Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput VIII.
| |
Het VIII. Hooftstuk.
| |
[pagina 126]
| |
Ga naar margenoot+coecae Uteri f, & communis quidam Ductus Ga naar margenoot+inter Penem & Uterum g. Oblongum deinde Ga naar margenoot+Vas deferens hh, quod, proxime finem suum, Ga naar margenoot+parvo se tubulo in Uterum aperit i, atque Globulum Ga naar margenoot+pyriformem in extremo suo gerit k. Tandem Ga naar margenoot+Vasculum perpulchrum, crispatum l, ejusdem fabricae, ac Epididymis in Homine & Quadrupedibus, quod, catenulae in modum contortum, Ga naar margenoot+minuto tubulo m, in principium Uteri, finemque Ovarii sese exonerat. Hisce in genere animadversis atque enumeratis, speciatim nunc de singulis hisce partibus agam; redditurus simul rationem, quare earum nonnullas dixerim communes esse, alias vero minime. Ga naar margenoot+Quantum ad Penem a; nervosus is est, & texturae muscularis, tribus veluti e partibus constans: membrana nimirum musculosa; tum fabrica interna, in qua, tanquam in Praeputio, Penis sursum deorsumque moveri potest; tandemque internis membranis, porosis, quae Penem intus succingunt. Hinc si Penis in coitu abscindatur; nonnisi membrana exterior, quae ipsum investiebat, & extra quam is sese evolvendo porrexerat, in corpore remanet. Colore est penitus albo; compage firma; &, quum intus perfacile sursum deorsumque gliscat, levi negotio per foramen Genitalium extra corpus moveri, sese evolvere, atque rigescere potest. Hunc autem in sinem non solum fabrica gaudet musculosa; verum & singulari quodam instruitur Musculo Ga naar margenoot+o, cujus vi extrorsum movetur. Quando in coitu isthaec res perficitur; primo Ga naar margenoot+tunc foramen externum Genitalium, in latere Ga naar margenoot+Colli dextro, sese aperit a: quod ubi sensim magis Ga naar margenoot+magisque se dilatavit & ampliavit; bina deinde Ga naar margenoot+interna orificia tam Penis, quam Matricis b, foras extra corpus prorumpunt. Ex horum altero tum orificio pedetentim sese evolvens atque Ga naar margenoot+erigens Penis c, in conspectum prodit; alterum vero foramen, Matricis nimirum, patulum Ga naar margenoot+hiat d, Virgam Cochleae comparis, coitus tempore, Ga naar margenoot+excepturum. Ut adeo Penis e, hujus Ga naar margenoot+Cochleae in foramen colli Uteri f. illius Cochleae immittatur; & vicissim Virga Cochleae posterioris Ga naar margenoot+h, similiter foramine Matricis g, Cochleae prioris excipiatur. Unde harumce Cochlearum utraque eodem tempore, reciproco Animalis in Venerem impetus stimulo concitata, & impraegnat & concipit, foecundat & foecundatur, semen ejicit & accipit.
Peracto coitu omnes hae partes in corpus de- | |
een gemene Leider tusschen de Roede en Baarmoeder Ga naar margenoot+g. Een langwerpig toevoerend vat hh, dat ten naasten by aan syn eynde sig met een kleen pypken Ga naar margenoot+in de Lysmoeder opent i, en op syn eynde een peeragtig Ga naar margenoot+knoopken heest k. Eyndelyk een seer aardig Ga naar margenoot+gekrinkelt Vaatke l, d.t. van maaksel is als de Ballekens in de Menschen en de viervoetige Dieren: het selve ketting-gewys sig gedrayt hebbende, ontlost Ga naar margenoot+sig met een kleen pypken m in het begin der Baarmoeder, en het eynde van den Eyerstok. Dit in het gemeen aangemerkt ende opgetelt hebbende, soo sal ik nu besonderlyk van alle deese deelen spreeken, en ook reeden geven, waarom ik sommige van haar gesegt heb gemeen te wesen, en andere Ga naar margenoot+niet. Wat de Roede a belangt, deselve is senuwagtig, en van een musculeuse constructie, bestaande als uyt drie deelen, een vlies dat musculeus is, en dan syn maaksel van binnen, waar in de Roede, als in een Voorhuit, op en neer kan schuyven, en dan