Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermdCaput IX.
| |
Het IX. Hooftstuk.
| |
[pagina 131]
| |
ta, sursum erecta, sibique mutuo plane appressa sunt. Tunc vero demum mirabilissimi capitum, atque octo corniculorum, inter se motus, quos imaginando vix fingere quis posset, conspiciuntur; ut, columbarum quasi more, mutua sibi oscula dare, & labra labris conserere, jugiter videantur. Cornicula autem tam variis simul cientur motibus; ut vix cogitando assequendum sit, quî tot & adeo diversi musculi ipsis adesse queant. Verum & hoc notari meretur, quod, ubi corniculis suis sese vel levissime saltem contingunt, mox ea subito introrsum trahant, aut sursum, deorsum, vel ad latus moveant: atque ejusmodi quidem motus quolibet temporis momento de novo iterantur. Hi lusus quandoque tridui spatio durant: intra quod tempus Cochleae quam saepissime Genitalia sua invertunt, evolvunt, atque inter se mutuo conjungunt; ut Penes atque Matrices nonnunquam penitus extra Corpus propendentes cernantur. At quandoquidem haud observare mihi licet, quod Cochleae revera visu gaudeant aptato ad res prope positas dignoscendas, sed tantum ad res, quae longius sunt remotae; hinc, hujusce defectus causa, eas nonnisi fortuito quasi casu inter se mutuo coire animadverto. Quantumvis enim creberrime Genitalia sua, instar teli, laxiore arcu excussi, mutuo ejaculentur; vix tamen tres inter vices vel semel coitus fit. Qui quidem error & ideo tanto saepius videtur accidere, quia Cochlea quaelibet suam Virgam in latere colli dextro collocatam gerit: unde, priusquam capita sua decussatim ad se mutuo contorserunt, fieri haud potest, quin multoties coitum tentent infeliciter. Attamen satis ad opus hoc reiterandum ipsis est otii; cum longo admodum tempore coecae hujus catulitionis stimulos sentiant: licet vel decies aut duodecies etiam plenum coitum jam celebraverint. Quin vidi aliquas tribus post septimanis de novo Venerem exercuisse; atque has ipsas deinde, post sex hebdomadum intervallum, iterum sese conjunxisse deprehendi. Verum, quo tempore rite celebrant coitum, Virgam quaelibet suam, una cum orificio Matricis, penitus extra corpus protendit: id, quod non sola quadam erectione, uti in Quadrupedibus, absolvitur; verum maxime partium internarum foras inversione: prout in pene Anatum marium quoque obtinet. In Cochlea primùm sese aperit Ga naar margenoot+foramen, quod in collo inter superius & inferius Ga naar margenoot+corniculum datur a; tumque internae partes Ga naar margenoot+Genitales, specie binarum aperturarum b, in lucem prodire cernuntur; ut idcirco cornicu- | |
meede het lichaam, hals en hooft regt overeynde, en vlak tegens een gevoegt. Dan siet men de wonderlykste beweeging van de Hoofden en de agt Hoornkens tegens malkanderen, die men sig sou kunnen imagineeren, schynende het een geduurig trekkebekken te syn: en de Hoornkens worden soo verscheydentlyk beweegt, dat het niet te bedenken is, hoe sy daar soo vele en verscheyde spieren toe kunnen hebben. Maar dat aanmerkelyk is, soo draa sy malkanderen maar in het minste met de hoornkens raaken, soo trekken sy die schielyk binnenwaarts, of sy beweegen die naa boven, naa onder, of ter syden, dat dan yder ogenblik op een nieuw weer hervat wort.
