Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput VII.
| |
Het VII. Hooftstuk.
| |
[pagina 124]
| |
est. Colore gaudet, membranarum in modum, albido & transparente: ubi vero cibis aut aëre distentus est, illius materiae colorem exhibet, quae maxime tralucet. Vacuus oblongis veluti Ga naar margenoot+striis n. instructus apparet, quae elegans exhibent spectaculum: sunt enim contracti Musculi, qui tunicam ita corrugant. Ventriculus sensim Ga naar margenoot+in angustum d. terminatur, atque sic orificium suum inferius, Pylorum nempe, constituit: post Ga naar margenoot+hunc dein Intestina tenuia bbb. sequuntur, inter quae Hepar potissimum collocatum est. Postquam vero Intestina isthaec semet, juxta corporis spiras, bis vel ter convolverunt atque inflexerunt; Ga naar margenoot+rectum dein formant Intestinum e, quod Ga naar margenoot+in Limbum Cochleae f. suo foramine aperitur. Ga naar margenoot+Circa corporis spiram locus conspicitur g, ubi Bilis in tenuium Intestinorum principium sese Ga naar margenoot+effundit: quod quidem clarius apparet, si ductus Ga naar margenoot+hi bilarii paululum separantur a; ut totus Ga naar margenoot+Ventriculi b, tenuium c, & crassorum d Intestinorum tractus ab Hepate sit sejunctus. Quodsi porro Intestina, una cum Hepate, invertantur, Ga naar margenoot+nonnullae memoratarum partium adhuc distinctius Ga naar margenoot+conspici possunt; Hepar nimirum a, ejusque Ga naar margenoot+tenuia Intestina in situ naturali b, tum Intestinum Ga naar margenoot+rectum c, & Ventriculus d. Nunc vero heic animadvertendum est, quod bina elegantia vascula secundum Ventriculum, Ga naar margenoot+& Gulam, sive Oesophagum, decurrant oo, quae Ga naar margenoot+in supernam Palati Oris partem d. semet exonerant. Vascula haec ejusdem fabricae sunt, ac illa Epididymidis in Homine pars, quae Testiculis superincumbit. Colore Achaten lapidem referunt; intus cava sunt, limpidumque continent liquorem, quem binis osculis, in os hiantibus, effundunt. Unde veri sunt Cochleae ductus Salivales; cujusmodi pariter in Homine & Brutis observantur, vel eodem fere in loco, at paulo tamen humiliore, siti.
Bina isthaec Vascula e duobus oriuntur particulis, Ga naar margenoot+claris, nivis instar candidis, pp, atque in medio in unum coalescentibus, varios in lobulos sive lacinias divisis. Adipem esse facile credideris. Superficiem earum elegans pererrat Ga naar margenoot+Vasculum q, quod nutrimentum ipsis humoremque adducens, peralto e loco, sub Limbo, ubi corpus gyrari incipit, prodiens huc proficiscitur, pluresque cuilibet harumce particularum impertitur ramulos. A lateribus suis hae particulae itidem, variorum ope vasorum, quae totidem tenuia & tenella filamenta videntur, cum Ventriculo conjunguntur. Quin ipsi ductus salivales | |
couleur is vliesig, wit en doorschynent; en als sy met voetsel of lugt vervult is, soo vertoont sy die couleur, die het meeste daar door schynt. Als sy leeg is, soo schynt het, als of sy met langwerpige Ga naar margenoot+striemen n beset was, die haar aardig aan het gesigt vertoonen: alsoo het de samen getrokke Spieren syn, die het vel rimpelen. De Maagh eyndigt allenxkens Ga naar margenoot+in een engte d, dat de onderstemont, Pylorus, van haar is: waar na de dunne Darmen haar Ga naar margenoot+vertonen bbb, en tusschen welke de Lever voornamemlyk syn plaats heeft. En naa dat deselve Darmen haar twee of driemaal, volgens de drayingen van het lichaam, gekrinkelt en omgekrult hebben, Ga naar margenoot+soo maaken sy de regter Darm e, dewelke syn Ga naar margenoot+opening in de Lip f of de rant van de Slak heeft. En ontrent de dray van het lichaam daar siet men Ga naar margenoot+de plaats g, alwaar haar de Gal in het begin der dunne Darmen ontlost. Dat klaarder te sien is, wanneer men deese Galpypen een wynig separeert. Ga naar margenoot+a. soo dat men de gansche loop der Maag b, der dunne c en dikke Darmen d, van de Lever afscheyt. Maar als men nu de Darmen neffens de Lever om keert, soo kan men nog onderscheydentlyker sommige Ga naar margenoot+der verhaalde deelen besien, als de Leever a en Ga naar margenoot+syne dunne Darmen in haar situatie b, gelyk ook de Ga naar margenoot+regter Darm c, en de Maagh d. Maar nu soo komt alhier aan te merken, dat langs de Maag, en de Keel, of Slokdarm, twee aardige Ga naar margenoot+vaatjes loopen oo. dewelke haar in het bovenste Ga naar margenoot+gedeelte van het verhemelte des monts d ontlossen. Deese Vaatkens syn van maaksel, als dat gedeelte der Opperklootjes in een Mensch, 't geen boven op de klootjes leyt. Haar couleur is als de Agaatsteen. Van binnen syn sy hol, en besluyten een heldere vogtigheid in haar, die in de mont gevoert wort, waar in sy haar door twee openingen ontlossen. Soo dat sy de waaragtige Quyl en speeksel-vaten van de Slak syn, gelyk deese Quylvaten ook soo in de Menschen en Dieren te sien syn; en dat haast op deselve plaats, hoewel wat lager. Deese twee Vaatkens neemen haar oorspronk uyt tweeheldere en witte deelkens, die soo blank als sneuw Ga naar margenoot+syn pp, en in haar midden in een loopen. Sy worden in verscheyde lapkens of lellekens verdeelt. En men sou haar ligt voor eenig vet aansien. Boven op Ga naar margenoot+deselve omloopt een aardig vaatke q, dat haar voed, en haar de vogtigheid toebrengt, het geen al heel om hoog van de plaats onder de Lip, daar het lichaam begint te drayen, van daan komt; en het geeft verscheyde takken aan yder van deese deelkens; die ook aan haare syden, door verscheyde vaten, met de Maagh vereenigt worden, dat als soo veel dunne en teere draden schynen. En de quylvaten selve wor- | |
[pagina 125]
| |
singularibus quibusdam vasis, sive ligamentis, cum Ventriculo connectuntur. In principio equidem putavi, particulam hanc esse Pancreas: verum experientia aliud me edocuit. Docuit me haec quoque, eam non esse pinguedinem: haud enim igne fundi potest, nec flammam capit, si, frustulo vitri imposita, candelae ardenti admovetur. | |
den meede door besondere vaten, of banden, aan de maagh geconnecteert. In het begin nam ik dit deelken voor het Pancreas, maar de ervarentheid heeft my anders geleert. Als ook dat het geen vet is, want het laat sig niet smelten, nog het geest ook geen vlam, als men het op een stuxken glas in een keers hout. |
|