Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput III
| |
Caput III.
| |
[pagina 238]
| |
& crepidines fluviorum reperiuntur, ibique in locis tranquillioribus habitant. Quo autem fundus, e quo eruuntur, plure pollet argilla, eo Vermium horum major in illo numerus invenitur. Neque tamen, nisi rarissime, eos extrinsecus super argilla considentes, aut huic adhaerentes deprehenderis: verum intra argillam ipsam commorantur, in tubulis habitantes excavatis, oblongis, teretibus, non obliquo, aut deorsum vergente, sed parallelo ad horizontem ductu aequabiliter inforatis. Hinc van der Kracht apud Clutium recte ait, Animalcula haec in separatis aediculis habitare.
Quemad modum igitur Apes artificio mirifico, & forte inimitabili, propria sua domicilia ex cera efformant: ita pariter Ephemeri Vermes oblongos Ga naar margenoot+hosce a excavatos tubulos sibi conficiunt, & pro corporis sui mole in argilla efforant. Hinc ubi e tubulis suis expelluntur hi Vermes, ut nonnisi plano super fundo, qui corpus ipsorum haud ab omni parte suffulcit, reptare queant; mox velocitatem suam & ad progrediendum aptitudinem amittunt: quamvis vel aqua etiam undique ambiantur, & natando semet sustentare valeant. Ita expertus sum, quando insignem horum Vermium numerum, diffecandi gratia, suis e tubulis extraxeram, eos continuo retro in dorsum recidisse, atque propterea lipothymiam veluti passos haud denuo sese invertere potuisse. Cum contra, ubi in suis fossulis versantur, quam velocissime antrorsum & retrorsum repere, omnique modo commode movere se norint. Quin omnibus Vermium, qui in domunculis vel excavatis foraminulis degunt, speciebus id commune esse animadverto, quod intra sua receptacula celerrime semet movere queant, de iis vero exemti deliquium veluti patiantur: quemadmodum in Vermibus, qui in excavatis arboribus vivunt, videre mihi contigit; tum & in illis Vermiculis, qui intra fructus, in tuberculis foliorum, verrucisque plantarum reperiuntur. Notatu dignissimum est, quod Cossus, sicubi e domicilio suo protrahitur, totum suum corpus tela obtexat; cujus telae adminiculo novum rursus foramen in ligno sibi effingit: nulla enim ratione terebrare posset, nisi fulcro quodam foret instructus, contra quod cor- | |
gingen, voortgeset wort. Soo is het echter, dat sy altyt omtrent de kanten of boorden van de rivieren gevonden worden, alwaar sy aan de stylte baarer oeveren haar woonplaats hebben. Hoe dat de plaatsen, alwaar sy uytgegraven worden, kleiagtiger syn, hoe deese Wurmen in meerder meenigte aldaar gevonden worden. Evenwel vindtmen se selden buyten op de kley sitten, of haar aan deselve vast houden. Maar sy hebben binnen in de kley selve haare wooningen; en dat in uytgeholde, langwerpige en ronde pypkens, die niet schuyns, of nedergaande, daar in uytgegraven syn, maar regt en effen, volgens de vlakte van de gesigt-eynder, of Horizont. Hier op segt vander Kracht seer wel by Clutius, dat deese Dierkens in afgescheyden huyskens woonen. Gelykerwys dan de Byen, door een verwonderens waardige en mogelyk onnavolgelyke kunst, haare eygene Huyskens uyt Was maaken: soo van gelyken worden deese langwerpige uytgeholde Pypkens door de Haft-wurmen, of het Aas gemaekt, ende na de grootte van hare lichamen in de kley uytgegraven. Waarom soo draa deese Wurmen uyt hare Pypkens worden verdreeven, en dat sy niet als een vlakke gront te bekruypen hebben, waar in haar lichaam in alle syden niet ondersteunt wort; sy haare vaardigheyt en bequaamheyt dan gaan verliesen: niet tegenstaande, dat sy van het water omvangen worden; ende door middel van het swemmen haar