Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput XII.
| |
Het XII. Hooftstuk.
| |
[pagina 148]
| |
quoties in Musaeis suis Cancellos quosdam ostendunt, simul narrant, quod hi ex una in aliam Testam se conferant, Animalcula in iis degentia devorent, sibique eas pro domiciliis servent. Quin lepidis ideo cognominibus Militum & Eremicolarum illos insigniunt; atque sic omni penitus experientia destituti graviter errant, & semet ipsos aeque ac alios facetosis phantasmatibus decipiunt. Aliquot abhinc annis, quum Hagae Comitum versarer, Piscatoribus quibusdam Schevelingae habitantibus mandavi, ut omnes peregrinorum Pisciculorum species, quas retibus suis essent capturi, ad me deferrent. Factum ita, ut inter alia plures mihi attulerint Cancellos marinos, Ga naar margenoot+minores a, quorum quilibet in contorta quadam tereti domuncula, laevissima, & quasi polita, habitabat: quum vero ipsa Animalcula paulo accuratius contemplarer; animadverti, ea parte tantum anteriore Cancros referre, quatuor Ga naar margenoot+nimirum pedibus gg, binisque instructa esse forcipibus, quarum dextra multo erat fortior & Ga naar margenoot+crassior e, quam sinistra f. Duo praeterea ibi vidi Ga naar margenoot+tenella Cornicula dd, juxta ac binos prominentes Ga naar margenoot+Oculos c, tum sub his alias adhuc quasdam particulas. Corpus internum per musculorum Tendines scapo Testae infixum erat; caeteroquin vero molle & gyratum, uti in aliis Cochleis, iisque etiam marinis, quas Aliekruyk vocant Aristoteles & Aelianus memorant, quod in nonnullis Conchis simul & Astacus, & Mytulus, sive Cochlea aliquando habitent: unde Astacus hic nomen Pinnophylacis obtinuit. Ingeniosa autem est, quam praetera fovent, opinio; quod Astacus Cochleae sibi heic sociatae victum procuret: ut adeo communibus veluti inter se bonis ambo haec Animalcula fruantur. Quae quidem res mirabiles quasdam parabolas, atque moralia dogmata, Auctorum nonnullis excussit. Interim omni procul dubio Animal hoc Cancelli sive Cochleae marinae quoque fuit species; cujus pars una, quae victum quaerit, & extra Concham prorepit, dura Testa vestitur; altera vero, intra Concham permanens, ipsius corporis pars est mollis atque tenera, cui, quia Concha loco cutis vel tegumenti inservit, hanc ob rationem vestitu testaceo non opus erat; quemadmodum jam de Cancello subindicavimus. Pinna autem vocatur isthaec Ostracodermων species, & hodie in Belgio inter harum rerum curiosos Vinne audit; eam forte ob rationem, quia Animalculum intus latitans cum violentia, | |
eenige Kreeft-Slakken vertonen, dat deselve van het eene Hoornken in het andere souden loopen, en daar de Dierkens uyt opeeten, op dat sy selfs daar in souden wonen. En op welken tyt sy deese Dierkens met de plaisirige namen van Krygers en Heremiten doopen: waar door sy sonder alle ervarentheid ende ondervinding grovelyk dwalen, en haar selve en de anderen door vermakelyke inbeeldingen bedriegen. Het is eenige jaaren geleeden, dat ik in den Haagh synde aan eenige Visschers van Schevelingen last gaf, om my alle de soorten van vreemde Viskens, die sy in haare netten vingen, te brengen. En sy bragten my onder anderen verscheyde kleene Ga naar margenoot+Zee of Kreeft-Slaxkens a, war van yder in een rondt gedraait hoornken woonde, heel gladt en gepolyst van schaal; maar als ik deese Dierkens wat naukeurig ondersoghte, soo bevonde ik, dat het voorste gedeelte alleen de gestalte van een Kreeft Ga naar margenoot+hadt; synde met vier Voeten gg, en twee schaaren versien; waar van de schaar aan de regter syde veel Ga naar margenoot+sterker en dikker was e, als die aan de slinker f syde. Ga naar margenoot+Voorts sag ik daar in twee teere Hoornkens dd, Ga naar margenoot+neffens de twee uytsteekende Oogen c, als ook eenige andere deelkens onder deselve. Dan het binnenste lichaam was met de Peesen der spieren aan de spil van het Hoornken vast gegroeit; en voorts was het week ende gedrait, gelyk de andere Slakken, ende de Alikruyken meede syn.
In sommige Schelpen, tekenen Aristoteles en AElianus aan, dat te gelyk een Kreeft en een Mossel, of Slak, daar somtyts inwoont; waar van de Kreeft, de naam van Pinnophylax gegeeven is. Maar dat geestig is, sy oordeelen dat de Kreeft daar aan de Slak de kost versorgt: soo dat sy als in een gemeenschap van goederen leeven. Waar uit sommige Autheuren aardige gelykenissen, en morale leringen, gemaakt hebben; dan sonder alle twyfel, soo is dit meede een Kreeft, of Zeeslak, waar van het eene gedeelte, dat syn kost soekt en buyten de schulp kruypt, met een harde Schaal is bekteet, en het andere gedeelte, dat in de schulp blyft, is het wecke en teere deel des lichaams selfs, het welk de schulp voor syn huyt of deksel heeft: en om welke reeden dat het niet heeft behoeven met een Schaal bekleet te worden; als van de Kreeft-Slak alreede te verstaan gegeven is.