vorder syn inwendige poreuse vliesen, die hem van binnen bekleeden. Hierom als men de Roede in het speelen assnyt, soo blyft daar niet als het buytenste vlies, dat hem bekleede, in 't lichaam over, waar uyt en buyten hy sig omgestroopt hadt. Syn couleur is gansch wit; syn substantie is vast; en alsoo hy inwendig makkelyk op en neer schuyft, soo kan hy heel ligtelyk door de opening van de Teelleeden buyten het lichaam bewogen worden, sig omstropen, ende verstyven. Hier toe is hy dan niet alleen spieragtig van maaksel, maar nog met een besonder Ga naar margenoot+muskelken o, dat hem naa buyten beweegt, versien. Wanneer deese daat in het spelen geschiet, soo Ga naar margenoot+opent sig eerstelyk het uytwendig gat a der Teeldeelen, in de regter syde van den hals: het geen sig allenxkens verwydt hebbende, en uytsettende, soo schieten de twee inwendige openingen, soo van de Ga naar margenoot+Roede als die van de Moeder b, uytwendig buyten het lichaam. Uyt welkers eene opening men allenxkens Ga naar margenoot+de Roede c, sig omstropende en verstyvende, siet te voorschyn komen, en de andere opening Ga naar margenoot+van de Lyfmoeder die blyft gapende d opstaan; om de Roede van de andere Slak, op die tyt als sy met malkanderen speelen, te ontfangen. Soo dat de Roede Ga naar margenoot+e van de eene Slak in de opening van den hals der Ga naar margenoot+Lyfmoeder f van de tweede Slak ontfangen wort. Ga naar margenoot+En de Roede van de tweede Slak h die wort weer van gelyken ontfangen in de opening der Lyfmoeder g van de eerste. Waar door yder van deese twee Slakken op een tyt teelt, ende ontfankt; bevrugt maakt, en bevrugt gemaakt wort; syn saat schiet, en dat ontfankt, door een wedersydsche drift van een dieragtige teelsugt. Het teelen volbragt synde, soo worden alle deese | |
[pagina 127]
| |
nuo intrahuntur: quem in finem Virga longiusculum Ga naar margenoot+& subplanum sortita est Musculum p, qui sub Musculo Abdominis transversali, qua Limbus corporis Cochleae est, infigitur. Ne Ga naar margenoot+vero & sensu careret isthaec pars, nervus q. ipsi quoque est concessus.
Matricis partes suis quoque & Nervis & Musculis gaudent, quorum nonnullos in Collo, circa radicem quatuor corniculorum, licet conspicere. Matrix ipsa tenellus est tubulus, oblongus, Ga naar margenoot+albus, & crispatus ccc; uti praeprimis patet, Ga naar margenoot+quando flatu distenditur r: tum enim in mirabiles Ga naar margenoot+admodum gyros sese crispat, Ligamento Ga naar margenoot+nnn, adhaerens, quod omnes ejus plicas connectit, firmiorisque est texturae, quam membranosae cavaeque tubuli Uterini partes. Videtur id hinc certo cuidam usui pariter inservire: siquidem admodum glandulosum appareat; ut in principio illud vel pro ipso Ovario habuerim. Omnes sane Uteri Venae, quarum haud paucae sunt, in hoc Ligamento firmantur, atque per id versus Uterum meant. Caeteroquin vero Ga naar margenoot+nec Matrix, quousque nulla in se Ovula gerit, Ga naar margenoot+admodum est notabilis, neque Ovarium dd: id enim tum non apparet, nisi tanquam oblonga, alba, tenera, mollis & quasi trigona particula, materiem veluti Lactibus Percarum similem in se continens. Tam minuta sunt & visum fugientia, ante coitum, Cochleae Ovula! Uterus porro circa Cochleae Limbum adnectitur, ibique cum partibus Abdominis superioribus cohaeret. Ibidem loci & quidam sunt Musculi, Uterum introrsum trahentes, latior nimirum Ga naar margenoot+s, tum & gracilior t, qui, pone longum Ga naar margenoot+Penis Musculum p, infigitur. Quin & ibidem Ga naar margenoot+Nervum suum v, adipiscitur Matrix: prout clarius patebit in Cerebri descriptione; ubi simul & innotescet, Musculos hos quoque ad Cerebrum introrsum movendum aliquid conferre.