kunnen ophouden. Soo heb ik bevonden, wanneer ik een groot getal deser Wurmen, om die te ontleeden, uyt Pypkens had getrokken; dat sy altyt omver op haar rug quamen te vallen; waar door sy als in onmagt lagen, om haar weer op te rechten. Daar sy in tegendeel, in haare Loopgraafkens wesende, seer vaardig voor en achterwaarts weten te kruypen; ende haar op alderhande wysen bequaamelyk te bewegen. Gelyk als ik dat selve omtrent alle soorten van Wurmen, die in huyskens en uytgeholde gaaten leven, gemeen bevinde: dewelke binnen in deselve seer geswint kunnen voortloopen, maar daar uytgenomen synde, als in onmacht komen te leggen: gelyk als ik dit ondervonden heb omtrent de Wurmen, die in uytgeholde boomen leeven: als meede omtrent die Wurmkens, die binnen in de vrugten, in de uytwasschen der bladeren, ende in de vratten der planten, gevonden worden. Het is seer aanmerkelyk, hoe dat een Houtwurm, wanneer hy uyt syn wooning getrokken wort, syn gantsche lichaam komt te bespinnen; door welkers middel hy sich weer op een nieuw een opening in het hout komt te maken. Dat hy anders niet en sou kunnen doen, van wegen | |
[pagina 239]
| |
pus suum apprimendo nixum facere vale ret. Esca, vel Ephemeri Vermiculus, extra domunculam sive tubulum suum constitutus, tam invalidus est, ut, sicubi in aqua natans paullulum a motu cessat, ilico perturbate admodum in fundum mergatur, ibique in dorsum resupinatus procumbat. Ulterius deinde animadvertendum est, quod Ephemeri Vermiculi mox, ac suis ex Ovis prodierunt, ad dictas suas domunculas aedificandas se accingant; quae, uti memoravimus, longi sunt rectique, quandoque tamen incurvi & obliqui, tubuli cavi, sive cavernae intra argillam. Hos autem tubulos pro magnitudine & incremento corporis sui paullatim ampliores majoresque faciunt; ut hinc Vermes adulti in majoribusGa naar margenoota, juvenculi in minoribusGa naar margenootb habitent. Sapientissimus Conditor hunc in finem appropriata ipsis membra concessit: praeterquam enim, quod anteriores duo ipsorum Pedes quodammodo, uti in Talpis vulgaribus, aeque ac Gryllotalpis, comparati sint; Maxillis etiam gaudent hi Vermes, quae duobus Dentibus instructae, Cancrorumque forcipibus aliqua ex parte similes, ad tubulos illos in argilla commode & apte excavandos apprime inserviunt.
Hinc etiam ilico videbis terebrantes, ubi vel in tantillum argillae aqua mistae conjiciuntur. Quodsi vero haud sufficientem ipsis argillae quantitatem subministraveris; haud tamen ingenium suum dissimulabunt, sed continuo argillam, qua gaudent, suffodient, mox Capite, mox Corpore, mox Cauda subter argillam reconditis, novas domunculas sibi paraturi.
Piscatores experiundo sibi constitisse asserunt, Vermes hos, cum aqua fluminis ab oris recedit, quoque humiliore & profundiore loco argillam perforare; aqua autem denuo assurgente, itidem altiora petere: quod equidem summopere necessarium esse existimo; quandoquidem plurimis gaudent aëriferis trachearum fistulis, quarum ope novum frequenter aërem haurire coguntur. Id autem facere non possent, si, aqua altius adscendente, in profundo permanerent. Saepius observavi, quod, cum de tubulis suis cruti humido sabulo imponebantur, multo magis amaverint extra aquam prorepere, quam in fundum subter sabulum semet conferre: cujus rei | |
dat hy dit steunsel, om syn lichaam aan te persen, nootsakelyk van doen heeft. Het Aas is soo machteloos buyten syn huysken, of Pypken, dat, wanneer als het in 't water swemt, ende daar een weynig in rust, het datelyk geheel onordentelyk na de gront komt te daalen; alwaar het dan op de rug valt en leggen blyst.
