Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 99]
| |
Caput I.
| |
Het I. Hooftstuk.
| |
[pagina 100]
| |
attrahendo & emittendo aëri inserviens. Porro in corpore hoc quam manifestissime videri possunt Ga naar margenoot+planae illae lataeque Fimbriae hhh, quarum ope praeprimis sese movet Cochlea; siquidem validis ex musculis conflatae sint: Pedem hinc Cochleae eas nomino. Est enim pars haec quodammodo similis Vespertilionum atque Anatum pedibus, quorum digiti per membranas inter se concreverunt. Hic Pes subtus pellicula satis tenui obductus est; superna autem parte punctis vel tuberculis glandulosis, non uniformibus, distinguitur; inter quae plurima vasa decurrunt. Ga naar margenoot+Omnia tamen ist haec deinceps prolixius exponam. Ga naar margenoot+Quodsi deinde testa externa i, sive potius os lapidosum, de hac molli corporis parte abstrahitur; tum vero occulta vel interna illius pars mollis in lucem prodit, quae quidem ejusdem penitus & figurae & fabricae est, imo vel ipsissimos Ga naar margenoot+illos in gyros, atque easdem sine ullo discrimine Ga naar margenoot+in spiras turbinatur k; ac ipsa Testa: excipe saltem, quod omnia mollia sint & flexilia, neque vel minima duritie praedita. Intestina tantum non omnia heic transparent; quoniam corporis membranae heic loci mollissimae sunt & tenuissimae, plurimisque vasis pertextae. Quum enim dura cutis hinc detracta est; vel minima laesio hujus membranae facit, ut pallide caerulus Cochleae sanguis, mucosi instar humoris, inde exstillet. Id vero ideo contingit, quia corpus universum, ab omni parte, venis arteriisque plurimis intertextum atque consitum est. Propterea si quis particulam quandam Fimbriae vel Pedis ejus forficula dextre absciderit, totos mox sanguinis rivulos cum impetu prorumpere videbit. Ad Testam sive Os Cochleae amovendum, forcipe opus est planis hemicyclis instructa, cujus ope Testa sensim avellitur atque frangitur; donec Ga naar margenoot+ad eum perveniatur locum, ubi corporis Musculi Ga naar margenoot+in Testam implantati sunt a, quorum deinde tendines spathula plana separari debent: postmodum pergitur Testam defringendo, usque dum circiter ad finem ejus spirarum perventum est, nec nisi unus vel duo amplius gyri supersunt: caudula enim, qua corpus terminatur, tum quam Ga naar margenoot+facillime educi potest. Ga naar margenoot+Singula quatuor Cochleae cornicula aa, bb, id commune habent cum parte superiore cutis Ga naar margenoot+corporis, quod minutis granulis glandulosis, in Ga naar margenoot+aequalibus eee, tanquam verruculis, ornata sint: eo tamen cum discrimine, quod, quae in corniculis dantur, minora appareant atque subtilius divisa. Cornicula, microscopio conspecta, | |
te sien, syne platte en breede Somen, of Boorden Ga naar margenoot+hhh. Waar meede de Slak sig voornamelyk beweeght, om dat sy uyt sware spieren bestaan; om welke reden ik haar de Voet van de Slak noem. Gelykerwys men in de Vledermuysch ende de Entvogels haare voeten meede soo vliesig siet aan een gegroeit te syn, en waar meede dit deel eenige gelykenis heeft. Van onderen is deese voet met een redelyk dunne huyt overtrokken; van booven is sy met peukelkens, of kleene klieraghtige wratkens, die ongelyk van maaksel syn verdeelt; waar tusschen veele vaten lopen. Van het welk alles ik in het vervolgh breeder handelen sal. Ga naar margenoot+Wanneer men nu de buytenste schaal i, of anders het steenaghtig been, van dit weeke gedeelte des lichaams afneemt, soo vertoont sig het verborge, of inwendige weeke gedeelte des selven. Dat even op deselve wys, soo in gedaante als maaksel is, gelyk de Hoorn selve; jaa met de eygenste krinkelen en Ga naar margenoot+drayingen k, sonder eenig onderscheyt: alleen dat alles saft ende buyghsaam is, sonder de minste hardigheid. Meest alle de Ingewanden schynen hier door, om dat de Vliesen des lichaams op haar weekste en dunste daar syn, en met verscheyde vaten doorweeven. Want alsoo de harde huyt daar afgenomen is, soo loopt op het minste quetsen van dit Vlies het bleek blaauwe bloet van de Slack, als een lymige vogtigheid, daar uyt. Dit komt om dat het gansche lichaam, over al, met veele aderen en slaghaderen geboorduurt ende doorweeven is. Hierom soo men met een schaarken een gedeelte van syn Soom of Voet, veerdig afsnyt, soo sal men heele stralen bloet daar gudsent uyt sien springen.
