Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 156]
| |
Caput XIII.
| |
Het XIII. Hooftstuk.
| |
[pagina 157]
| |
Ga naar margenoot+Musculum p, introrsum trahentem, qui simili modo, ac in Cochlea Vinearum, collocatus erat, Ga naar margenoot+heic depinxi. Porro Ductus q, Penem inter atque Uterum communis, ratione fabricae nihil discrepabat. Verum haec Cochlea acutum Penis sui apicem, inter dissecandum, valde contorquebat, Ga naar margenoot+& in varios flexus r crispabat; quod quidem in Cochlea Vinearum tam clare & distincte nunquam conspexi. Inter coitum Cochleae Vinearum, hujusque Hortensis, magnum datur discrimen; quum in Cochlea Hortensi Penis multo longius evolvatur & erigatur: quapropter & is in suo principio similibus obsidetur glandulis, qualibus instructa est cutis. Longiore etiam tempore heic durat coitus, quam apud Cochleam Vinearum. Unius autem Cochleae Penis totus, ad acutissimum usque suum extremum, in corpus alterius excipitur: Ga naar margenoot+unde bini hi Penes mirifico admodum modo inter Ga naar margenoot+se contorti quandoque conspiciuntur a. Attamen haec convolutio ex se haud adeo concinna apparet, uti heic a me delineata est; nisi Cochleae tantillum a se mutuo distrahantur: tum vero cernitur, quam mirabili modo Penis unius Ga naar margenoot+Cochleae b, semet circum Penem alterius Cochleae Ga naar margenoot+convolvens, hujus Uterum c ingrediatur; Ga naar margenoot+dum vicissim Penis Cochleae posterioris d, circum prioris Cochleae Penem contortus, hujus Ga naar margenoot+quoque in Uteri orificium sese immittit e. Quodsi vero Cochleae hae coitus tempore a se mutuo divellantur; tum Penes toti, quam longi sunt, ex utriusque Cochleae Uteri orificio extracti in conspectum prodeunt, quos illae dein introrsum invertendo, miraque ratione movendo, breve intra tempus rursum in corpus suum reducunt. Quoniam autem Cochlea utraque partes suas Genitales in dextro colli latere gerit; hinc capita, coitus tempore, decussatim fere ad se mutuo applicata sunt. Propterea etiam cujuslibet Cochleae corpus & cornicula situ tunc diverso gaudent. Ga naar margenoot+In corpore enim Cochleae prioris f Limbi foramen atque divisiones, quibus aërem illa haurit, visui patent: verum in Cochlea Ga naar margenoot+posteriore g horum conspicitur nihil; siquidem haec alio atque contrario modo collocata sit. Cochleae hae Hortenses ex maxime vulgaribus sunt. Domuncula earum ex flavo suffundata, minutisque striis tantillum distincta, fusco-nigris desuper annulis, qui juxta spirarum Testae ductum eam ambiunt, exornatur. Caeterum tenuissima membrana sive Periosteo | |
naa binnen trekt, en die op deselve manier geplaatst was als in de Caracol, heb ik alleen uytgebeelt. Ga naar margenoot+Voorts was de gemeene Leider q tusschen de Roede en Lyfmoeder even alleens van maaksel. Maar het spitse eynde van de Roede drayde hy, en krinkelde Ga naar margenoot+het in de ontleding in verscheyde Bogten r, dat ik noyt in de Wyngaart-Slak soo klaar en kennelyk gesien heb.
Tussen het Teelen van de Wyngaart-Slak, en dit Tuynslaxken, is een groot onderscheyt, om dat de Roede in de Tuynslak veel verder omgestroopt en geërigeert wort; en waarom hy ook in syn begin meede beset is met deselve klierkens, waar meede de huyt is versien. De Koppeling duurt by haar ook veel langer, als in de Wyngaart-Slak. En de heele Roede, tot syn alderspitste eynde toe, wort van den eenen Slak in des anderenlichaam ontfangen; die men dan seer wonderlyk, somtyts door malkanderen, Ga naar margenoot+gestrengelt siet a. Hoewel het syn selve soo net niet vertoont, als ik daar afgebeelt heb, ten sy dat men de Slakken een weynig van een trekt. Dan siet men hoe verwonderlyk dat de Roede van de eene Slak, Ga naar margenoot+b sig om de Roede van de andere Slak omwindende, Ga naar margenoot+hem in syn Lyfmoeder c insereert. En de Roede Ga naar margenoot+van de tweede Slak d sig van gelyken om de Roede van de eerste Slak omkrinkelende, die voegt syn Roede in de opening der Lyfmoeder van de eerste Slak Ga naar margenoot+e. En soo men deselve op die tyt van een trekt, soo siet men de geheele lengte van de Roede uyt de opening van de Lyfmoeder van ieder Slak te voorschyn komen, die sy dan inwaarts omstropende, en wonderlyk beweegende, weer binnen een korten tyt in haar lichaam trekken.
