dat in de XV. plaat by de sesde afbeelding kan gesien worden; daar het Ruggenmerg, soo als het sich natuurelyk in het lichaam vertoont, afgebeelt is;als mede de veertien ringwyse Inkervingen van het lichaam, waar omtrent het geplaatst is.
Als men het Ruggenmerg, sonder de wurmen te quetsen, wil besien; soo moet men deselve van agteren vol wint blaasen; waar door de opswellende darmen het doorschynende vel sullen aanperssen, dat men de natuurelyke stant ende gestalte daar van sien sal; ende dat soo wel sonder, als met een vergrootglas. In de Mannekens heeft deese uytvinding voornamentlyk plaats.
Gelyk alle de andere deelen, soo ontfangt het Ruggenmerg meede syn Luchtpypen, die het selve in een groote meenigte meede gedeelt worden. Soo dat zelf de Herzenen ende de Zennen een geduurige verversing van lucht toegevoert wort. Of hy Aderen ende Siag-aderen ontfangt, dat vertrouw ik seekerlyk; hoewel ik het nooyt gesien heb. Dan in de Syde-wurmen heb ik dit klaar gesien; namentlyk verscheyden Vaatkens en Aderkens uyt het hert gaande, die ik met gecouleurde vogtigheyt opgevult hebbe. Hoewel ik tot nog toe niet en kan verseekeren, of het Aderen of Slag-aderen geweest syn. Wat deGa naar margenoota Saat-vaaten, of de Teel-deelen belangt, die syn in een Mannekens Wurm, die des anderen daags vervellen sal, alsoo sigtbaar, als in een Manneken van het Haft, dat nu al vervelt is. Aan beyde de syden van de Maag, ende de Darmen, vertoonen haar deese Saat-vaatkens, dewelke met de Hom der Visschen geheel schynen over een te koomen: hoewel dat se even, als de Saat-blaaskens in de Menschen, wat gekronkelt, en pypsgewys van gestalte syn. Daar in sy meede overeen komen met de Saat-blaaskens van eenige der viervoetige Dieren; als met die der Mollen, Egels, ende Ga naar margenoot+diergelyke. Haar gestalte, is fffff langwerpig, soo dat se de heele buyk beslaan; als in de bygevoegde afbeelding te sien is; alwaar een van deselve buyten het lichaam is geplaatst, en wat grooter, als die in het lichaam nog leyt, afgetekent. Binnen in haar hebben sy een seer blanke, witte, ende melkagtige vogtigheyt, dat het saat is; soo syn ook de Saat-vaaten selve geheel blank ende wit; endi van een dun en vliesig maaksel; hebbende hier en daar veel lucht-aderen, die daar binnen door ende over heen loopen. In de onderste ringen des Buyks vertoonen haar Ga naar margenoot+noch twee andere dd Deelkens meede, soo het schynt tot de Saat-vaaten behoorende. Dewelke met desel- | |
[pagina 255]
| |
Ga naar margenoot+cum his atque cum Intestinis δ exitu gaudere videntur; quod tamen tum temporis haud adeo accurate detegere potui, cum hac Anatome occupatus essem. Ingentem sane horumce Animalculorum numerum dissecare oporteret; si semper in alio vellemus illarum partium scrutinium de novo instituere, quas in prioribus haud licuit ex voto examinare. Quin ne sic quidem ubivis propositum suum exsequi quis valeret. OvariumGa naar margenoota in Foemellis geminum est, similique modo, ac Ovarium in Piscibus, collocatum. Quodsi subtili & acuminata forficulâ Abdominis cutis in Verme parum abscinditur, ilico congeries isthaecGa naar margenootb Ovulorum, utrinque in molli Ventris parte sitorum, in conspectum prodit. Inter haec, in medio, Ventriculus atque Ga naar margenoot+Intestina ff nonnihil, quamvis obscurius, transparent; Ga naar margenoot+quae ipsa cum membranis mm Ovarii sat firmiter connectuntur. Eo autem manifestius Ventriculum atque Intestinula contueri licet, quo plure haec argilla, quae Ephemeri pabulum est, referta sunt. Hac vero ratione & ipsa Ovula pulchrius conspici possunt; quippe quorum albedo, propter coloris diversitatem, magis elucescens facit, ut ea tanto exactius discernantur. Geminum hoc Ephemeri Ovarium innumeris praeditum est fistulis aëriis, quae tenui membranulae, Ovarium ambienti, illigantur, hujusque interventu ad Ovula intus recondita deferuntur. Quodsi membrana haec scindente cuspide subtilis acûs amovetur, ejusque pars quaedara cum Ovulis in cochleare aqua plenum reponitur; tunc Ovula mox a se mutuo discedunt, tenuisque & tenellus remanet fasciculusGa naar margenootc subtilium Vasculorum, quae, filamentis gracilibus similia, colore margaritarum conspicua, maximam partem fistulas aëriferas esse censeo.