Dit soort van Schulpdieren wort Pinna genoemt, en de hedendaagsche liefhebbers noemen die Vinne; mogelyk omdat de Dierkens, die daar in wonen, met vinnighheid haar kost soeken, en de beeskens, die sy | |
[pagina 149]
| |
Vinnigheid, victum suum quaerit, & bestiolas, quibus vescitur, suis forcipibus capit atque interficit. Forsan & inde deductum est nomen, quod Testa vel Concha ejus fere tam tenuis sit, ac pinna Piscis, atque instar Piscis squamae, cuticula sua nudatae, transpareat. Caeterum Concha haec ab uno latere in acuminatum apicem coit. In Patris mei Musaeo plurima ejusmodi Concharum specimina prostant, nonnullisque Mytuli aculeati appellantur. Interim haud tamen inficiabor, in Cochlearum domunculis, proprio suo incola interemto orbatis, parvulos quosdam Gammaros frequenter reperiri; quin & Stellulas nonnunquam marinas: id ipsum enim in Vico Petten ad maris littus observavi. Verum hoc casu saltem fortuito contingit; & Animalcula illa haud diu in istis commorari domiciliis possunt, si quando fames incipit urgere. Ita in fluvio Sequana, comitibus D. Thevenot & Stenonis, in capitum bubulorum ossibus nonnullis, quae eo projecta erant, plures inveni parvos Gammaros, cum ibi locorum Insecta quaedam investigarem. Domuncula Cancelli supramemorata intus fere similes in anfractus contorta est, ac Cochlea Opercularis, quam Caracol vocant; quapropter iconem ejus heic exhibere supersedebo. At vero ut gyrorum diversitas in aliis Cochlearum Calycibus quodammodo intelligi queat; internos Turbinis sive Verticilli dicti anfractus nunc repraesentabo: est enim Turbo elegantis admodum Ga naar margenoot+fabricae; quum ad basin latioribus a exorsus gyris, sensim, instar scalarum Cochlidum, Ga naar margenoot+oblique exsurgens, in acutum convergat apicem b, variasque sic cameras & coassationes formet. Concinnius tamen multo id ipsum in Voluta, sive Cochlea Pyramidali & Cylindroide dicta Ga naar margenoot+datur conspicere, cujus gyratio magis composita Ga naar margenoot+& perplexa est. Introitus enim ejus a, sensim Ga naar margenoot+evadens angustior b, alterum sic format circuitum Ga naar margenoot+c, qui dein, adhuc aliquoties circum scapum Ga naar margenoot+suum d gyratus, tam nitidas, & ordinate in spiram contortas claviculas, quae paullatim angustiores redditae tandem in nihilum abeunt, producit; ut omnem profecto admirationem isthaec fabrica mereatur. Omnia enim adeo concinne heic interstincta sunt, & internis parietibus atque intersepimentis separata; ut miraculorum exhibeant Labyrinthum, cujus in conclave intimum haud admitteris, nisi per omnes illos gyros prius circumiveris. Neque & mirificam ejus. elegantiam quis detexerit, nisi cui filum | |
eeten, met haare schaaren vangen, ende dooden. Of wel om reeden, dat haar Schaal of Schulp soo dun haast als de vin van een visch is, en doorlugtig als een visschop, daar het vel van is afgenomen: synde voorts de schulp aan de eene syde met een spitse scharpe punt toelopende. Gelyk als daar verscheyde van diergelyke Schelpen in het Kabinet van myn Vader te sien syn; welke ook eenige Steek-Messelen noemen.
Evenwel wil ik niet lochenen, of het gebeurt dikmaals, dat men eenige kleene Kreesten in de hoornkens vindt, waar uyt het Dierke gesturven is: ook wel Zee-starrekens, of Vyf hoeken: alsoo ik dat selfs te Petten ann het Zee-strant meede wel ondervonden heb. Dan dat is maar by geval, en het syn Dierkens, die daar niet lang in kunnen blyven, willen sy haar voetsel hebben. Soo heb ik in de revier de Seine, met de Heren Thevenot ende Stenon, in eenige beenderen van Ossen-hoofden, die daar in gewurpen waren, verscheyde Kreeftkens gevonden op die tyt, als ik daar omtrent eenige Insecten quam te soeken. Het aangeroerde Hoornke van de Zee-Slak heeft ten naasten by syne inwendige drayingen, op de manier van de Caracol, waarom ik deselve niet uytbeelden sal. Maar om het verschil der krinkelingen, in andere Hoornkens, ook eenigsins te doen begrypen, soo sal ik de inwendige drayingen van een Wervel-hoornken uytbeelden; het geen seer aardig is, om dat het van onderen met breede drayingen Ga naar margenoot+beginnende a, en allenxkens, op de manier als een wenteltrap, schuyns oplopende, in een spits Puntken Ga naar margenoot+b komt