Om de Hoorn of het Been van de Slak af te lighten, moet men een nyptang met platte beugels gebruyken, daar men het Hoornken allenxkens mede afknypt en breekt, tot men op de plaats komt, daar Ga naar margenoot+de Spieren van het lichaam den Hoorn ingëënt a worden; welkers peesen men daar met een plat spadelken moet afscheyden: en dan voorts de Hoorn afbreeken, tot men ontrent het eynde van syne drayingen komt, soo dat hy maar eens of twee maal meer te krinkelen heeft: dan volgt het startke, daar het lichaam sig in eyndight, heel gemakkelyk. Ga naar margenoot+Alle de vier hoornkens van de Slak aa, bb, die hebben dit gemeen, met het bovenste gedeelte der huyt van het lichaam, dat sy met kleene, ongelyke, Ga naar margenoot+en klieraghtige greinkens eee, in manier als Wratkens verciert syn: dan met dit onderscheyt, dat sy daar kleender en subtielder van verdelingen bevonden worden. Dewelke als men met een vergrootglas | |
[pagina 101]
| |
viridescente veluti & translucida e materie, gelatinae vitulinae aemula, constare videntur; per quam nonnulla puncta albicantia transparent, quae quidem pro Glandulis habeo, quarum ope Cochlea suum gluten aut mucum secernit. Hic vero mucus non universo solum corpori, sed & ipsis hisce corniculis perpetuo humectandis inservit: quod quidem summopere necessarium esse arbitror; quandoquidem illa mox introrsum reducenda, mox rursus extrorsum protendenda, continuo gliscere debent. Id vero fieri haud posset, nisi perpetuo humescentia servarentur. Quamvis autem omnia haec quatuor Cornicula notatu perquam digna sint; attamen bina superiora atque longissima, prae reliquis, sigillatim considerari merentur: tum quia admodum singularis est, omnemque superat artem, ille motus, quem summus Architectus iis impertivit; tum praesertim, quoniam ea Oculos corporis, tanquam bina puncta nigricantia, in extremis suis apicibus prae se ferunt: quos quidem motu haud describendo, at nihilominus regulari, mox extra corpus protendunt, mox iterum contractione velocissima intra abdominis cavum recondunt. Novi equidem, quod multi illorum, qui horum Animalculorum naturam speculando tantum expiscari adlaborarunt, puncta haec nigricantia, in apicibus corniculorum conspicua, oculos adpellaverint: verum & ipsos hos Auctores suamet phantasia ab hac rursus opinione avocavit; quum viderent, Cochleas haecce cornicula fere ad omnia, sine ullo discrimine, objecta offendere, nec ulla visûs in iis vigentis indicia praebere. Verum naturae cognitio per sola ratiocinia non acquiritur: experientiam nisi his, ut fundamentum, junxeris, aeternum errabis. Quapropter, missis conjecturis, Oculos hosce, eorumque Membranas, Humores, Musculos & Nervos, juxta ac experiundo didici, describam: quo tandem recondita haec, atque aeternum celebranda, DEI Miracula omnibus patefiant Operum Ejus amatoribus, quibus datum non est, ut marte proprio isthaec investigare queant; unde veritatis quidem sitientissimi, verentur tamen, ne virus mendaciorum, loco probe nutrientis alimenti verae cognitionis, ipsis propinetur. Ut autem omnia haec aptiore ordine, atque doctrina clariore, a me proponantur; icones harumce partium omnium ipsi mox descriptioni conjungam. Primum igitur, quod in Corniculis superioribus animadverti meretur, est extremus eorum Apex, in quo tres peculiares particulae con- | |
besiet, haar als van een groenaghtige en doorschynende stoffe te syn vertonen, op de manier als kalfs lil, waar door heen eenige kleene witaghtige stippelkens schynen, die ik voor de Klierkens neem, waar uyt de Slak syn lym of slym komt te scheyden. En waar door niet alleen het gehele lichaam, maar ook deese hoornkens geduurig bevoghtigt worden: dat ik ook hoognootsakelyk oordeel te weesen; om dat sy geduurigh dan inwaarts aangestroopt, en dan weer buytewaarts uytgestroopt worden. Het geen niet en sou kunnen geschieden, indien sy niet gestadigh bevoghtigt wierden. Hoewel alle deese vier Hoornkens seer seltsaam syn, soo syn de twee bovenste en langhste besonderlyk opmerkens waardigh, niet alleen ten aansien van haar beweeging, die soo raar en overkunstig van den Oppersten Maker uytgevonden is; maar voornamentlyk om dat sy de Oogen van het lichaam, in manier als van twee swarte puntkens, op haare uyterste tippenten toon draagen: dewelke sy door een onbeschryfelyke en noghtans ordentelyke beweegingh, dan buyten het lichaam, dan wederom door een oversnelle t' samentrekking, binnen in de holte van de buyk verbergen.