Ovula caeterum stupendae adeo sunt parvitatisGa naar margenootd, ut vix animadverti queant: quamobrem omnino necessum est, microscopii ope ea contemplari, nigraeque vel caeruleae chartae imponere; quod plurimum confert, ut melius dignosci possint. Figura Ovulorum plano-rotunda simulque oblonga est. Ambiuntur & membrana satis dura, quae sub microscopio quasi nebulosa apparet. Colore gaudent candido, ut interna Testae Ovi tunica. Quandoquidem igitur tam mi- | |
Ga naar margenoot+ve, ende met het δ Gedarmte een opening schynen te hebben; dat ik op die tyt, als ik de Ontleeding deede, soo nauw echter niet en heb kunnen waarneemen. Behalven dat men als dan ook een seer groot getal deeser Dierkens sou moeten openen; om in de eene het naasoeken der deelen te bervatten; die men in de andere sou komen te missen. Hoewel echter, dat het niet altyt mogelyk en is, om syn voorneemen te bereyken. DeGa naar margenoota Eyerstok in de Wyfkens is dubbelt; en even op die wyse in deese Dierkens, gelyk als de kuyt in de Visschen, geplaatst. Wanneer als men met een subtiel en puntig schaarken het vel van de buyk in de Wurm wat afknipt, soo vertoont sig datelyk deeseGa naar margenootb vergadering van Eyeren, dewelke aan wedersyde van het weeke des buyks geplaatst syn. In het midden tusschen deselve siet met een weynig, Ga naar margenoot+dan wat donkerder, den ff Maagh, ende de Darmen doorschynen; dewelke reedelyk vaste t' samen Ga naar margenoot+begtingen met de mm Vliesen van den Eyerstok hebben. De Maag ende de Darmkens siet men soo veel te klaarder, hoese dikker met kley, daar het Aas by leeft, gevult syn. Waar door ook de Eyeren, alsdan bequaamer gesien kunnen worden; dewelke door dat onderscheyt van couleur, in haare wittigheyt uytsteekender worden.
Met oneyndige lucht-pypkens is deese dubbelde Eyerstok, of kuyt van het Haft, versien; dewelke haare t' samenknoopingen hebben met een dun vliesken, dat den Eyerstok omvangt; en waar door dese lucht-pypkens na de Eyeren, aie daar binnen in beslooten syn, gevoert worden. Als men dit vlies met de punt van eenen subtielen naalt, die scherp ende snydende is, afneemt; en dat men een gedeelte van het selve te gelyk met de kuyt in een leepel water legt; soo verspreyden sig datelyk de Eyerkens van malkanderen; en daar blyft een dan en tenger bosjeGa naar margenootc van subtiele Aderen, als fijne veselen over, die peerel-couleurig syn: en welke veselkens ik voor het meeste gedeelte oordeel uyt lucht-pypkens te bestaan, Wat deGa naar margenootd grootte der Eyeren belangt, die is qualyk opmerkelyk, soo verwonderlyk kleen syn sy: waarom sy nootsaakelyk met een vergrootglas moeten besigtigt worden; ende op swart, of blaeuw papier geleyt, dat seer veel doet, om haar te beeter te onderscheyden. De gestalte der Eyeren is een platachtig rond, dat te gelyk langwerpig is, ende met een redelyk hart vlies omvangen; het geen onder het vergrootglas sig wolkachtig vertoont. De verw is wit en blank, even als het binneste vlies van een Eyerschaal. | |
[pagina 256]
| |
nuta & subtilia sunt Ephemeri Ovula; ratio facile patet, quare Vermes, inde prodeuntes, triennii spatio debeant increscere, priusquam ad perfectionem suam perducti mutationis negotium suscipere queant. | |
Terwyl nu de Eyeren van het Haft soo kleen en subtiel syn; soo blykt daar lichtelyk de reeden uyt, waarom de Wurmen, die daar uyt voortkoomen, drie jaaren moeten groeyen, eer sy tot haar volmaaktheyt geraaken en veranderen kunnen. |
|