En alsoo beyde de Slakken haare Teelleeden in de regter syde van de hals hebben, soo komen de hoofden haast kruys-gewys tegens een te sluyten, wanneer sy in de koppeling syn. Waar door ook ieder Slaks lichaam, en hoornkens, een verschillige situatie Ga naar margenoot+heeft. Want in dat van de eerste Slak f siet men de opening van de Rand en syne verdeelingen, waar door hy aassem haalt. Maar in het tweede Ga naar margenoot+Slakken Hoornken g siet men niets van het selve, om dat het een andere en verkeerde situatie dan heeft. Deese Tuynslaxkens syn van de aldergemeenste. Haar Hoornke heeft een geele gront, die een weynig met kleene striemen verdeelt is, en die verciert wort met bruyn-swarte ringen, die volgens de drayingen van de Hoorn het selve omloopen. Vorders is het met een seer dun vlies, of Beenvlies, bekleet, | |
[pagina 158]
| |
vestitur, quod iisdem in locis flavum vel nigrum est, in quibus Testa ipsa talem in modum pingitur, suosque etiam colores servat, postquam vel inde demta est illa membrana. Harumce Cochlearum quaelibet quatuor itidem gaudet Corniculis, quorum bina tantum superiora Oculos ferunt: perperam autem somniarunt quidam, quod Cochlea suis Corniculis, ut caecus baculo suo, utatur, ad viam nimirum, quam reptare debeat, investigandam, autad explorandum tactuque dignoscendum, an dura sint objectavel mollia. Caput harumce Cochlearum ibi loci, ubi Labia ejus sunt, haud inepte capitis Felini formam exprimit, & probe perlustratum in multis huic simile apparet. | |
Cochlea Domestica sive Nuda.Cochlea Domestica, quae in cellis humidioribus, & circa orificia cisternarum reperitur, domunculâ penitus caret, atque nuda est, nec nisi sola sua cute vestitur: ut adeo hac dote conveniat cum illa Cochleae Opercularis parte, quae extra Calycem prorepit. Extus ea in capite suo Ga naar margenoot+quatuor instructa est Corniculis, quorum superiora Ga naar margenoot+duo aa suis iu extremis ferunt Oculos; qui nonnihil in margine, ad illud latus, quod Velabrum, dorso insidens, spectat, collocati sunt. Inferiora Ga naar margenoot+bina Cornicula bb multo sunt minora, oculisque carent. Porro supra corpus ejus Velabrum Ga naar margenoot+istud cc conspicitur, quod dorso reliquoque corpori adfixum est. Dictum hoc ejus Corpus oblongis, acutis & tenellis granulis sive glandulis obsidetur, nigrisque lineis & maculis variegatur. At Cornicula, Caput, Collum, & quidquid extra velabrum protenditur, plurimis minoribus atque tenerioribus granulis sive glandulis ornata sunt. In declivi colli, ad dextras, Foramen Ga naar margenoot+d patet, per quod Genitalia organa sese exporrigunt.
Velabrum autem ipsum alterius plane fabricae est, quam reliqua Corporis pars: striatis enim id granulis ornatum, albis praeterea & nigris quam elegantissime variegatur maculis. Haud tamen omnibus hoc Cochleis Domesticis commune est; siquidem colore multum inter se differant. Antrorsum ad caput Velabrum istud liberum est; plerumque vero corpori arctissime applicatum insternitur, nisi quando Cochleam quis ibi loci lacessiverit: tum enim ea id elevat, & vario modo commovet; prout hac ratione elatum in icone repraesentavi. Retrorsum, ver- | |
dat geel en swart is op die plaatsen, daar het hoornke selve deese tekening heeft, en die ook behout, naa dat dit vlies daar al afgenoomen is.
Ieder van deese Slaxkens heeft meede vier Hoornkens, waar van de twee bovenste alleen de Oogen draayen; en te waar van sommige haar verkeert ingebeelt hebben, dat sy die, als de blinde man syn stok, gebruykten, om de weg op te speuren, die sy kruypen moeten, of om daar door te voelen, en te exploreren, of de voorwerpselen hart of laft waaren. De Kop in die Slakken, op die plaats daar syne Lippen syn, die komt niet qualyk over een met een Kats-kop, daar sy groote gelykenis meede heeft, wanneer men die wel besiet. | |