te eyndigen, en verscheyde kameren en solderingen te maaken. Veel aardiger is dit te sien in een Toethoorn, die van een 't samen gevoegder ende duysterder draying Ga naar margenoot+is. Want syn ingank a sig allenxkens vernauwende Ga naar margenoot+b, soo maakt hy den tweeden omkring c, dewelke dan vorder nog eenige maalen rentsom syn Ga naar margenoot+spil d drayende, sulke nette en ordentelyke rondt geleyde krullen maakt, en die haar allenxkens verliesen en vernauwen, dat het alle verwondering waardig is. Want alles is soo net afgeschooten, en met inwendige muragien, en tusschenheyningen verdeelt, dat het een Doolhof van wonderen is. En in welkers binnenste kamerken men niet en kan komen, ten sy men alle deese omlopingen rontsom gegaan heeft. Maar haare cierelyke aardigheid is niet te ondekken, ten sy men den draat van Ariadne heeft, dat de onvermoeyelyke ondersoeking van de werken GODS is Want dat de Goden alles om | |
[pagina 150]
| |
Ariadnaeum, quod indefessum est DEI Operum scrutinium, viam monstravit. Dii enim omnia laboribus vendunt: quod ipsi olim Gentiles pronunciarunt. Aeque mirabilis est ratione sinuum suorum Concha Veneris dicta, qua Mulierculae in Belgio nostro lora, clavibus ferendis dicata, exornare, & insolando dealbata sua lintea laevigare solent. Multivariis enim gyrationibus, & inusitatis mirificisque, instar clavicularum, voluminibus Concha haec terminatur: hisque omnibus anfractibus Cochleae intus habitantis corpus sese accommodat, plicisque & flexibus suis respondet. Ga naar margenoot+Quae res quonam pacto fiat, in Cochlea Ga naar margenoot+vinearum jam ante exposui. Introitus ejus a, serratis veluti atque interstinctis eleganter praemunitus est denticulis, quales intus quoque circa singulos gyros, ad acutissimum usque Conchae Ga naar margenoot+extremum b, apice minuto terminatum, siti conspiciuntur. Verum una icone exhiberi omnia heic notatu digna non possunt. In Penicillis, quos Galli Pinceau en Plume vocant, Sapientissimus Architectus convolutiones hasce penitus alio rursus modo digessit: eae Ga naar margenoot+namque a Penicilli orificio a incipientes, crenatis Ga naar margenoot+sensim flexibus contabulationem alteram b, formant; deinde vero sese quasi diminuentes, rursumque de novo latioribus gyris exsurgentes, Ga naar margenoot+tertiam c cameram producunt; postmodum Ga naar margenoot+magis magisque diminutae quartam d, quintam Ga naar margenoot+e, sextam f, & septimam g, coassationem efficiunt: quae postrema quidem minuti instar apiculi sese habet, atque proprie primum est rudimentum, a quo Penicillus increscere coepit, & pedetentim semet augendo reliquas omnes contignationes acquisivit. In curiosorum Musaeis certa quaedam Cochlearum reperitur species, quae cum Ammonis cornu satis pulchre convenit. Constat ea ex tubulo Ga naar margenoot+a simplice, in semet ipsum convoluto, anterius amplissimo, retrorsum angustiore & in subtilem apiculum terminato. Differt autem a multis aliis Cochlearum domunculis, quod intus plurimis minoribus tabulatis vel acetabulis, Ga naar margenoot+quae vel foras etiam transparent 1. 2. 3. 4. 5 & c. distincta sit. At in extremo anteriore acetabulum nudum conspectui patet, idque Ga naar margenoot+ibi foramine tenui a pervium est. Quod si foramen hoc accurate perlustretur, deprehenditur id in appendicem acetabuli tubulosam revera excavatum esse; quae quidem appendix sive tubulus in foramen secundi aceta- | |
den arbeid verkogten, hebben de Heydenen selver gesegt.
Also wonderlyk is de Klip-kous, of de Porcelyn-Hoorn, in syne boghten, waar meede onse Nederlantsche Vrouwen haare sleutelriemen plegen te vercieren, en haar wit gebleekt lynwaat te lekken: want door verscheyde drayingen, en seltsame wonderlyke omkrinkelingen, loopt sy ten eynde: en door alle welke bogten ook het lichaam van de Slak sig moet ployen, en omwendende vleyen: welke manier hoe het geschiet, ik alreede in de Wyngaart-Slak getoont heb. Syn ingang is als met karlige en Ga naar margenoot+verdeelde Tantkens aardig verciert a, die men selfs inwendig by ieder krinkeling sien kan, tot in het Ga naar margenoot+alderspitste eynde van den Hoorn b, 't geen in een kleen puntken eyndigt. Dan alles is in geen eene afbeelding te vertonen.