Ik weet wel, dat veele, die op de natuur deser Dierkens alleen gespeculeert hebben, deese swarte stipkens, die sy op de hoornkens dragen, ogen hebben genoemt, maar haar eyge inbeeldingh heeft dit gevoelen ook weer verwurpen; om dat de Slakken met deselve haast over al tegens aanstooten, sonder onderscheyt van voorwerpselen te maaken, of eenige tekenen van gesigt te betonen. Maar door reeden alleen sal men noit de natuur leeren kennen, want de ondervindingh moet verbonden of getrout syn met de reeden, of men sal eeuwig dwaalen. Hierom de gissingen daar latende, soo sal ik deese Oogen, haare Vliesen, Vogtigheeden, Spieren en Senuen, uit de ervarentheid selve beschryven: op dat deese verborge en euwigwaarde wonderen GODS alle liefhebbers syner werken souden bekent worden, dewelke het vermogen niet gegeven is, om deese dingen selfs te ondersoeken, waar door sy hongerig en dorstig synde naa de waarheid, het fenyn der leugen, in de plaats van de voedende spyse der opreghte kennisse, vreesen in te neemen. Maar op dat ik alles soo veel te bequamer en tot een klaarder begrip sou voorstellen; soo sal ik de uytbeelding ende de beschryving van alle deese deelen te samen voegen. Het eerste dan, dat in de bovenste Hoornkens aanmerkelyk is; dat is het uyterste Topken, of tipken van het selve; waar in | |
[pagina 102]
| |
Ga naar margenoot+spiciendae sunt. Prima quidem harumce particularum, in medio collocata, punctum est nigerrimum Ga naar margenoot+aa, quod ipsum verus Cochleae oculus Ga naar margenoot+existit a. Altera particula est oculi hujus Nervus Ga naar margenoot+opticus b, qui gibbere quodam, globuli instar, per cutem extuberat. Tertia demum extremum Ga naar margenoot+constituit apicem Musculi oculi c, quo cutis externa, aequabiliter super eo extensa, primum introrsum flectitur aut tetrahitur, quando Cochlea oculos suos intra corpus reducere conatur: qui quidem motus semper circa illam inchoat Ga naar margenoot+oculi d. divisionem, quae medio, inter musculum ejus nervumque, loco datur. Quum vero apex hujusce musculi paulo, quam ipse oculus hujusve nervus, magis promineat; hinc omnes ille offensiones prior excipit, siquando contingit, ut corniculum ad aliquid impingat. Unde sic pulchre defenditur, atque incolumis servatur oculus. Porro extremi hi corniculorum apices ad laevitatem usque tensi sunt, & superficie gaudent splendente, nonnihil ruffa, Ga naar margenoot+verruculis experte. At vero Glandulae eee, paulo humilius, infra globosum corniculi gibber sitae comparent, quae vel intrinsecus etiam per minima puncta albicantia dividuntur: sulci autem, inter has glandulas in profundo conspicui, ipsa sunt vascula, quae ad omnes hasce partes humorem glutinosum advehunt, rursumque ab iis reducunt. Atque ut memoratus musculus & nervus apte collocari possent, Ga naar margenoot+totum corniculum intus cavum f. efformatum est: unde, si id transversim discinditur, binarum illarum partium extrema ibi intus sese conspicienda offerunt. Ut autem clarius haec res intelligatur, Cochleam aperire necessum est: cui quidem negotio exsequendo subtilem oportet adhibere atque acuminatam forficulam, cujus altera cuspis globulo, de cera sigillari formato, praemunienda est, ne partes internae ea saucientur. Tum vero, in Ga naar margenoot+medio dorsi inchoata sectione, corpus, ad limbum Ga naar margenoot+usque Cochleae e, incidendum est: deinde autem forficula antrorsum directa cutis dissecari debet usque ad capitis anteriora, inter bina superiora cornicula. Primum, quod tunc mox sub cute occurrit, est musculosa quaedam membranula, pertenuis & subtilis, omnes internas partes investiens, & hinc inde muscularibus fibris, transversim ab uno corporis latere ad oppositum decurrentibus, atque in ipsa ibidem Cochleae latera infixis, instructa. Porro & Ventriculum, & organa Generationis, & similia, licet conspicere. Tandem quoque Cerebrum in conspe- | |