De Huys-Slak, of Naakte Slak.De Huys-Slak, die men in vogtige kelders, en aan de monden der regenbakken vint, is t' eenemaal sonder hoornken en naakt, sonder ergens meede bekleet te worden, als met syn huyt alleen; en daar meede komt hy over een met dat deel der Caracol, het geen buyten syn Hoornken kruypt. Hy is uytwendig aan syn hoost met vier Hoornkens versien, Ga naar margenoot+waar van de twee bovenste aa de Oogen op haare tippen draagen, dewelke daar een weynig op de kant, na de syde van de luyfel, die op syn rug sit, Ga naar margenoot+geplaatst syn. De twee onderste Hoornkens bb syn merkelyk kleender en sonder oogen. Voorts siet Ga naar margenoot+men op syn lichaam deese Luyfsel cc. dewelke met de rug en het vordere lichaam vast is. Het gesegde Lichaam is met langwerpige spitse en teere grynkens, of klierkens, beset, en met swarte strepen en vlakken, gemarmert. Maar de Hoornkens, het Hooft, en de Hals, met al het geen dat hy buyten syn luyfel steekt, dat is met veele kleender en teerder greynkens, of klierkens, verciert. In 't hangen van de hals aan de regter syde, siet men Ga naar margenoot+den Opening d, daar de Teel-Deelen door geërigeert worden. Maar de Luyfsel selve is van een ander maaksel, als het vordere gedeelte van het lichaam, want sy is met striemagtige greynkens verciert, en voorts is sy seer schoon gemarmert met witte en swarte vlakken. Dat egter in alle de Huysslakken niet gemeen is, also sy seer in couleur verscheelen. Voor aan 't hooft is deese luyfsel los, en sy sluyt gemeenelyk heel digt op het lichaam, ten sy dat men de Slak daar ter plaatse irriteert, dan tilt hy deselve op, en beweegt ze verschydentlyk, gelyk ik haar soo opgeligt synde heb afgebeelt. Aghter naa de rug is sy met het lichaam seer sterk vereenigt. En in de | |
[pagina 159]
| |
sus dorsum, Velabrum quam fortissime cum corpore unitum est. In dextro autem ejus latere Ga naar margenoot+Foramen e hiat, quo aërem & spiritum ducit, suasque faeces exonerat Cochlea: quibus usibus Limbus in Cochlea Operculari pariter destinatus est; quocum valde convenit Velabrum, ut ut superiori duntaxat corporis parti impositum. Posterior corporis pars haud admodum notabilis est, nisi tantummodo ratione diversae suarum Glandularum fabricae. In utroque praeterea corporis latere exiguus quidam margo niger, inaequalis, descriptus cernitur. Retrorsum denique, supra caudam, corpus instar cristulae Ga naar margenoot+Galli f extuberat: quod quidem in Cochlea agresti alio plane modo comparatum est. Glutinosum humorem hac in parte secernit Cochlea. Quodsi Velabrum ibi loci, ubi foramen aërium: hiat, forficula quis aperiat, conspiciet is, internam cutem, elegantis instar reticuli, intus fabrefactam esse: quae quidem fabrica a vasis per eam distributis videtur produci; quemadmodum ante in Limbo Cochleae Opercularis similiter demonstravi. Sole sereno reticulum istud per Velabri aperturam, quo tempore Cochlea hanc aperit, quam pulcherrime videri potest: Cochlea enim adeo arcte eam contrahere valet, ut ne vestigium quidem foraminis appareat. In Cavo hujus Velabri, a latere corporis sinistro, pulsans Cor, una cum sua Auricula, & Pericardio, aliaeque praeterea nonnullae cavitates, in quibus aër movetur, conspiciuntur. Quando autem memoratum illud reticulum de loco suo separas; lapillum subtus videbis, qui ab Auctoribus Lapis Limacis vocatur, variisque in Medicina usibus pollere dicitur. Lapillum hunc jure Os Thoracis vel Dorsale appellare licet; quia medio in Thorace & Dorso collocatus est. Conchulae Ga naar margenoot+cavae, nonnihil oblongae, figura is gaudet Ga naar margenoot+a; variisque in ambitu suo membranis, superius autem reticulo, connexus, suo sic loco retinetur. Quandoque vel penitus membranaceus observatur; quandoque autem satis crassus, & totus lapideus, cum acido effervescit; aliis iterum temporibus hic illic tantum lapidescit, & Ga naar margenoot+vasis veluti pertextus cernitur b, quae granulis quasi lapidosis sunt repleta. Unde quidem pronum est intelligere, quomodo e particularum lapidosarum coagulatione is nascatur: simili videlicet ratione, ac in membranis, quas Cochlea Opercularis, aliquo tempore conquiescens, fabrefacit, animadvertitur. In minoribus aeque ac adultis Cochleis Domesticis lapideae hae Con- | |
Ga naar margenoot+regter zyde heeft sy een Opening e, waar door de Slak syn lugt en aessem haalt, en ook syne vuiligheden lost: gelyk de Rand in de Caracol meede dit gebruyk heeft, waar meede dit deel seer overeenkomt; hoewel dat het alleen boven op het lichaam geplaatst is. Het agterste gedeelte van 't lichaam is niet seer aanmerkelyk, als alleen ontrent het verschillig maaksel syner Klierkens. Ook siet men aan weersyden van het lichaam een swart ongelyk getekent Rantken. En agter op de start is Ga naar margenoot+het lichaam als een hanekammeke f verheven; dat heel anders van maaksel is in de Velt-Slak, en alwaar hy een lymige vogtigheyt uyt separeert, of secerneert.