In de Penne-Hoorn, (die de Fransche Pinceau en Plume noemen) siet men, dat de Alwyse Architect deese drayingen weer op een heel andere wyse geschikt heeft; dewelke van syn opening beginnende allenxkens met ingekeepte bogten de tweede verdieping Ga naar margenoot+b maken, en deselve haar als verkleenende, en dan op een nieuw weer naa boven sig breeder beginnende Ga naar margenoot+om te drayen, soo maaken sy het derde c afschutsel; en vervolgens kleender ende kleender Ga naar margenoot+wordende, soo maaken sy de vierde d, de vyfde e, de seste f, en de sevende g verdieping, die als een kleen puntke is, en het geen eygentlyk het eerste begintsel is, daar de Hoorn syn aangroeying van begonnen heeft, en sig allenxkens vermeerdert hebbende, alle de vordere solderingen heeft gemaakt. Men vindt in de Cabinetten der Liefhebbers een seeker soort van Slakken, dat met de Hoorn van Ammon niet qualyk overeenkomt: deese Slak bestaat Ga naar margenoot+uyt een enkelt in een geboogen Pypken a, dat voor aan het wytste, en agter aan het nauste is, daar het in een subtiel puntken eyndigt. Maar het verschilt van veele andere hoornkens, in dat het van binnen, door verscheyde kleene zolderingen, of holligheden, verdeelt is, welke verdeeling Ga naar margenoot+men daar ook uyterlyk siet door schynen 1.2.3.4.5. en so voorts. Maar heel voor aan siet men de Holligheden bloot aan het gesigt, alwaar het met een syn Ga naar margenoot+Gaatken doorboort is a. En soo men het naukeurig ondersoekt, soo bevint men klaar, dat dit gaatke eygentlyk een tubuleuse aanhangsel van de holligheid uytgeholt is. Welk aanhangsel, of buisje, dan in de opening van de tweede holligheid komt te sluyten, | |
[pagina 151]
| |
buli insigitur, tubulusque secundi hujus in foramen tertii, tertius in quartum, & sic deinceps ad finem usque. Haec tamen omnia manifestius conspiciuntur, sicubi testa externa hujus Cochleae deglubitur: Ga naar margenoot+tum enim tabulata, sive acetabula, quam nitidissime Ga naar margenoot+in tubo Cochleae collocata bb, cernuntur, aeque ac tubulus a primo acetabulo in foramen tubulumque secundi sese exporrigens, tubulusque secundi in tertium, sicque porro ad extremum usque Cochleae. Quae quidem omnia circa internum latus curvaturae hujus Cochleae Ga naar margenoot+observari possunt c. Quum tamen sub nativa magnitudine haud adeo distincte exhiberi haec aut intelligi queant; ideo unum horumce acetabulorum magnitudine admodum aucta repraesentare Ga naar margenoot+consultum duxi: in quo primo patet Ga naar margenoot+Acetabulum in suo ambitu ddd, atque intus sinus ejus internus, instar cochlearis excavatus, cujus superiore in parte foraminulum, summo artificio Ga naar margenoot+insculptum, cernitur e. Retro hoc foramen tubulosa acetabuli conspicitur appendix, quae ex facie posteriore & superiore acetabuli, tanquam recurvum manubrium ex suo Ga naar margenoot+cochleari, protenditur f, atque quam exactissime recipitur in foramen tubulosamque appendicem Ga naar margenoot+secundi Acetabuli g, & haec ipsa rursus in Ga naar margenoot+foramen tubulumque tertii h. Verum nondum absolvunt isthaec artificiosam mirabilis hujus Conchae structuram: prout enim hoc Ammonis cornu sensim angustius evadit; Ga naar margenoot+ita & ejus Acetabula, horumque tubuli iiii, paullatim minora fiunt, donec tandem visus aciem quasi fugiant. Pariter animadverto, hosce Acetabulorum tubulos non cohaerentes inter se, sed tantum contiguos, in se mutuo immissos esse; simili modo, ac tubuli Telescopiorum, qui ita se mutuo excipiunt, ut libere tamen mobiles sint. Contra vero Acetabula cum Conchae Testa concrevere & coadunata sunt. Servo quaedam horumce Acetabulorum, quae longe elegantissimam ostendunt fabricam, si eorum tubuli inter se committuntur: quem in finem, atque ne facile amittantur, filo ea argenteo simul constricta teneo. Ut adeo & haec Cochlea cum aliis omnibus, ratione fabricae, conveniat, atque ex uno constet tubo incurvato; discrepans interim rursus a reliquis, quod tabulata sive sepimenta ejus diverso modo sint collocata, & perforatis gaudeant manubriis, quae ipsa tamen, quoniam sese mutuo accurate excipiunt, scapum veluti hujusce Cochleae formare dici possunt. | |
en dat tweede in het derde, dat derde in het vierde, en soo vervolgens tot den eynde toe.
Maar dit alles siet men klaarder, als men de buytenste schaal van deese Slak afneemt, op welke tyt men de Zolderingen, of Holligheden, heel net Ga naar margenoot+in de buis van de Slak geplaatst siet bb, als ook, dat het buisje, dat van de eerste holligheid uytgaat, in de holte van de tweede holligheid, en syn buiske, komt te sluyten, en die in de derde, en soo vervolgens, tot het alderuyterste der Slak toe. Het geen men alles, ontrent de inwendige bogt van deese Ga naar margenoot+Slak observeert c. Dan alsoo dit levens grootte niet distinct kan vertoont, en ook begreepen worden, soo heb ik een van deese Holligheeden geheel in het groot willen afbeelden; waar is en eerstelyk Ga naar margenoot+siet de Holligheid in syn omtrek ddd, en van binnen, syn inwendige bogt, die als een holle leepel is, waar boven aan men de Opening of het Gaatken Ga naar margenoot+siet, dat daar heel kunstig in gemaakt is e. En daar agter siet men het tubuleuse Aanhang sel van de holligheid, die als een omgeboge steel uyt syn Ga naar margenoot+leepel, agter en boven aan, uyt de Holligheid gaat f; en waar mede dat hy heel net komt te sluyten in de opening, en den tubuleusen aanhangsel van de Ga naar margenoot+tweede Holligheid g, en die weer in dat van het derde Ga naar margenoot+h.
Maar hier in bestaat de kunst en structuur van deese admirable Slak niet alleen, want na proportie dat deese Hoorn van Ammen kleender wort, soo worden ook de Holligheden en haare buisjes kleender Ga naar margenoot+iiii, tot se ten laatsten als onsigtbaar worden. Van gelyken soo observeer ik, dat deese buisjes der Holligheden niet als maar los in malkanderen syn gestooken, op de wys gelyk de pypjes van een Verkyker losselyk in malkanderen sluyten. Maar hare Holligheden syn ter contrarie aan de Schaal van de Slak vast gegroeit, en daar mee vereenigt. Ik bewaar eenige van deese gesepareerde Holligheden, dewelke de elegantste structuur ter werelt vertoonen, als men se met haare pypjes in een sluyt, tot welken eynde, en omse niet te verliesen, ik haar aan een silver draatken gereegen hebbe.