drie besondere deelen te sien syn. Het eerste deelke Ga naar margenoot+synde het middelste, is een git swart Puntken aa, dat syn waaragtig Oogh is. Het tweede is de gesigt Ga naar margenoot+senuw b van dat oogh, dewelke bultagtig en klootsgewys door het vel uytpuylt. Het derde is de Ga naar margenoot+uyterste punt der muskel c van het oogh, waar door dat het uyterlyke vel, dat daar gladt over gespannen is, het eerste inwaarts geboogen, of ingetrokken wordt, wanneer de Slak syne oogen binnen in het lichaam beweeght: beginnende de beweeging Ga naar margenoot+altyt by dese verdeeling d van het oogh, die tusschen de muskel ende de senuw van het selve is. En alsoo de tip van dit spierken, een weynigh meer als het oogh, of syn senuw uytsteekt, soo ontsangt dat alle de aanstootingen het eerst, soo wanneer het hoornken ergens tegens aan komt te raaken; het geen het oog dan beschermt en bewaart. Voorts syn deese uyterste tippen der hoornkens gladt gespannen, en glantsent van couleur, een weynigh rosch, en sonder Ga naar margenoot+wratkens. Dewelke Klierkens eee wat laager onder syn kloots gewyse buitigheid aan te merken syn, wordende door kleene witte stippelkens nog inwendig verdeelt. En de groefkens, dewelke in de laagte tusschen deese klierkens ingesien worden, dat syn syne vaten, dewelke alle deese deelkens hare slymige vogtigheid toevoeren, en weer daar uytvoeren. En op dat nu de aangeroerde muskel ende senuw bequaam souden geplaatst worden, soo is het gansche hoornke van binnen hol gemaakt Ga naar margenoot+f, soo dat, als men het doorsnyt, men de eynden van die twee deelen aldaar sien kan.
Het welke op dat men klaarder sou begrypen, soo is het nodig de Slack te openen, dat men met een puntig schaarken doen moet, 't geen men met een weynig lak een knoopken op syn eene punt moet maken, om geen inwendige deelen te quetsen. En beginnende dan midden op de rugh, soo moet men het lichaam voorts open snyden, tot de rant des Ga naar margenoot+Slacx e, en dan het schaarken omkerende, soo moet men vervolgens de huyt openen tot voor aan het hooft, tusschen de twee bovenste hoornkens. Het eerste, dat men essen onder de huyt siet, is een spieraghtig vlieske, dat heel dun en subtiel is, en alle de inwendige deelen bekleet, en hier en daar is het met dwars lopende spieraghtige draden, die van de eene syde van het lichaam tot het andere lopen, versien; die aldaar in de syden des Slacx ingeplant worden. Vorders siet men de Maag, de Teel-leeden, en soo voorts. En eyndelyk soo komt men ook de Hersenen te sien, dewelke op het bovenste gedeelte | |
[pagina 103]
| |
ctum prodit, quod parti Ventriculi superiori & Gulae incumbit; tumque in abdomine ipsa mox cornicula retroducta, suis cum musculis, cernuntur. His ita breviter delibatis, nunc iconibus exhibitum Ga naar margenoot+descriptumque eo, quanam ratione Ga naar margenoot+quatuor isthaec Cornicula 1. 2. 3. 4. constituta appareant, quando ea introrsum in corpus reducta, eorumque latera interna extrorsum inversa sunt. Hunc in finem Corniculorum cuilibet suus impertitus est Musculus, reductioni huic & inversioni efficiendae inserviens. Bina superiora & maxima Cornicula suo quodlibet Ga naar margenoot+musculo gaudent peculiari aa, quorum uterque suo se tendine, cum binis musculis, mediam corporis partem moventibus, conjungit; atque cum iisdem de inde in alteram Testae spiram suo rendine defigitur. Tab. VI. fig. ii. h h. n n.a. Bina Cornicula inferiora, utpote haud tanti momenti, quam superiora, duobus minoribus Ga naar margenoot+Musculis bb, instructa sunt, qui e majoribus binis Ga naar margenoot+musculis cc, quatuor Cochleae labia introrsum trahentibus, originem ducunt: uti itidem videre est Tab. VI. fig. ii. ll.m m.