Dit speelen duurt somtyts drie dagen: binnen welken tyt sy seer dikmaals haare teelleeden omen uyt-stroopen, en die met en in malkanderen vereenigen; soo dat men de Roede en de Baarmoeder somtyts geheel buyten het lichaam siet hangen. Maar alsoo ik niet en kan bevinden, dat haar gesigt eygentlyk dient, om de voorwerpselen van naa by te besien, maar alleen als van verre; soo bevinde ik, dat sy door dit gebrek haar niet als eenighsins toevallig vereenigen. Want hoewel sy seer dikmaals haare teelleeden, als een pyl van een boogh, die wat traag gedreven is, naa malkenderen uytschieten, van driemaal niet eens geschiet de koppeling. Dit schynt ook door deese reeden te gebeuren, om dat yder syn Roede in de regter syde van de kals geplaatst heeft, waar door, eer sy haare hoofden kruyswys tegens malkanderen geboogen hebben, sy veetmaal in die koppeling komen te missen. Dan sy hebben tyc om het te hervatten, om dat sy soo lang in deese domme speelsiekte besig syn: niet tegenstaande sy al tien of twalef maal ten vollen syn versamelt geweest. En ik heb ook gesien, dat sommige drie weeken daar naa weer op een nieu begonden te telen, en deselfde Slakken heb ik weer naa 6. wecken nog eens sien teelen.
Maar op die tyt, als sy haar te regt vermengen, soo beweegt yder syn Roede, te gelyk met de Opening der Baarmoeder, geheel buyten het lichaam: dat niet alleen door een directie geschiet, als in de vier voetige dieren plaats heeft, maar besonderlyk door een omstroping der inwendige deelen, naabuyten, gelyk dat in de Roede der mannekens van de Eenden meede geschiet. In de Slak opent sig eerst het gat in de hals, tusschen het bovenste en onderste Ga naar margenoot+hoornken a; op welken tyt men de inwondige teelleeden, Ga naar margenoot+in manier van twee openingen b, siet voor den | |
[pagina 132]
| |
Ga naar margenoot+lum inferius plane de loco suo trudatur k: post-modum partes istae quam subitissime extra corpus Ga naar margenoot+evibrantur: ita tamen, ut prius Uteri prodeat Ga naar margenoot+apertura d; tum dein unà & Penis, cujus crassior pars prius foras invertitur, eque hac postea Ga naar margenoot+pars Penis acutior c. semet evolvit. His demum factis coitus instituitur; binaque inferiora cornicula tunc tantopere suis e locis truduntur, Ga naar margenoot+ut sese mutuo tangant & comprimant l. Partes hae deinceps notabili quodam modo ob adfluentes humores turgescunt; ut gelatinosum ovi Vanelli cocti referant albumen, quod transparente veluti albedine mistum, veri instar Achatae, perelegans visui sese praebet. Appendix enim Ga naar margenoot+Penis bb. eousque cernitur sese introrsum demittere, atque ob partium harumce claritatem ita transparere; ut vel motus ejus quoque oculo pateat. Absoluto coitu memoratas partes, vel spatio dimidii horae quadrantis, adhuc extra corpus propendentes videre licet; donec nimirum rursus detumuerint: atque tum temporis pulchre cerni potest, quam mirificis motibus Penis ipse polleat. Quodsi autem partes illas quis interea contreclet; tunc equidem Cochlea eas vi conatur intro trahere: verum utcunque nervos omnes intendat, haud tamen per eandem viam introrsum reducere eas valet; nisi omnia prius rursum evaserint flaccida. Porro & limpida quaedam ex hisce partibus tum exstillat humiditas, quae facile coit, & in aëre tenax atque dura redditur. Cornicula sub ipso actu Venereo, fere semper instar circuli curvata, haud multum moveri cernuntur; nisi quod nonnunquam intrahantur, & denuo exporrigantur. His tandem peractis Animalculum, ob vires vitae tam petulanter profusas, contristatur; hincque sedate in suam testam sese recipiens sub lento quodam reptatu conquiescit: donec furiosa illa generandi libido, rursus invalescens, memoriam