Quod partes heic dentur Peni similiter ac Utero communes, hac inductus ratione assero; quoniam illae sua contenta per Vias communes movere coguntur: prout de Spermate Testiculorum, Ga naar margenoot+atque de aliis, verum est. Hi Testiculi e, uti jam diximus, e congerie filamentorum longiusculorum constant: quemadmodum in omnibus fere hujus generis Animantium speciebus id ipsum obtinet; quin vel adeo universale est, ut & in Homine & Quadrupedibus locum habeat: cum & his Testes e filamentis constructi sint. Horumce filorum in Cochlea dantur sex supra sexa | |
deelen weer in het lichaam opgetrokken, waar toe de Roede een langh en platagtig spierke gegeeven Ga naar margenoot+is p, het welk onder de dwarsdradige spier van de Buyk, daar de Rant, of Lip, van het lichaam der Slak is, syne inplanting heest. En op dat dit deel ook niet sonder gevoelen sou weesen, soo heest het Ga naar margenoot+van gelyken syn senuw q ontsangen. De deelen der Lyfmoeder hebben meede haare Senuwen en Spieren, waar van eenige in de hals by de gront der vier hoornkens te sien syn. De Lyfmoeder Ga naar margenoot+selve ccc is een teer, langwerpig, wit ende gekrinkelt pypke, het geen voornamelyk blykt, Ga naar margenoot+als men het opblaast r: want dan krinkelt sy in Ga naar margenoot+seer aardige boghten om den band nnn, die alle haare ployen connecteert, en dewelke vaster van substantie is, als de vliesige en holle deelen van het pypken der Lyfmoeder. En het schynt my ook eenig gebruyk te hebben. Want het siet daar seer klieragtig uyt, soo dat ik het in het begin voor de Eyerstok selfs nam. Want alle de aderen der Lyfmoeder, die veel syn, hebben daar in haare vastigheid, en door deselve lopen sy naa de Lyfmoeder. Dan andersins, soo is de Lyfmoeder niet seer aanmerkelyk, als daar nog geen eyeren in syn: Gelyk dan de Ga naar margenoot+Eyerstok dd meede niet is, want sy vertoont haar als dan niet anders als een langwerpig, wit, sast, week, en als een driehoekig deelken, het geen in sig een substantie als de Hom van de Baars schynt te hebben; soo kleen en onsigtbaar syn de eyeren, eer de Slakken gespeelt hebben. Vorder soo wort de Lyfmoeder geconnecteert ontrent de Boord des Slax, daar sy verknoght is met de bovenste deelen des Buyks. En alwaar ook eenige spierkens syn, die haar na binnen trekken, als Ga naar margenoot+een die breet is s. en een die smalder is t, dewelke Ga naar margenoot+neffens de lange spier der Roede p, syn inplanting heeft. Men siet ook dat sy aldaar haare Senuw Ga naar margenoot+v ontfankt; als nader sal blyken in de beschryving der Hersenen, alwaar het blyken sal, dat deese Spieren ook iets doen om de Hersenen na binnen te beweegen. De deelen, die ik de Roede en Lyfmoeder gemeen seg te syn, daar toe heb ik deese reeden; dat sy, het geen sy bevatten, moeten beweegen door gemeene wegen: gelyk als dat van het saat der Ballekens geschieden moet, en ook dat van andere deelen. Deese Ga naar margenoot+Ballekens e, als gesegt, die bestaan uyt een vergadering van langwerpige draatkens; gelyk dat meest in alle de soorten deeser dieren plaats heeft, dat soo algemeen is, dat het selfs in de Menschen, ende de viervoetige Dieren, meede plaats grypt. Alwaar de Ballekens meede uyt draatkens bestaan. Het getal deeser draatkens in een Slak is ses en sestig. | |
[pagina 128]
| |
ginta. Claro ea sunt colore, atque interna fabrica cavos referunt tubulos, singulos ad extrema sua coecos. Oriuntur autem binis e truncis, miro Ga naar margenoot+quodam modo tanquam in ramulos divisis x. Quod vehunt semen nivei est candoris, ejusdemque, ac in Apum maribus, spissitudinis. Haud noverim quidpiam, quod huicce parti similius sit, quam Pancreas Piscium; cujus olim descriptionem Commelini operi in lucem edito inserui, iconesque meamet ipse manu delineavi. Ga naar margenoot+Coeca Uteri Appendix f. perquam elegans est, alba, nervosa & musculosa particula, materiei & texturae firmioris. Ea si dissecatur, quod suspensa manu cautissime fieri debet; tunc deprehenditur, postica parte ad basin, pyriformi quadam, Ga naar margenoot+veluti