Soo dat dan ook deese Slak met alle de andere instructuur overeenkomt, en uyt een hol gebooge pypken bestaat, verschelende weer van de andere, in dat haare verdiepingen, of omtuiningen, verscheydentlyk geplaatst, en in haare steelkens doorboort worden, dewelke, alsoo sy in malkanderen sluyten, even als de Spil van deese Slak maaken. | |
[pagina 152]
| |
Concham hanc nunquam sua cum Cochlea vidi, sed vacuam tantum in Patris mei Musaeo inveni[t] unde quam maxime vellem novisse, quonam pacto corpus Animalculi, istam domunculam incolentis, ibi collocatum sit; atque utrum illud per omnia isthaec foramina de tabulato in tabulatum sese extendat, totque & tam diversis vicibus veluti intersecetur; an vero in tabulato omnium extremo duntaxat habitet, suisque musculis in Conchae tubulos defigatur. Attamen, ut vehementer id optem, nunquam forte impetravero. Hinc congruum sane foret, illis, qui lucri quaestusque faciendi causa peregrinas invisunt regiones, talia mandare; ut, si vel tantillum ejusmodi rerum curiosi forent, DEI Opera posteritati palam facere satagant, plus sic quam alio quocunque modo lucraturi. Nautilus major Indicus tantum non ejusdem est fabricae, ac istud Cornu Ammonis; unde & illius iconem heic exhibere constitueram: verum quoniam is in plurimis curiosorum Musaeis reperitur, atque variis etiam modis incisus habetur; hinc potius ab hoc meo proposito desistam: & vel ideo quidem tanto magis, quia Celeberrimus Aldrovandus sat nitidam nobis atque exactam ejus figuram ligno incisam reliquit. Sufficiat binas adhuc Cochlearum tubulosarum, sive Tubulorum testaceorum subnexuisse icones, paradigma quasi exhibituras, e quo aliquatenus intelligi poterit, quanam ratione omnes Cochlearum domunculae sint constructae. Omnis enim, quae inter eas animadvertitur, differentia ex sola nascitur diversitate gyrationum: quibus si insuper externa quaedam adjunguntur ornamenta pinnarum, sinuum, anfractuum, planitierum, eminentiarum, profunditatum, extensionum, impressionum, circumvolutionum, colorumque; & demum quod scapi cavitas nonnunquam penitus concrescat, uti vel in ipsa etiam Cochleae vinearum domo quandoque observavi; tunc deinceps facile est, quarumcunque Cochlearum figuras Geometricas, curvosque, obliquos atque rectos angulos ad unicam omnes speciem redigere: ad oblongum videlicet tubulum, qui vario modo curvatus, crispatus, extrorsum & introrsum flexus, ita concrevit. Cochleae Tubulosae, quarum mentionem feci, simplicissimam inter omnes Cochleas exhibent compagem. Namque in principio suo, simplicis Ga naar margenoot+instar tubuli a, sive intestinuli, protensae Ga naar margenoot+maximam partem sub finem demum b, gyrantur. Ga naar margenoot+Atque hinc cavitas illa c, enascitur, de qua locutus sum, ubi de scapi cavitate egi. Ve- | |
Ik heb deese Schelp met haar Slaxken noit gesien, maar die alleen in het Cabinet van myn Vader gevonden, daarom wenste ik wel te weeten, op wat wys het lichaam van het Dierke, 't geen daar in huysvest, aldaar geplaatst was; en of het ook door alle deese openingen, en van verdieping tot verdieping passeerde, en als soo veel en verscheydemaalen geinterseceert wiert: dan of het alleen in de alderuyterste verdieping woonde, en met syne musculen aan de buisjes derselve vast was. Dan deese wensch sal mogelyk noit voldaan worden. Waarom men de persoonen, die vreemde landen besoeken, om haar winst en voordeel daar te vinden, deese saaken behoort te beveelen, indien sy maar de minste curieusheid hadden, om de werken GODS aan de nakomelingen bekent te maaken, dat alle winst te boven gaat. Het groote Indiaansche Schipperke is ten naasten by van dit selve maaksel, als deese Hoorn van Ammon is, en daarom had ik voorgenomen die ook uyt te beelden: maar alsoo men dit Schipperken by verscheyde Liefhebbers vindt, en op verscheyde wyse gesneeden, soo sal ik dat nalaaten. Te meer om dat de vermaarde Aldrovandus ons syn figuur in hout-snee vertoont heeft, die redelyk net en correct is. Ik sal my vergenoegen met nog twee afbeeldingen van Pyp-hoornkens hier by te voegen. Waar uyt men ten naasten by, als uyt een voorbeelt, sal kunnen begrypen, hoe alle de Hoornkens te samen gestelt syn. Want alle de verscheydentheid, die men daar ontrent bespeurt, spruyt alleen uyt de verscheydentheid van haare drayingen, waar by als men aanmerkt eenige uyterlyke cieragien van pinnen, bogten, kronkelingen, plattigheden, verheventheeden, diepten, uyttrekkingen, indrukkingen, omwindingen en couleuren; en dat de holte van de spil somtyds heel te samen groeyt; ('t geen ik ook wel in de Wyngaartslak gesien heb.) soo kan men alle de Geometrische figuuren, en de kromme, schuynse, en regte winkelhoeken der Hoornkens tot een eenige soort brengen. Te weeten tot een langwerpig pypken, dat verscheydelyk, gekromt, gekrult, en uyt en ingeboogen synde, t' samen gegroeit is