Als men de Luiffel, ter plaatse daar dit lughtgat is, met een schaarken opent, soo siet men dat de inwendige huyt van binnen, als een aardig netteke van maaksel is, dat wel aderen schynen te syn, gelyk ik die boven in den Rand van de Caracol aangeweesen heb. In helder weer kan men dit netken door de opening in de Luyfsel seer fray heen sien, soo wanneer de Slak die ontsluyt. Want hy kan deselve soo nau toetrekken, dat men gansch geen gat gewaar wort. In de Holligheid van deese Luyfsel siet men, aan de slinker syde van het lichaam, het kloppende Hert, met syn Oorken en Harte-Sakje, dan nog eenige holligheeden, daar de lugt in beweegt wort. Maar wanneer men dit verhaalde netken van syn plaats separeert, soo siet men daar onder een steenken, dat van de Autheuren het Slaksteentje genoemt wort; en verscheyde nuttigheyd in de Geneeskunst gesegt wort te hebben. Dit Steenke kan men het Borstof Ruggebeen bequamelyk noemen, om dat het midden in de Borst en Rug geplaatst is. Syn figuur is Ga naar margenoot+als een Hol Schulpke a, dat wat langwerpig is. Het wort in syn circumferentie met verscheyde vlieskens, en van bovenen met netten geconnecteert, die het in syn plaats houden. En somtyts siet men, dat het heel vliesig is, somtyts is het redelyk dik, en geheel steen, efservescerende met het suur. Op andere tyden is het maar hier en daar steenig, en men Ga naar margenoot+siet ook, dat het als met Aderen doorweeven is b, dewelke als vol steenagtige greynkens syn. Waar uyt men bequamelyk sien kan, op wat manier het uyt een samenstremming van steenagtige deelkens syn oorspronk neemt. Even el eens als men siet in de vliesen, die de Caracol maakt, als hy eenigen tyt stil sit. In kleene, soo wel als volwasse, Huys-slakken vint men deese steene schulpkens. En in de aldergrootste heb ik het somtyts seer dun en vliesig | |
[pagina 160]
| |
chulae deprehenduntur. Quin aliquando in omnium maximis tenuissimas atque membranaceas offendi, variisque, veluti in lapidem versis, vasis contextas; in aliis contra exilioribus nonnunquam solido e lapide formatas. Unde inducor ut credam, Cochleas quotannis hunc suum lapillum mutare: quemadmodum Astaci suos mutant binos illos lapides, semiconvexos, & planos; qui itidem in Thorace eorum collocati sunt, & perperam Oculi Cancrorum vocantur. Prope Cor sacculus conspicitur Calcarius, haud multum diversus ab eo, quem in Cochlea Vinearum descripsimus. In Abdomine dein sese offerunt Ventriculus, Intestina, atque partes Genitales: Ventriculus quidem satis amplus, & validus, e tribus constat tunicis distincte conspicuis. Intima harum in plicas collecta est & coloris lutei; media musculosa; extima vero concinnis admodum partitionibus nonnihil corrugatur, eo praeprimis tempore, quo vacuus est Ventriculus. Anterius vasa Salivalia cernuntur, quae, aeque ac glandulae, e quibus progerminant, multo sunt, quam in Cochlea Vinearum, breviora, at ejusdem tamen fabricae. Intestina per Hepar, quod inter ea situm est, tortuosa transmeant; sed longe tamen minus convolvuntur atque crispantur, quam in Cochlea Vinearum; quum juxta corporis longitudinem exporrigantur, nec domunculae gyros sequi debeant. Hepar ipsum, multos in lobos divisum, sat minutis caeterum e granulis sive glandulis constat. Partes Genitales in Cochlea prae reliquis notatu longe sunt dignissimae; quoniam totum fere Ventrem occupant: verum de iis mox agam, ubi prius Capitis, Colli, Pectorisque partes breviter descripsero. Caput Dentem in ore conspiciendum offert similem, ac in Cochlea Vinearum; omnesque deinceps oris partes eundem fere in modum, ac ibi commemoravimus, fabrefactae sunt. Cerebrum pariter, Medulla spinalis, & Nervi, quae in Collo sita sunt, parum valde discrepant, & facile deteguntur. Musculi, qui Cornicula superiora introrsum movent, multo magis fusci & nigricantes sunt, quam in Cochlea Vinearum: reliqui vero, ut & qui per Thoracem feruntur, Carne aeque, ac Tendinibus albis gaudent, atque tam in cutem, quae valde crassa est, quam ibi loci, ubi velabrum haeret, inseruntur. Neque enim ulla dantur hac in Cochleâ Ossa, in quae Musculi sese defigant. Quapropter Musculus heic in Musculum inseri- | |
gevonden, en met verscheyde als versteende aderen doorweeven; en in andere, die weer heel kleen waaren, heb ik het van een massief steen bevonden: soo dat ik schier denke, dat de Slakken dit steenken eens in het jaar verwisselen, gelyk de Kreeften haare twee half ronde en platte steenkens doen, die meede in haar Borst geplaatst syn, en die men verkeerdelyk Kreest-Oogen noemt.
Naast het Hert is het Kalkbeursken te sien, dat niet veel verschilt van het geen in de Wyngaart-Slak beschreeven is. Voorts siet men in de Buyk de Maagh, de Darmen, en de Teelleeden. De Maag is redelyk groot en sterk, bestaande uyt drie kennelyke Vliesen. Het binnenste is geployt en geel van couleur; het middelst is musculeus; en het buytenste is door seer nette verdeelingen een weynig gerimpelt; voornamentlyk, als daar geen eeten in is. Voor aan siet men de Quylvaten, die neffens de klierkens, daar sy uytspruyten, veel korter syn, als in de Caracol, hoewel het maaksel overeenkomt. De Darmen lopen gekrinkelt door de Leever, dewelke daar tusschen geplaatst is. Dan sy worden op ver naa soo niet geboogen en omgekrult, als inde Wyngaart-Slak, om dat sy volgens de lengte van het lichaam uytgestrekt worden, en geen draying van het hoornken hoeven te volgen. De Lever selve is in veele quabbes verdeelt, en voorts bestaat hy uyt redelyk kleene greynkens, of klierkens.
Het aanmerkelykste in de Slak syn de Teelleeden, om dat sy de heele buyk haast vervullen: dan daar sal ik datelyk van spreeken, naa dat ik kortelyk de deelen van het Hooft, de Hals, en van de Borst heb afgehandelt. In het Hooft daar siet men in de mont een Tant, gelyk in de Wyngaart-Slak, en voorts worden alle de deelen des monts haast van het selve maaksel bevonden, als aldaar aangetekent is: gelyk ook de Hersenen, de Ruggraat, de Senuen, die in de Hals leggen; en meede weynig verscheelen en ligt om te sien syn. De Musculen, die de bovenste hoornkens binnewaarts beweegen, die syn veel bruynder en swarter van couleur, als in de Wyngaart-Slak: de andere Musculen, en die door de Borst loopen, syn blank, soo wel ten aansien van haare Pesen, als van haar Vleesch, dewelke soo in de huyt, die seer dik is, als ter plaats daar het deksel is, haare inentinge hebben sonder dat daar eenige Beenen in deese Slak gevonden worden, daar de Musculen haar inplanting in hebben. Waarom | |
[pagina 161]
| |
tur, alterque alterum dilatat; quod in Animantium nonnullis visu perquam est mirabile.