globosa, & rotunda eam particula Ga naar margenoot+gaudere y, e qua acutus, lapideus & incurvus prodit stylus, acutissimae subulae haud absimilis. Ossiculum hocce lapideum, inde exemtum, atque microscopio perlustratum, pellucidam & Ga naar margenoot+coruscam veluti piscis squamulam refert, sua cuticula Ga naar margenoot+orbatam. Postica parte ad Radicem suam a, qua cum globosa particula unitum est hoc Ossiculum, nonnullas id exhibet incisuras, ab exterioribus introrsum usque in cavum ejus penetrantes, tunicis vestitas: numeravi autem harumce incisionum quatuordecim. Caeterum aequale Ga naar margenoot+apparet, atque teres b, acus instar, subacute desinens. Dein vero & quatuor illud in ambitu Ga naar margenoot+suo format margines sive extantes Limbos c, quos inter lirae sulcique notabiles conspiciuntur; quod tamen optime visui patet, quando particula haec Ga naar margenoot+dissecatur e: tum enim & manifestum fit, eam intus cavam esse; ut capitis pilus, ei immissus, tantum non totam permeet. Intra hoc hujus Ossiculicavum limpidus continetur humor. Ibi Ga naar margenoot+autem loci, ubi radix ejus cum particula illa globosa Ga naar margenoot+unitur b, penitus id excavatum est, & quam tenerrimum; ut ideo ibidem quoque facile diffringatur, si vel paululum modo rudius & incautius tractetur. Effervescit illud quam fortissime cum aqua forti: hinc Ossiculum alcalinum voco. Quisnam hujusce Particulae sit usus, expiscari haud potui. Putabam equidem in initio, quod Penis esset: verum ab experientia contrarium edoctus sum. Interim certum tamen est, ejus quendam in generando usum esse; siquidem post coitum celebratum plerumque ejusmodi particulae ibi loci relictae reperiantur, ubi Cochleae simul commoratae sunt. Quin & id ipsum in aliis Cochlearum speciebus observavi. Tandem vero indicium quoque id mihi evasit, quo videre poteram, utrum negotium generationis esset | |
Haar couleur is helder, en haar inwendig maaksel is als een hol pypke; waar van yder op syne tippen blint is. Sy ontspruyten uyt twee stammen, Ga naar margenoot+die haar seer aardig als in taxkens x verdeelen. Het saat, dat sy voeren, is sneeuw wit, en van consistentie als in de mannekens der Honingbyen. Ik kan dit deelken niet beter vergelyken, als by het Alvleis der Visschen, waar van wy voor deesen by Commelyn de beschryving hebben uytgegeeven, en ik selfs de figuuren getekent heb. Ga naar margenoot+Het blinde aanhangsel van de Lyfmoeder f is een seer aardig, wit, senuwagtig en musculeus deelke, vast van substantie en maaksei. Wanneer het opengesneeden wort, dat heel voorsigtig moet gedaan syn, soo siet men dat het agter in de gront een peers-gewys-knoopagtig en Ga naar margenoot+rondt deelken heeft y, waar uyt een spits, steenig, en kromgeboge penneke, als een seer scherp gesleepe priem, komt te spruyten. Dit steenagtig beenken daar uyt genoomen wesende, en met een vergrootglas besien synde, soo vertoont het sig als een doorsigtig glintsterent visschobbeke. Agter Ga naar margenoot+aan syn Gront a daar het met het knoops-gewyse deelken vereenigt is, heeft het eenige inkervingen, die van buyten naa binnen in syn holte doorgaan, en met vliesen bekleet syn, waar van ik daar agtien insnydingen getelt heb. Vorder vertoont het sig effen Ga naar margenoot+ende rondt b, log, ende spitsagtig als een naalt. En dan maakt het in syn omtrek vier boorden, of opstaande Ga naar margenoot+Randen c, waar tusschen merkelyk vooren en sleuven te sien syn. Dat niet beter kan gesien worden, ten Ga naar margenoot+sy men dit deelken doorsnyt e, op welken tyt het ook hol te syn sig vertoont; en soo men een hayrken van het hooft daar in steekt, soo gaat het ten naasten by heel door dat beenken. Binnen in deese holte heeft het een klaare vogtigheid. Op de plaats, daar het met syn grondt aan het knoopsgewyse deelken Ga naar margenoot+vereenigt is b, is het heel uyt geholt, en seer teer, waar door het daar ligt aan stukken breekt, als men het maar een weynig onvoorsigtig handelt. Het effervesceert seer sterk met sterkwater, waarom ik het een Soutbeenken noem.