De Pyp-Hoornkens, daar ik van gesprooken heb, die vertonen de aldereenvoudighste samenstelling, die in de hoornkens te bemerken is. Want in haar begin, Ga naar margenoot+als een enkel Pypken a, of Darmken, voortlopende, Ga naar margenoot+soo draajen de meeste part haar eerst in het eynde b, Ga naar margenoot+waar uyt dan de holligheid gebooren wort c, waar van ik, ontrent die in de spil te sien is, gesprooken | |
[pagina 153]
| |
rum Cochleae hae tubulatae quandoque denae, imo vicenae, tam perplexe inter se mutuo concrescunt; ut ordinati nihil in iis animadverti queat: quum nonnisi apices, flexus, & foraminula exhibeant conspicienda. Id praeterea addidero, quod tantum non omnes Cochlearum species versus unum idemque latus contortae sint, nec nisi rarius reperiatur Ga naar margenoot+quaepiam, cujus Gyri contrario omnibus aliis Ga naar margenoot+modo circumeunt a. In quibusdam tamen ovatorum Turbinum speciebus, nonnullisque aliis, hoc quandoque deprehenditur; quae hinc & minus vulgares, plurisque aestimatae, in curiosorum Musaeis sedulo asservantur. | |
Turbo Minutus.Aliquot abhinc praeterierunt anni, quum inter veterum & collapsarum Salicum cortices minutam reperi Cochleam, cujus domuncula, verum referens Turbinem, ex latiusculo principio Ga naar margenoot+acuminatum sensim in apicem terminabatur a. Interdiu Cochlea haec, nisi tempestate pluviosa, nunquam conspicitur: sed tempore diurno se semper sub memoratis corticibus, aliisve umbrosis in locis recondit; ibique tum quiescens domunculam suam ea parte, qua corpus ipsius prorepit, ligno adglutinat, extremo interim altero acuto oblique sursum directo. Hujusce Cochleac domuncula inverso quoque modo gyratur; &, quod vel maxime notari meretur, organa etiam ejus Genitalia in sinistro colli latere sita sunt, contrario; quam in aliis omnibus Cochleis, ordine. Attamen & inversam Calycum gyrationem quandoque in Muricibus observavi. Quare credibile est, quod, quarum Cochlearum domunculae inverso modo contortae sunt, earum & partes Genitales similiter sint collocatae. Rarissime istam Cochleam suo cum Caliculo majorem vidi, quam a me in icone expressa est: neque & grandior mihi occurrit illa corpusculi Ga naar margenoot+ejus pars b, quae inde prorepit. Gestat autem ea, quum semet evolvit, Caliculum suum, instar Pyramidis, oblique supra suum corpus. Quatuor gaudet Cornibus, quorum bina superiora Ga naar margenoot+cc suis in apicibus collocatos ferunt oculos. Cornicula inferiora haud adeo distincta conspiciuntur; quum non nisi bina obtusa sint tubercula. Superiora duo, ratione magnitudinis Animalculi, perquam magna, oculique pariter grandes sunt. Limbi ejus foramen, quo respirat, in sinistro | |
heb. Maar somtyts groeyen deese hoornpypkens, by tien en twintig stuks, soo verwert door malkanderen, dat daar geen order in te merken is: synde daar niet in te sien als puntkens, bogtkens, ende gaatkens. Alhier moet ik nog by voegen, dat meest alle de soorten der Hoornkens op eene wyse drayen, en dat het niet als selden gebeurt, dat men een Hoornken vint, die een Draying heeft contrarie van alle de andere Ga naar margenoot+a. Dit siet men somtyts in eenige soorten van Eys-gewyse Wervel-hoornkens, en ook eenige andere soorten, die men voor curieus houd, en in de Kabinetten der Liefhebbers bewaart worden. | |
Kleine Wervel-Slak.Al eenige Jaaren geleeden, heb ik, tusschen de schorsen der oude en vervalle Wilgeboomen, een zeer kleene Slak gevonden, synde syn Hoornke als een waaragtige Wervel, die uyt een breetagtig begintsel Ga naar margenoot+allenxkens in een spits tipken eyndigt a. By daagh siet men dit Slaxken noit, ten zy in regenagtig weer: en op den dagh verbergen sy haar altyd onder de verhaalde schorsen, of in andere schaduwagtige plaatsen: daar het dan stil sittende syn hoornken, met de syde daar syn lichaam uytkruypt, tegens het hout gelymt heeft, en het spitze eynde staat schuyns over eyndt. Dit Slakje heeft syn hoornken meede een verkeerde draay: en dat seer aanmerkelyk is, syne Teelleeden worden ook in de slinker syde van den hals geplaatst, dat meede een contrarie order tegens alle andere Slakken is. Egter heb ik de verkeerde dray van de Hoorn ook wel omtrent de huyskens der Purper Slakken gesien, waar uyt te geloven is, dat de Hoornkens, die een verkeerde dray hebben, ook haare Teelleeden soo geplaatst syn.