Ga naar margenoot+Organa Genitalia, hac in Cochlea, tribus distinctis sese in Collo a foraminibus aperiunt, quae tria in unum ostium extrinsecus coëunt. Ga naar margenoot+Foramen primum Peni bb proprium est, alterum Ga naar margenoot+Utero cccc, tertium sacculo Purpurifero Ga naar margenoot+d perquam curto in hac Cochlea. Penis sat fortis est atque nervosus, tanquam in marsupiolo delitescens, quod flatu distendi potest, ut Penis inde extrorsum semet evolvat. Ex postica Penis parte tenue quoddam prodire conspicitur Ga naar margenoot+Filamentum e, quod se cum Uteri ligamento Ga naar margenoot+fff conjungit. Uteri hoc Ligamentum plurimis scatet granulis, albis, inaequaliter distinctis; quae primo intuitu in Cochlea Vinearum pro Ovario habui, existimans, Ovula ex hoc per latentes quosdam ductus in Uterum deferri: verum nunc animadverto, peculiari quodam tubulo id hac in Cochlea gaudere, qui in posticam partem cavi Penis patens suam materiem eo derivat. Uterus circum hoc ligamentum sese convolvit, hujusque connexionis adminiculo haud parum roboratur; quanquam in principio nonnisi tenuibus membranulis intercedentibus nexus hic efficiatur. Uterus hac in Cochlea, quam decimo Augusti dissecui, admodum erat distentus, Ovulisque Ga naar margenoot+turgidus gg; quin & tenacior atque firmior ejus videbatur textura, quam ubi nihil in eo reperitur. A postica parte Sacculus haerebat Ga naar margenoot+Glutini dicatus hh, valde dilatatus, atque in lobos expansus, peculiari iterum modo interstinctos; quos microscopio contemplatus innumeris omnes animadverti globulis repletos minimis, rotundo-planiusculis, quorum alii aliis erant majores. Ga naar margenoot+Cateniformis deinde Particula ii satis Ga naar margenoot+recta exporrigebatur. Ovarium k collapsum erat, suisque Ovulis orbatum; ut praeter membranacea intersepimenta in eo superesset nihil: Ovula autem omnia, me judice, per Tubulum cateniformem in Uterum descenderant, mox ope sacculi, Gluten secernentis, Glutine oblinen da; quemadmodum in Cochlea Agresti prolixius explanabo. Neque tamen libere fluctuabant in Utero Ovula; verum firmissime adfixa, unoque saltem omnia in latere sita erant: quod quidem facit, ut dubitem hactenus ea, quae de Ovario & Ovis dixi, tanquam indubitata proponere. At spero tempore isthaec mihi liquidius iri patefactum. Unde ad Cochleam Agrestem me confero, cujus Anatome huic ipsi rei plus lucis adfundet. | |
de eene Muscul de andere ingeplant wort, en dilateert, dat in sommige Dieren uyttermaaten raar te sien is. De Teeldeelen in deese Slak ontsluyten haar met Ga naar margenoot+drie onderscheyde openingen in den Hals a, daar in sy uytwendig in eene opening uytkomen. De eerste Ga naar margenoot+is voor de Roede bb, de tweede voor de Lyfmoeder Ga naar margenoot+cccc, de derde voor het Purper-Beursken Ga naar margenoot+d, dat seer kort in deese Slak is. De Roede is reedelyk sterk en nerveus, leggende als in een beursken, dut men opblasen kan, waar door hy sig daar buyten uytstroopt. Agter aan de Roede siet men een Ga naar margenoot+fray Draatken uytspruyten e, dat sig vereenigt met Ga naar margenoot+den Band der Lyfmoeder fff; 't geen heel vervult is met veele witte, maar ongelyk gedeelde, greynkens, die ik in de Wyngaart-Slak in het eerst aansag voor den Eyerstok, het welk dan syn eyeren door verborge pypkens in de Lyfmoeder loste. Maar nu bevind ik, dat het hier syn besonder pypken heeft, 't geen agter in de holte van de Roede sig opent, en syn materie daar na lost. De Lyfmoeder krinkelt sig om deezen band, dat haar een redelyke sterkte geest, door haar connexie; hoewel dat het in syn begin daar maar met dunne vlieskens aan vast is.