deleat doloris, a priore coitu perpessi. In Cochlea pauco post coitum tempore dissecta notavi, quod, Penis evaserit tenuior; Uterus autem paulo magis expansus, atque in cavo suo glutinosior. Ovarium manifeste intumuerat, longiusque, crassius & majus erat redditum; ut lactium acmulo semine nunc quasi repletum videretur. Deinceps tamen illud multo adhuc grandius conspexi, & plure veluti glutine refertum. Postquam vero quinque a coitu septimanae praeterierant, Ovarium veri instar glutinis atque flavescens erat; Ova autem, muci instar, mollissima vix modo conspectui patebant. Cum | |
dag komen, waar door het onderste hoornke geheel Ga naar margenoot+uyt syn plaats geschooven k wort, en soo vervolgens schieten dan deese deelen geheel schielyk buyten Ga naar margenoot+het lichaam. Eerst de opening der Lyfmoeder d, en dan te gelyk de Roede, wiens dikste gedeelte het eerst omstroopt, en daar nog buyten uyt stroopt by dan Ga naar margenoot+syn spitse gedeelte c, waar op dan de vermenging geschiet; en de twee onderste hoornkens worden soo uyt haar plaats geschooven, dat sy malkanderen verdringen Ga naar margenoot+en raaken l. Voorts swellen deese deelen seer aanmerkelyk op, door toevloeyende vogtigheeden. Soo dat sy als het wit gekookte lil van een Kievits-ey haar vertonen, dat met een doorschynent ivit gemengelt is, en als een regt Agaat seer aardig daar uytsiet. Ga naar margenoot+Want het aanhangsel van de Roede bb siet men datsoo ver neer schiet, en door de helderheid deeser deelen doorschynen, alwaar men hem ook siet beweegen. De vermenging gedaan synde, soo siet men deese deelen nog wel een half quartier uurs buyten het lichaam hangen, tot sy geslinkt syn. Op welken tyt men ook sien kan, wat wonderlyke bewegingen de Roede selver heeft. En soo men die aanraakt, Joo trekken sy die met kragt wel na binnen, maar wat gewelt sy doen, eerst moet alles geslapt syn, eer sy deselve door dien engen weg weer binnen kunnen beweegen. Vorder sypert uyt deese deelen een heldere vogtigheid, die ligt stremt, en inde lugt tay en hart wort. De Hoorkkens siet men in de tyt, als sy speelen, als een ronde boepel moesten tyt geboogen, sonder dat sy veel beweeging hebben: hoewel sy die somtyts nog wel inhaalen, en weer uytspannen. Dit dan verreght synde soo bedroeft sig het Dierke, van dat hy syn levens kragt soo ligtveerdig verspilt heest, en het gaat stil sisten, en in syn schulp wat kruypende rusten: tot dat die dolle drift van teelen weer de overkant nemende, hem doet vergeeten het berou, dat by daar van gebadt heeft.
Een Slak geopent hebbende een weynig tyt naa dat hy gespeelt hadt, soo bevond ik, dat de Roede dunder was geworden: de Lyfmoeder was wat meer uytgeset, en slymiger geworden. De Eyerstokwas kennelyker geswollen, en langer, dikker, en grooter geworden, als of het nu vol homagtig saat was. Naderhant heb ik hem veel grooter nog gesien, synde lymeriger van substantie geworden. En naa dat de Slakken nu vysweeken gespeelt hadden, soo was de Eyerstok als een waarantig Lym, en geelagtig van couleur, en de eyeren waaren nu essen sigtbaar, maar soo week als slym. | |
[pagina 133]
| |
deinde Ovarium in Cochlea ejusmodi cocta comtemplarer, omnia veluti in callum coacta erant, &, quousque discernere mihi licebat, infinitus quasi ovulorum numerus, in utraque, quae simul rem habuerant, Cochlea sese offerebat. Uterus ipse eo tempore multo quoque magis expansus erat & veluti glandulosus; ita ut in aquam projectus valdopere intumesceret. Quando Ovula illa tantillum manu versabantur, digiti inde valide inter se cohaerescebant. Unde Ovarium, quo longius retrocessit coitûs tempus, eo evadit tenacius, compactius, & magis flavum: omnia enim Cochlearum Ovula