Seer selden heb ik dit Slaxken met syn Hoornken wat grooter gesien, als ik het nu afbeelde: gelyk ook Ga naar margenoot+het deel is, dat na buyten kruypt van syn lichaam b, op welken tyt het syn Hoornken, als een Pyramide, schuyns op syn lichaam draagt. Het heeft vier Ga naar margenoot+Hoornen, op welkers tippen van de twee bovenste cc de oogen geplaatst syn. De onderste Hoornkens syn soo kennelyk niet, om dat sy niet als twee stompe uytpuylingen syn. De twee bovenste syn, ten aansien van de proportie van het Dierken, seer groot; gelyk ook de oogen syn. Syn Opening van de rand heeft het meede in de linker zyde, waar door het respireert. Syn Hoornke is sevenmaal omgedrayt, en met fyne ribbekens, of striemen, over al verciert; | |
[pagina 154]
| |
quoque latere hiat. Caliculus ejus septem in spiras contortus est, tenuibusque costulis vel striis undequaque exornatus; ut hinc elegantes admodum rugulae in lapideo isthoc Osse compareant, quod suo itidem, quo vestitur, gaudet Periosteo. Internae hujus Animalculi partes maxime cum Cochleae Opercularis partibus conveniunt. Faucium sane, Oris, & Palati partes, tum & vasa Salivalia, & Ventriculus, utrobique simili penitus modo se habent. Cerebrum, Gulae incumbens, quoque pulchre dignosci potest; at fabricâ id magis accedit ad Cerebrum Cochleae vulgaris aquaticae, quam in fig. iv. Tab. VIII. repraesentavi. Hepar ejus acutum replet domunculae extremum, atque hujus ad normam quoque gyratum est, fabrica caeterum glandulosa gaudens. Penis & Uteri orificia in sinistro latere aperiebantur; ut adeo Penis semet erigens loco propullulet penitus opposito, quam in Cochlea Vinearum. Patet autem ex ista partium Genitalium perfectitudine, quod Animalculum hoc plenam suam magnitudinem jam attigerit. Ovarium quoque satis distincte in eo mihi comparuit. Sacculus itidem purpurifer quam liquidissime ibi conspiciendus erat, aeque ac particula cateniformis. Aliquot dierum spatio hancce Cochleam in vasculo vitreo, cui guttulas quasdam aquae infuderam, apposita Lactuca superstitem servavi; quo quidem tempore ea per totum diem sese movebat. Alias vero, quando calentiores sunt Soles, noctu praeprimis comedit haec species. Junio mense sub corticibus Salicum eam deprehendi. Quodsi microscopio conspiciatur ejus domuncula, Ga naar margenoot+clarius adhuc inversi Gyri apertura a, per quam corpusculum egreditur, Scapique Foramen Ga naar margenoot+b, & Striae superficiei, sive Costulae c c c, visui patent. | |
Minuta Cochlea, leviter depressa.Sub Salicum corticibus alia insuper Cochleae Ga naar margenoot+minutae species deprehenditur, cujus Caliculus Ga naar margenoot+a nonnihil planioris est structurae, atque adeo tenuis, ut undique transpareat. Quum vero Cochlea, intus contenta, ob siccitatem mortua fuisset, haud potui ejus instituere Anatomen. Domuncula ejus ob summam teneritudinem tota pellucet; ut hinc emortuum Cochleae corpusculum, nonnullis coloribus maculisque distinctum, per illam transparuerit. | |
dat seer aardige rimpelen op dit steenbeen vertoont, het welk meede syn beenvlies heeft, daar het meede bekleet wort.
De inwendige leeden van dit Dierken komen heel veel met die van de Caracol overeen. De deelen van de Keel, Mont, en Verhemelte syn eeven al eens, als ook de Quylvaten, en de Maagh. De Hersenen, die op de Keel leggen, syn meede seer kennelyk: dan haar maaksel komt meer over een met die van de gemeene Waterslak, die ik in de 4. fig. van de VIII. Tafel heb afgebeelt. Syn Lever vervult het spitse eynde van het hoornken, en sy is ook soo gedrayt; syn maaksel is klieragtig. De Roede en Lyfmoeder hadden haare openingen in de linker syde, daar de Roede door opgerecht wort: heel contrarie, als in de Wyngaart-Slak geschiet. En uyt welke volkomentheyd van de Teelleeden blykt, dat dit Dierke syn volkome grootte heeft. De Eyerstok scheen my gansch kennelyk. Het Purper Beurske was daar seer klaar te sien, als ook het Ketting gewyse deelken.
Ik heb se eenige daagen met Sala in een glase kopken, daar ik eenige droppelen water in gestort had, onderhouden, op welken tyt sy haar de ganschen dag beweegde. Anders eeten sy meest by nagt, wanneer de daagen heet syn. In Junius heb ikse gesien onder de schorse der Willige boomen.