Maar om voort te gaan, soo moet men nu aanmerken, dat de Hast-wurmkens, soo dra sy uyt haare Eyeren gekroopen syn, haar aanstonds begeven tot het bouwen van haar geseyde Huyskens; dewelke, als gesegt, lange ende regte, somtyts ook kromme ende scheeve uytgeholde pypen, of holligheden in de kley syn. Die sy na de grootte en het aangroeyen haarer lichaamen allenkskens wyder en grooter maaken; soo dat de oude Wurmen inGa naar margenoota groote, ende de jonge in kleenderGa naar margenootb Pypkens woonen.
Tot dit eynde, soo heeft de alwyse Schepper haar bequaame ledematen meede gedeelt. Want behalven dat hy de gestalte van haar twee voorste Beenen, eenigzins met die van de ordinaire Mollen, als ook met die van den Kreekel of Veenmol, gelyk heeft gemaakt. Soo heeft hy deese Wurmen nog versien met twee-tandige Kaaken, de scharen der Kreeften eenigsins in maaksel gelyk: dewelke haar dienen, om de Pypkens in de kley makkelyk en bequaam uyt te hollen. Hierom siet men ook, dat sy datelyk een gat maken; als sy maar in een weynig kley met water gemengt geworpen werden. En of het gebeurde, dat men haar geen kley genoeg en gaf; soo en kunnen sy echter haar aart niet ontveynsen; maar sy sullen gestadig de kley, die sy hebben, omvroeten. Ende dan het Hoost, dan het Lichaam, ende dan de Start onder de kley verbergende, geduurig nieuwe wooningen trachten te maken. De Visschers verseekeren ons [hun w]aare ervarenheyt, dat als het water van de rivier daalt of afloopt, dat se haar dan ook laager en dieper in de kley inbooren; ende als het water weer ryst, dat se van gelyke weer hooger opklimmen: het welk ik oordeel ten hoogste nootsakelyk te syn, om de menigvuldige Long-en Lucht-pypen van deese Wurmen: waar door se dikmaals nieuwe lucht dienen te scheppen. Het welk sy niet en souden kunnen doen, indien sy in de diepte bleven, als het water quam te rysen. Ik heb dikmaals ondervonden, als sy uyt haar Pypkens gegraven, ende in nat sandt geset waaren, dat sy dan veel eer buyten het water kroopen, als dat sy haar na de gront, en onder het sandt, bega- | |
[pagina 240]
| |
ratio & in argillae defectu, & in aquae tepore, qui forte ipsis inimici sunt, sita esse videtur. Quantum ad alimentum horumce Vermium attinet, difficillime id, nisi adminiculante Anatomia, detegi potest: haec autem me docuit, argilla sola ipsos vesci. Quocunque enim tempore eos aperueris, semper & in Ventriculo & in tenuibus aeque ac crassis Intestinis argillam reperies. Ut adeo idem in Vermibus his obtineat, quod in Tinea, quae eadem materie vescitur, e qua domunculam suam parat. | |
ven. Het geen sy schynen te doen, soo uyt gebrek van kley, als om de lauwheid van het water, dat haar nadeelig schynt te syn. Wat nu het Voetsel deeser Wurmen belangt, dat selve is swaarlyk uyt te vinden, ten sy alleen door hulp van de Anatomie of Ontleeding; dewelke my geleert heeft, dat het alleen Kley is, die sy eeten. Op wat voor tyden dat men haar opent, vind men altyt Kley, soo in de maag, als in de dunne ende de dikke darmen. Gelykerwys dan de Mot by deselfde stoffe leest, daar hy syn woning uytmaakt, soo doet ook het Aas. |
|