tenacibus admodum membranis sunt vestita, atque in Utero demum persiciuntur. Namque in Ovario ea permanere nequeunt; quandoquidem hoc intra testae spiram situm est, & Ovula sua inde in cava Matricis devolvit. Cochlearum nonnullae Ovula sua hinc inde in terra sparsim deponunt; aliae omnia, instar catenae, inter se mutuo colligant: cujusmodi aliquando catenulam vidi, quam vulgus de coelo lapsam esse opinabatur, plurimasque ideo mox superstitionum fabulas comminiscebatur. Eousque erroris omnis atque confusionis mater est ignorantia! Testiculi praeterea suo emuncti erant semine. Coeca Uteri Appendix pariter, quamvis sub initium haud adeo valide, contracta erat, suumque Ossiculum salinum evibraverat. Tubulus inter Penem & Uterum communis nil subierat mutationis. Vas deferens amplius dilatatum erat; inque eo, ut dixi, Ossiculum falinum aliquando deprehendi. Unde mihi verisimile videtur, quod Ossiculum hoc, sub coitu, aliquid forte humoris spermatici per superiorem vasis deferentis tubulum in Matricem deducat; dum interim Penis ipse suum semen a parte inferna eò injicit. Tandem & Particula Cateniformis nil mutata erat: nisi, quod ea parte, qua Hepatis spirae propinqua est, vasa, quae ibi loci distribuit, hinc inde admodum inaequaliter fuerint dilatata, & tanquam humore calcario repleta; praeterquam quod rotundae quaedam membranulae, albicantes, quae in medio perforatae, aut nigro puncto notatae apparebant, hinc inde in cavis ejus canalibus, folia arborum referentibus, fluctuantes observarentur. | |
Als ik hem in een gekookte Slak besag, soo was alles als eelt kart in een getrokken geworden, en naa ik kan oordeelen, was daar een ovtelbaar getal, soo wel in de eene als de andere Slak, die met malkaar gespeelt hadden. De Lyfmoeder selve was op deese tyt ook veel meer uytgeset, en als klierachtig geworden, soo dat sy seer opswol, als men haar in 't water leyde. Als men deese eyeren een weynig handelde, soo kleefden de vingeren heel te samen. Soo dat de Eyerstok, na dat de tyt van het speelen meer verby geloopen is, ook tayer, vaster, en geelder wort, want alle de Eyeren der Slakken syn met seer taye vliesen bekleet, dewelke in de Lyfmoeder dan volmaakt worden. En ook kunnen sy in den Eyerstok niet blyven, om dat deselve in de dray van de hoorn leyt, daar door sy in de holligheeden der Lyfmoeder afschieten. Sommige Slakken leggen haare eyeren hier en daar verspreit in de aarde; andere weer hegten haar alle, als een ketting, te saamen. Waar van ik eens gesien heb, dat het gemeene volk inbeelde, dat die van den hemel gevallen was, daar sy dan voorts veele superstitie meede bedreeven: soo seer is de omvetenheid de baarmoeder van alle dooling en consusie. Vorders waaren de Balletjes van haar saat geleegt. Het blinde aanhangsel van de Lyfmoeder was ook t' samen getrokken, dan niet seer veel in het begin, en het Soutbeenke was daar uitgeschoten. Het gemeene Pypke tusschen de Roede en Lyfmoeder was onverandert. Het toebrengend vat was wyder uytgeset geworden: en eens vond ik daar het Soutbeenken in, als gesegt is. Waar door het my schynt, dat in het speelen dit beenken eenige saatachtige vogtigheid wel sou kunnen in de Lyfmoeder brengen door het bovenste pypken van het toebrengend vat; terwyl de Roede selve syn saat van onderen daar inschiet - Eyndelyk soo was het Ketting-gewyse Deelke onverandert: maar daar het by de dray van de Lever leyt, waaren de vaten, die het daar maakt, hier en daar heel ongelyker uytgeset, en als met een kalkagtige vogtigheid vervult; en hier en daar sag men in syn holle pypen, die als de bladeren van bomen syn, een ront witagtig vliesken daar in dryven, dat een opening of swart stipken in syn midden scheen te hebben. |
|