Als men dit Hoornken met een vergroot-glas besiet, soo vertoont sig veel klaarder de Opening van Ga naar margenoot+syn verkeerde Dray a, daar het lichaam door uyt Ga naar margenoot+kruypt, als ook de Opening der Spil b, en syne Striemen, of Ribbekens c c c. | |
Een zeer kleene Slak, een weinig Plat.Onder de Schorsen der willige boomen vint men nog een ander soort van Slakskens, welkers Hoornke Ga naar margenoot+a, een weynig platagtig van maaksel is, en soo dun, dat het doorschynend is. Maar alsoo door de droogte het Slaxke daar in gesturven was, soo heb ik het niet kunnen ontleeden. Syn hoornke is gansch doorlugtig wegens syne tederheid, waar door het doode lichaam van het slaxken met eenige couleuren en vlaxkens door heen scheen. | |
[pagina 155]
| |
Cochlea figurae Ovalis.In gramine junceo fossarum, & super Nymphaeâ, siquando folia ejus ad fluentorum oras pertingunt, Cochlearum quaedam species reperitur, quae ob auram frigidulam, & humiditatem, ratione quarum suam quovis tempore escam indagare queunt, ibidem commorantur. Interim noctu tamen potissimum, vespere, & diluculo, pastum eunt, sub aestu diei juxta se mutuo quietissimae in umbra considentes. Domuncula, quam corpori impositam ferunt, ovatae est figurae, multisque striis aut crenulis, & Periosteo Ga naar margenoot+pallide spadiceo, exornatur a. Postica hujus pars adeo tenera est, ut paulo rudius contrectata facillime diffringatur; & geminam Ga naar margenoot+in spiram circumvolvitur b. Corpus inde extrorsum Ga naar margenoot+prorepens c punctis, vel maculis nigris, notatum est; atque anterius bina, in quibus collocati sunt oculi, protendit Cornicula obtusa Ga naar margenoot+d, sub quibus alia adhuc bina Cornicula, minora, cernuntur. Cochleae hujus Dens in ore satis validus est, atque in corneum Ossiculum dilatatus, per interiora oris sese expandit. Limbi apertura in dextro sita est latere, partiumque Genitalium orificia ad idem quoque latus in collo hiant. Ventriculus pallidi est coloris, punctisque nigris distinctus; unde griseus apparet. Vasa Salivalia, quae juxta gulam, sub cerebro, decurrunt, ratione molis Animalculi, perquam insignia sunt, & instar Ventriculi guttata. Hepar tale est, ac in Cochlea Vinearum. Cor in sinistro situm est latere; ibique & sacculus haeret Calcarius, valde magnus, globulis rotundis, albis, variae magnitudinis, refertus. Cerebrum Nervique, uti in Cochlea Operculari, sese habent. Penis brevis est; at sicubi membrana, per quam is sese erigit, aperitur, claviculatim intus curvatus, satisque longus apparet. Uteri eadem est, quae in Cochlea Vinearum, fabrica: verum a latere ejus grisea datur particula, quam in Cochlea Vinearum nunquam conspexi. Post hanc Sacculus sequitur glutini dicatus, flavus; tandemque Cateniformis Particula, quae picis instar nigerrima est. Nodulus pyriformis, purpureus, in hac Cochlea semiglobosus apparet, nonnihil saltem ovatus. Plures in minuto hoc Animalculo partes haud potui detegere. Quanquam & viderim, Musculos in eo similes dari, ac in Cochlea Vinearum; quin & eorum binos subtus quoque per Cerebrum transmeare, introrsum trahendis partibus, ante memoratis, dicatos. | |
Een Slak van een Ovaale figuur.Aan het lies in de slooten, en op de Waterroos, wanneer haare blaaderen aan de boorden der revieren raaken, vint men een soort van Slaxkens, die haar aldaar onthouden om de koelte en vogtigheid, waar door sy gestadig haar voetsel kunnen soeken. Dat sy egter meest by nagt, of in den avont en morgenstont, doen, want by de hitte des daags sittense by malkanderen heel stil in de schaduwe. Het Hoornke, dat sy op haar lichaam hebben, is ovaalsgewys van maaksel, en met veele striemen, of kerfkens, en een bleek castanie root Beenvlies verciert a. En agter aan is het soo teer, dat, als men het wat hart aantast, het seer ligt breekt. Daar agter Ga naar margenoot+aan wort het tweemaal gedrayt b. Het lichaam Ga naar margenoot+dat daar buyten kruypt c is met swarte Stippelen, of vlaxkens, getekent. Voor aan heeft het twee stompe Ga naar margenoot+Hoornkens d, daar de oogen op staan, en daar onder siet men nog twee kleender.
Syn Tant inde mont is redelyk sterk, en door een verbreet Hoornbeenken daar binnen in uytgespannen. De opening in de Rand of Lip is in de regter zyde. En de Teeldeelen hebben daar ook haar opening in de hals. De Maag is bleek van couleur, en met swarte stippelen beset, waar door hy grys schynt. De Quylvaten, die neffens de keel onder de hersenen door loopen, syn na proportie van het Dierken seer groot, en als de Maag gestippelt. De Leever komt over een met die in de Wyngaart-Slak. Het Hert leyt in de linker syde, daar het kalk-beurske seer groot is, en met ronde witte klootkens van ongelyke grootte vervult. De Hersenen en Senuen syn van maaksel als in de Caracol. De Roede is kort, maar als men het vlies, daar door zy sig oprecht, opent, is zy kreukelig inwendig geboogen, en redelyk lang. De Lyfmoeder is van maaksel, als in de Wyngaart-Slak: daar ter syden is een grys deelke, dat in de Caracol noit gesien heb: en daar op volgt het Lym-beurske, dat geel is, en het Ketting-gewyse Deelke is 't eenemaal pik swart. Het peeragtig purpere Knoopke is hier half ront, synde een weynig ovaal. Meerder deelen heb ik in dit kleene Dierken niet kunnen ontdekken. Hoewel ik ook gesien heb, dat de Musculen over een quaamen met die van de Wyngaart-Slak, waar van 'er twee onder door de Hersenen meede heen gingen, om die deelen inwaarts te trekken. |
|