Modus, quo Cornicula rursus extrovertuntur, atque extra corpus protenduntur, difficilius potest describi: quamvis ego quidem censeam, quod interna corniculi tunica vel pars muscularis eo fungatur munere; ipsam tamen haud parum adjuvantibus aliis quibusdam vicinis musculis minoribus, tum & nonnullis musculis validioribus, qui anticam capitis cutisque Cochleae partem extrorsum movent. Vera actio, qua internos corniculorum musculos annulares pollere opinor, mihi videtur in eo consistere; quod aliis post alios subsequenter contractis, atque rigidatis, corniculum sic continuatim evolvatur, & una ejus particula supra aliam in altum trudatur: cujus equidem actionis quandam, licet longe petitam, similitudinem motus peristalticus intestinorum, quousque musculorum circularium contractione perficitur, exhibet. Verum consideratu digniores sunt Nervi Optici, & ratione fabricae suae, & ratione motus, quem sortiuntur. Attamen antequam hos describam, in transitu quaedam de Cerebro, e quo Ga naar margenoot+oriuntur, praelibabo. Cerebrum d, e binis constat particulis globosis, ratione quarum eodem, ac in Homine, modo in duas partes divisum est. Anterius quidem in capite id collocatur: verum quia, una cum reliquis omnibus Cochleae partibus, mirabili quodam modo, mox retrorsum, | |
der Maagh en der Slokdarm leggen, en aan weer syden in de buyk, siet men voorts de ingetrokke Hoornkens en haare Spieren.
Het welk kortelyk aangeroert synde, soo sal ik nu gaan uytbeelden ende beschryven, hoe deese vier Ga naar margenoot+Hoornkens 1.2.3.4. haar vertonen, wanneer sy binnen in het lichaam getrokken syn, en haare binnenste zyden aldaar buytenwaarts gekeert hebben. Tot welken eynde ieder syn spier gegeeven is, dewelke deese intrekking ende omstroping doet. De twee bovenste en grootste hoornkens hebben haare spieren Ga naar margenoot+aa ieder besonder, en sy worden door haare pesen vereenight met twee musculen, dewelke het middelste gedeelte des lichaams beweegen: waar door sy neffens deselve in de tweede dray van de Hoorn, door haare pesen ingeplant worden. Tab. VI. fig. ii. hh, nn, a. De twee onderste Hoornkens, alsoo sy soo aanmerkelyk niet en syn, als de bovenste, soo syn Ga naar margenoot+haar twee kleene spierkens gegeeven bb, dewelke Ga naar margenoot+spruyten uyt twee grooter musculen cc. Die de vier lippen van de Slak binnenwaarts trekken, als meede te sien is Tab. VI. fig. ii. by de letters ll, m m. De manier, op welke de Hoornkens weder omgestroopt, en uyt het lichaam naa buyten beweegt worden, die is swaarder te beschryven: hoewel ik oordeel, dat het binnenste musculeuse vlies, of deel van het hoornken, die werkingh doet; waar toe veel helpen eenige andere byleggende kleene spierkens: en dan vorder eenige swaarder musculen, dewelke het voorste gedeelte van het hooft en huyt des Slaks naa buyten beweegen. De eygentlyke werking, die ik meen dat de inwendige ringwyse spierkens der hoornkens hebben, die oordeel ik te bestaan, dat de eene naa de andere sig samen trekkende ende verstyvende, het hoornken daar door vervolgens uytgeset wort, en het eene deelke boven het andere om hoog wort gevoert. Waar van men als in een verregenoome gelykenis een voorbeelt heeft, in de t' samentrekkende beweeging van de ringhwyse spieren der darmen. Maar aanmerkelyker syn de Senuen des Gesights, soo om haar maaksel als de beweeging, die sy verkrygen. Maar eer ik die beschryf, soo sal ik in het voorbygaan iets van de Hersenen seggen, daar sy Ga naar margenoot+uyt ontspruyten. De Hersenen d die bestaan uyt twee kloots gewyse deelkens, waar door sy, eeven als in de Menschen, in twee deelen verdeelt worden. Haar plaats is vooraan in het hooft: maar alsoo sy neffens alle de andere deelen seer wonderlyk in de Slak, dan aghterwaarts, dan voor- | |