Wat gebruyk dit deelke heeft, heb ik niet kunnen uytvinden. In het begin beelde ik my in, dat het de Roede was, maar dat heeft my de ondervinding contrarie getoont. Het is egter seker, dat het syn gebruyk in het telen heeft; want, naa dat het spelen gedaan is, soo vint men deese deelkens gemeenelyk leggen op de plaats, daar sy geseten hebben. Dat ik ook wel in andere soorten van Slakken gesien heb. En ten laatsten is het my een teken geworden, waar aan ik sien kon, of het telen gedaan was. In de Slakken, die niet en speelden, soo vond ik dat dit | |
[pagina 129]
| |
peractum. In nonnullis Cochleis, quae Venerem non exercebant, Particulam hancce adeo reperi adhuc pusillam, ut vix quartam partem prius descriptae aequaret, puncto similis, gracilis, brevis & tenella. In aliis vero major, in aliis iterum minor erat: prout nimirum, quantum judicare potui, plus minusve tempori generationis adpropinquaverant. Quandoque semi flava est, ut plurimum tamen limpida & candidissima: videtur autem Coralliorum instar, accrescere; id, quod in Lapide Limacis clarius demonstrabo. Memini me in Sepia aliquando integram perulam ejusmodi albis claviculis repletam vidisse, qui quidem, liberi ibi in humore glutinoso jacentes, molli penitus e materie constabant, multoque erant majores. Sunt & huic Pisci Branchiae, aliaeque ejusmodi mirabiles partes: ut hinc vel maxime considerari mereatur ist hoc Animal, ed quo plurima hactenus nec audita nec intellecta dici possent. Ga naar margenoot+Tubulus communis inter Penem & Uterum g, haud admodum notabilis est: observavi solum, quod cavus sit. Verum aliud illud Vas deferens Ga naar margenoot+hh, ampliorem speculandi materiem videtur Ga naar margenoot+suppeditare; tum quia in Matricem sese aperit i; tum ob pyriformem, quo gaudet, Globulum Ga naar margenoot+k, qui pallide purpurascentem intus continet humorem, nonnihil glutinosum, nec prompte adeo diffluentem. Globulus hic in corpore proxime Cor situs est, ut vel Arteria magna circum illam fistulam, quacum is unitus est, feratur. Quo autem usu polleat haec particula, haud sum hactenus dicendo. Semel observavi, quod Ossiculum salinum in hoc Vas sese penetraverit, fere usque ad aperturam ejus in Uterum: attamen, si bene memini, irritaveram tunc Cochleam sub coitu; ut ideo suas illa partes Genitales introrsum reduxerit: quam ob rationem Cochleas postmodum, quae coitum celebraverant, diversis coloribus solebam interstinguere. Cujusnam vero usus sit Globulus illius vasis, me quoque penitus latet: id solum firmus crediderim, quod haec forte sit vera illa particula, in qua Murices pretiosum illud suum pigmentum reconditum gerunt, quo olim, temporibus Romanorum, vestes Primatum atque Monarcharum purpurabantur. Eo collineant Sacrae Literae, dum perhibent, Virum divitem purpura indutum fuisse. Ga naar margenoot+Crispatum Vasculum l. cuinam usui inserviat, pariter ignoro. Id saltem vidi, quod in varios Ga naar margenoot+distribuatur ramulos z, qui, tanquam totidem tubuli, ex oblongo-terete & acute convergen- | |
Deelke in sommige nog soo kleen was, dat het qualyk het vierde gedeelte daar van haalde, synde als een kleen stipke, dun, kort, en teer. In sommige anderen was het groter, in anderen weer wat kleender: naa dat ik kan oordeelen, dat sy meer of minder tot het teelen gevordert waren. Somtyts is het halfgeel, maar meesten tyt helder en spier wit; en het schynt dat het, als de koralen doen, komt aan te groeyen, dat ik wat klaarder in de Steen der Slak vertonen sal. Het heught my, dat ik in de Zeekat eens een gansch beursken vol van diergelyke witte pennekens gesien heb, die daar los in een lymige vogtigheid lagen, maar haar substantie was geheel week; en de pennekens veel grooter. Deese Vis heeft ook Kaaken, en andere sulke wondere deelen, dat hy een seer aanmerkelyk dier is, waar van men veel sou kunnen seggen, 't geen nog noit gehoort of verstaan is.