De Lyfmoeder was in deese Slak, die ik op den 10. Augustus opende, seer uytgeset, en met Eyeren Ga naar margenoot+vervult gg; ook was de Lyfmoeder harder tayer, en vaster van substantie, als wanneer daar niets in gevonden wort. Agter aan was het Lymbeurske Ga naar margenoot+hh seer gedilateert, en in quabben uytgespannen, die haare besondere verdelingen hadden; en als ik die met een vergrootglas besag, soo waren sy alle vervult met een oneyndig getal seer kleene ronde platagtige klootkens, waarvan de eene grooter als de andere was. Voort was het ketting gewyse Ga naar margenoot+Deelke ii heel regt uytgeset: en de Eyerstok was geslonken, en van syn eyeren berooft, soo dat daar niet als de verdelingen van de vliesen over waaren: die ik oordeel, dat alle door het ketting-gewyse Pypken in de Lyfmoeder afgesakt waaren, en door het lym-beursken met Lym omvangen souden worden. Dat ik wat omstandiger verklaaren sal in de Velt-Slak. Egter waren de Eyeren niet los in de Lyfmoeder, maar seer vast, en niet als aan een sy geplaatst. Dat my nog eenige difficulteyt veroorsaakt, om dit van den Eyerstok en Eyeren als een sekere waarheid voortestellen. Dan ik hoop, dat de tyt my dat klaar sal vertoonen; waarom ik my tot de Velt-Slak begeef, welkers Ontleeding dit punt wat meer verligten sal. | |
[pagina 162]
| |
De Cochlea Agresti sive Viarum.Vulgaris Viarum sive Agrorum Cochlea a Domestica potissimum discrepat ratione externae cutis fabricae, & peculiaris cujusdam limbi, qui corpus ejus ambit: adde, quod extremum caudae ipsius nonnihil fissum sit, e quo glutinosus quidam humor excernitur. Verum quoad internas partes haud magnum datur discrimen. Quam heic nunc exhibeo Cochleam Agrestem, ea depinxi forma, qua gaudet, quando in semet ipsam est contracta: unde bina ejus Cornicula Ga naar margenoot+maxima a, pro exigua saltem parte conspici possunt, quippe a Velabro tecta. In hoc Velabro, Ga naar margenoot+ad dextras, Foramen b cernitur, quo & aërem spirat, & excrementa sua exonerat Cochlea; prout in Cochlea Domestica pariter obtinet. In Velabri cavo cutis similiter, ac in Cochlea Domestica, alba est & reticulata. Externum hujus Velabri textum e subtilibus, veluti glandulosis, constat granulis, haud omnino orbiculatis, sed striarum quasi vel tuberculorum apparatu nonnihil inaequalibus; quanquam striae heic non adeo, ac in Cochlea Domestica, notabiles sint. Reliquum corpus satis insignibus fossulis quasi sulcatum est: unde fit, ut multae in eo eminentiae Glandulosae compareant; quae veluti trigonae oblique sursum exsurgunt, plurimisque Glandulis minutis Ga naar margenoot+interstinguuntur cc. Insuper corpus saturate Ga naar margenoot+rubro ornatur Limbo dd, qui nigris striis eleganter distinguitur, & vel ulterius subdistinguitur; ita ut striarum multae aliis magis conspicuae sint. Triplo majorem in longitudinem Cochlea sese extendere valet, quam heic a me repraesentatur: tum vero, expansionis vi, modo descriptae cutis interstinctiones aliam veluti figuram nanciscuntur. Universi corporis color ex rubicundo saturate fuscus est: verum Cochleae hae ratione colorum valde inter se discrepant. Quandoquidem internae ejus partes tantum non simili modo, ac in Cochlea Domestica, comparatae sunt; breviter duntaxat nunc enarrabo fabricam ipsius organorum Genitalium, nonnullas praeterea partium internarum, quas heic depictas dare volui, adjuncturus. Organa Genitalia itidem, uti in Cochlea Domestica, e collo Ga naar margenoot+protenduntur, atque similiter pone Palati & Oris a partes collocata inveniuntur. Ab utroque latere Ga naar margenoot+Cornicula majora bb, introrsum reducta, conspiciuntur, Ga naar margenoot+quae sub abscissa capitis cute c compa- | |
Vande Velt-Slak, of Weg-Slak.De gemeene Weg-of Velt-Slak verschilt van de Huyslak, voornamelyk in de Structuur van het uyterlyk maaksel der huyt, en dan in een particulier rantken, dat syn lichaam omringt, waar by het uyterste van syn start nog een weynig gespleten is, daar een lymige vogtigheid uyt voorkomt. Maar in de inwendige deelen is het verschil soo groot niet. De Velt-Slak, die ik tegenswoordig heb uytgebeelt, heb ik soodanig getekent, als hy sig in malkanderen getrokken heeft, soo dat men maar enigsins Ga naar margenoot+syn twee grootste Hoornkens siet a, die van syn Luyffel of deksel bedekt worden. Deese Luyffel Ga naar margenoot+daar in siet men aan de regter zyde de Opening b, waar door hy syn lugt haalt, en syn excrementen lost, als in de Huys-Slak meede gebeurt. En in de holte der selve is het vel meede wit en nets-gewys, als in de Huys-Slak. Het uyterlyk maaksel deeser Luyffel is als uyt fijne klieragtige grynkens bestaande, die niet heel ront syn, maar een weynig streepagtig gekartelt, of gekorrelt, hoewel de striemkens soo merkelyk niet sijn, als in de Huys-Slak. Het vordere lichaam is met merkelyke grooven als doorploegt, waar door sig veel klieragtige verheventheeden op het lichaam vertoonen, die als driehoekig sijnde schuyns opwaarts loopen, en door veele Ga naar margenoot+kleene Klierkens verdeelt worden cc. Voorts Ga naar margenoot+is het lichaam met een hoog root Rantken dd verciert, dat cierelyk met swarte strepen verdeelt is, en dan nog onderdeelt wort; soo datter sommige veel kennelyker als de andere van sijn. Driemaal langer kan de Slak sig uitstrekken, als ik hem nu vertoon, waar door de verhaalde verdeelingen sijns huits als een andere figuur dan verkrygen, door haare uitrekking. De couleur van het gansche lichaam is een rootagtig donker bruin; dan deese Slakken verscheelen seer veel in haare couleuren.
Nademaal sijne inwendige deelen haast met die van de Huis-slak overeenkomen, soo sal ik alleen kortelijk aanwijsen het maaksel sijner Teel-leeden, en dan eenige sijner inwendige leedemaaten, die ik heb willen uittekenen. De Teelleden erigeren haar meede door den hals, als in de Huis-Slak, en soo sietmen haar ook neffens de deelen van het Verhemelte Ga naar margenoot+en Mont a geplaatst. Aan weersyden siet men Ga naar margenoot+de ingetrokke grootste Hoornkens bb, die haar onder Ga naar margenoot+de afgesneede huyt c van het Hooft vertonen. Ga naar margenoot+Agter aan de deelen des Monts boven op de Keel d | |
[pagina 163]
| |
Ga naar margenoot+rent. Retro Oris partes, supra Gulam d, situm Ga naar margenoot+est Cerebrum e, quod binas quasi globiformes particulas, sibi mutuo applicatas, refert. Mox Ga naar margenoot+tunc Ventriculi principium f, una cum vasis Salivalibus Ga naar margenoot+gg, quae prope Gulam resecta sunt, in conspectum venit. Post haec bina observantur Ga naar margenoot+corpuscula Glandulosa hh, e quibus vasa Salivalia oriuntur. Deinceps tandem sese offert Ga naar margenoot+Ventriculus, suis cum vasis i, quae emaculati Ga naar margenoot+sunt candoris; cujusmodi & in Intestinis kk animadvertuntur. Intestinorum anfractibus circumseptum Ga naar margenoot+est Hepar lll, quod ex minutis glandulis, aequabiliter distributis, constat, & candidissimis quoque vasis intertexitur, satis capacem Ga naar margenoot+ex se porrigens ductum Felleum m, in tenuia Intestina, quae Ventriculum proxime sequuntur, sese exonerantem. Principium, seu potius sinis organorum Genitalium, Ga naar margenoot+in Colli cute n conspicitur, ibique in cuticula externa eorum patet ostium: quod ipsum tamen heic exhibere non potui, ut partes reliquae tanto distinctius oculis exponerentur. Ga naar margenoot+Primum, quod visui heic se offert, Penis est o, Ga naar margenoot+qui claviculatim contortus tubulo quodam p in Uteri cavitatem sese aperit; cujusmodi nihil in Cochlea Domestica observatur: verum in Cochlea Operculari Ductus quoque communis datur, Penisque magis in longum extensus est. Pone Penem deinde Sacculus cernitur satis insignis, Ga naar margenoot+pyriformis q, qui sacculus est Purpurifer, hac quidem in Cochlea admodum ampliatus, & valde molliculum succum continens. Tenui is Ga naar margenoot+tubulo r sese exonerat in cavitatem cutis Penis, per quam hic semet erigit. Ga naar margenoot+Uteri principium sat crassum est & validum s, Ga naar margenoot+quod, postquam sese tenuavit t, deinceps in Uterum Ga naar margenoot+ipsum uuuu, tortuose, uti in plurimis aliis Cochleis, inflexum abit. At Uteri Ligamentum heic non conspicitur, cujus locum plura occupant vasa albicantia, quae tenui quadam membrana, crispatos Uteri anfractus colligante, Ga naar margenoot+connectuntur xxx. Circa finem Uteri, ubi Ga naar margenoot+sacculus Gluten ferens yy cum ipso coit, Ga naar margenoot+locus cernitur, quo Tubulus cateniformis z in Uterum sese infigit: quin & ulterius patet, quomodo is ipse tubulus, per, vel supra Hepar, & Ga naar margenoot+sub tenuibus Intestinis α, decurrens cum Ovario Ga naar margenoot+β, quod vacuum heic est, uniatur. Ovarium hoc, uti in multis aliis Animantibus bipartitur: quae tamen divisio in Cochlea, quae Venerem non exercuit, haud tantopere notabilis Ga naar margenoot+est, ac quidem in Ovario, quod sigillatim Ga naar margenoot+exhibeo a. Quapropter Ovarium hoc, tam | |
Ga naar margenoot+daar leggen de Hersenen e, die als twee 't samengevoegde kloots-gewyse deelkens haar vertoonen. Ga naar margenoot+En voorts siet men het begintsel van de Maag f Ga naar margenoot+met de Quylvaten gg, die by de Keel afgesneeden syn. Waar agter men de twee Klieragtige Lichaamen Ga naar margenoot+siet hh, waar uyt de Quylvaten spruyten. Ga naar margenoot+En daar agter siet men de Maag met sijn Aderen i dewelke helder wit sijn, gelyk deselve ook soo op de Ga naar margenoot+Darmen kk bespeurt worden: die tusschen haare Ga naar margenoot+krinkelingen de Leever besluyten lll, dewelke uit kleene evengedeelde Klierkens bestaat, en meede met spier witte aderen doorweeven is; uyt deselve Ga naar margenoot+siet men een redelyk dikke Galpyp spruyten m, die haar in de dunne Darmen, die aan de Maag volgen, ontlost.