Ga naar margenoot+Het gemeen Pypke tusschen de Roede en Lyfmoeder g is niet seer aanmerkelyk, alleen dat ik het hol te syn bevonden heb. Maar het andere, te Ga naar margenoot+weten het toebrengende Vath {problem}h is, soo het schynt, van meerder bedenking, soo om dat het sig opent in de Ga naar margenoot+Lyfmoeder i; als om syn peeragtig knoopsken k, dat van binnen een purperaghtige vogtigheid heeft, die wat lymig is, en niet heel wel diffiueert. Dit knoopke is in het lighaam digt aan het hert geleegen, lopende de groote slagader om het pypken, daar het mede vereenigt is. Wat gebruyk dit deelke heeft, daar kan ik meede niets van seggen. Eens heb ik bevonden, dat het scutbeenke daar in geschooten was tot ontrent de opening, die het in de Lyfmoeder heeft: dan soo ik wel onthouden heb, ik had deese Slack geirriteert in syn spelen, waar door hy syn teeldeelen inwaarts getrokken hadt. Waarom ik naderhant de Slakken, die gespeelt hadden, met verschillige couleuren ondertckende. Maar wat nut nu syn knoopke heeft, daar ben ik onwetent in, alleen vertrou ik, dat dit het eygentlyke deelken wel sou kunnen syn, waar in de Purper-Slakken haare dierbaare veruw in opgeslooten hebben, waar meede men, in de tyden der Romeinien, de purpere gewaaden quam te verwen, en tot kleederen der Koningen en Monarchen te gebruyken. Waar op de Schrift siet, als sy segt, dat de Ryke man met purper gekleet was.
Ga naar margenoot+Het Gekronkelde Vaatken l, daar begryp ik meede het gebruyk niet van: alleen heb ik gesien, dat Ga naar margenoot+het sig in verscheyde taxkens z. verdeelt, dewelke, als soo veele Pypkens, haar oorspronk hebben uit een | |
[pagina 130]
| |
te quadam nascuntur particula, circa extremum s}ere spirae Hepatis collocata, atque cum Hepate ibi conjuncta. Quodsi Particula haec apice styli eburnci, lima acuminati, atque in aqua macerando paululum emolliti, quo quidem haud adeo, ac ab acicula, vis infertur partibus, dividatur & explicetur; apparet ea instar arbusculae, Ga naar margenoot+foliis ornatae a, eo solum intercedente discrimine, quod omnia ejus extrema bullata, turgida, intus cava sint & plena humore, qui forte in crispatum illud, cateniforme, Vasculum sensim derivatur: quamvis interea materies in hac Particula haerens multo albidior, compactior & magis cocta sit. Tandem notandum est, plerasque hactenus enumeratarum particularum, posterius, in spira Testae, esse collocatas, ibique hinc, illinc, transparere. | |
langwerpig, rond en spitsugtig toelopend deelken, dat ontrent het uyterste van de Draying des Levers geplaatst is, en daar meede vereenigt. Als men het selve met de punt van een spits gevylt stuxken yvoor, dat in 't water wat week geworden is, van een verdeelt; dat soo seer de deelen niet en quetst als een naast; soo Ga naar margenoot+vertoont het sig als een boomken met bladeren a; alleen met dit onderscheyt, dat alle syn puntkens, ront, opgeswollen, hol, en vol vogtigheid syn, dewelke het schynt in syn gekronkelt ketting-gewys pypken allenxkens af te voeren: hocwel egter de materie, die in dit deelken is, veel witter en vaster van substantie is, en meerder gekockt.
Eyndelyk moet men in aght nemen, dat de meeste part van deese deelkens agter in de Dray van het Hoornken geplaatst syn, alwaar sy hier en daar doorschynen. |
|