Het begintsel der Teeldeelen, of veel liever het Ga naar margenoot+eynde, siet men in de huyt van den Hals n, daar sy in het uyterlyke vel haar opening hebben. Dan de opening selve heb ik niet kunnen vertoonen, op dat ik de vordere deelen te beter sou aanwysen. Ga naar margenoot+Het eerste, dat men daar ontrent siet, is de Roede o, die, krinkelig gebogen synde, in de holte van de Ga naar margenoot+Lyfmoeder, sig met een Pypken opent p, dat in de Huys-Slak geen plaats heeft; maar wel in de Caracol, daar een gemeene Leider is, alwaar de Roede langer uytgestrekt wort. Voorts siet men neffens de Ga naar margenoot+Roede een redelyk groot peersgewys Beursken q, dat het Purper-Beurske is, dat seer gedilateert in deese Slak is: en sijn vogtigheid is heel weekagtig. Ga naar margenoot+Het selve ontlost sig door een fijn Pypken r in de de holte van hetvel der Roede, waar door de Roede sig erigeert. Het begintsel der Lyfmoeder is redelyk dik en Ga naar margenoot+sterk s, en naa dat het sig verdunt heeft t, soo eyndigt Ga naar margenoot+het in de Lyfmoer selve uuuu, die krinkelig geboogen is, als in veele andere Slakken. Maar de Band van de Lyfmoeder siet men hier niet, in welkers plaats men veel witte vaaten siet, die door Ga naar margenoot+een dun vlies geconnecteert worden xxx, dat de krinkelige bogten van de Lyfmoer 't samen bint. Ontrent het einde der Lyfmoeder, daar het Lymbeurske Ga naar margenoot+yy sig vereenigt, siet men de plaats, daar het Ketting-gewijse Pypken sig in de Lijfmoer inplant: voort siet men, hoe het selve door of over Ga naar margenoot+de Leever, en onder de dunne Darm α heen loopt, Ga naar margenoot+en sig met den Eierstok β, die leeg is, vereenigt. Deese Eierstok is, als in veele andere Dieren, in twee deelen verdeelt, maar in een Slak, die niet gespeelt heeft, is dit niet seer opmerkelijk. Gelijk het soo in den Eierstok is, die ik besonder vertoon Ga naar margenoot+a. Waarom ik deesen Eierstok soo groot en uitge- | |
[pagina 164]
| |
grande atque expansum, quale aliquot a coitu mensibus, uti conjicio, a me visum fuit, heic repraesento. Tum enim cernitur, admodum Ga naar margenoot+notabiliter increscere hanc Particulam a, & Ovula Ga naar margenoot+bb in ea reddi conspicua: prout id ipsum Ovarii incrementum in Cochlea pariter Operculari observavi. Ovula autem, ut mihi quidem videtur, deinceps ex Ovario solvuntur, atque Ga naar margenoot+per Particulam cateniformen c in Uteri, cujus Ga naar margenoot+posteriore cum parte illa conjungitur z, cavitatem descendunt. Quum vero Ovula sic quam proxime juxta sacculum Glutiniferum deferantur; hinc existimo, ea ibidem glutinis tantillo obliniri; donec majora reddita plus etiam glutinis inde nanciscantur, plenamque tandem ad magnitudinem suam in Utero perveniant. Verum, uti in Cochleae Domesticae descriptione jam commemoravi, hactenus nunquam ipsâ in particula cateniformi Ovula deprehendere mihi licuit, neque & videre, quod haec per eam devehantur. Quapropter eousque differam dogma isthoc ut indubitatae veritatis proponere, donec ipsismet oculis meis viderim. Ego interea in ea sum & persisto sententia, quod res haec ita fiat, & quod vel verosimillimum quoque sit, Ga naar margenoot+eam ita fieri. Cor praeterea γ in situ suo naturali conspicitur, & quomodo id a sacculo Calcario Ga naar margenoot+δδ ambiatur. | |
spreit vertoon, als ik dien gesien heb eenige maanden naa dat hy gespeelt hadt, soo ik vertrou. Als Ga naar margenoot+dan siet men dit Deelken a merkelyk aangroejen, en Ga naar margenoot+de Eyeren bb sigtbaar daar in worden. Gelyk ik dit toeneemen van den Eyerstok ook in de Caracol gesien heb. En deselve vertrou ik, dat sig dan Ga naar margenoot+ontlossen, door het ketting-gewyse Deelken c, waar door sy afsakken in de holte der Lyfmoeder, alwaar Ga naar margenoot+het agter aan mee vereenigt is z. En alsoo sy seer digt by het Lym-beursken afschieten, soo is myn gevoelen, dat sy aldaar met eenig lym omvangen worden, tot sy grooter geworden synde daar meer van verkrygen, en dat sy dan soo voorts haar volle grootte in de Lyfmoeder erlangen. Dan gelyk ik gesegt heb in de beschryving van de Huys-Slak, ik heb dat nog noit gesien, dat de Eyeren in het ketting gewyse deelken waaren, en daar door afgevoert wierden. Waarom ik soo lang wagten sal dit als een vaste waarheid voor te stellen, tot ik het gesien heb: en ondertusschen blyf ik in het gevoelen, dat het soo geschiet: en dat het ook seer waaragtig schynt soo te moeten geschieden Voorts siet men Ga naar margenoot+het Hert γ in syn natuurelyke plaats, neffens meede Ga naar margenoot+hoe het Kalkbeurske δδ dat omringt. |
|