[pagina 104]
| |
mox antrorsum, in corpore dimovetur; hinc stabilem ei locum attribuere non licet. Propterea & Cerebrum & Nervos Opticos eo saltem in situ, quo a me delineata sunt, exhibeo. Cerebrum Ga naar margenoot+igitur a parte postica, in cute capitis Ga naar margenoot+Cochleae intracta e, paulo supra Dentem pellucentem Ga naar margenoot+f, situm est; utpote quod una cum omnibus Ga naar margenoot+gulae & oris g. partibus, cum ventriculo Ga naar margenoot+h, & vasis salivam fundentibus ii, ope Musculi Ga naar margenoot+huic negotio destinati *, tam profunde intra corpus intrahitur. Caeteroquin ubi omnes hae partes iterum evolutae sunt, dicendum est, Cerebrum anterius ad caput esse collocatum. Unde equidem patet, huncce Cerebri in hoc Animalculo motum, ut rem summa admiratione dignam, animadverti debere, in qua & Sapientia & infinita Potentia Divini Numinis quam maxime elucescit; quippe Cui placuit, hancce partem, quam in Homine, aliisque Animantibus, adeo immobilem duro ossi inclusit, in Cochlea contra musculorum vi mobilem reddere. Nervi Optici majoris Corniculorum paris principiis Ga naar margenoot+in spiras contortis k k, utrinque e Cerebro oriuntur: quod quidem ab unice Sapiente DEO propterea sic comparatum est, ut illi commode possent obsequi & semet evolvere, quando corniculum, modo tam stupendo, extra corpus producitur; atque ut sese rursus in unum convolvere & crispare possent, quando corniculum denuo intra cavum corporis retrahitur. Ne vero sub isthoc itu & reditu vel minima nasceretur confusio aut implicatio; Faber ille omnium Providentissimus nervos hos obsequiosis membranis Ga naar margenoot+ll, & ligamentis tanto artificio involvit atque munivit, ut nihil omnino ejuscemodi impedimenti sit metuendum. Quin &, ne nervus hic periclitaretur, quando intus in cavo versabilis corniculi sursum deorsumque movetur; ad excogitanda omnia Sapientissimus ille Architectus istam musculi partem, quae Corniculi extremo apici infigitur, ita construxit atque fabricavit, ut simul capsae vel thecae vice fungatur, Ga naar margenoot+in qua m. nervus quam tutissime conclusus delitescit; ita ut remisse etiam per eam transparere observetur. Attamen levissimo is negotio ab hoc involucro expediri potest; eoque tempore spirales ejus flexus adeo apparent Ga naar margenoot+mirabiles n, ut Naturae isthoc prodigium contemplantem attonitum reddi atque obmutescere oporteat. Musculosa illa simulque membranosa particula, quae nervum investit, ibi loci satis tenera | |
waarts in syn lichaam beweeght worden; soo is haar geen sekere plaats te geeven. Hierom toone ik haar ende de gesight Senuen soo aan, gelyk ik die uytgeteekent heb. De Hersenen syn dan geplaatst Ga naar margenoot+aghter aan op de ingetrokken huyt e van het Ga naar margenoot+hooft, even boven de doorschynende Tant f van de Slak, dewelke met alle de deelen van de keel en Ga naar margenoot+mont g, de maagh h, en de quylvaten ii, soo diep Ga naar margenoot+in het lichaam, door een Spierken * daar toe dienende, ingetrokken worden. Andersins soo wanneer alle deese deelen weer uytgeset syn, soo kan men seggen, dat de Hersenen voor aan het hooft geplaatst syn. Waar uit blykt, dat dit beweegen der Hersenen, als een seer wonderbarelyke saak in dit Dierken moet aangetekent worden, en waar in de wysheid en de almagtigheid GODS besonderlyk te sien is, dewelke dit deel hier in een Slak, door musculen heeft willen beweegen, dat hy in de menschen en andere dieren, soo onbewegelyk, in een hart been heeft opgeslooten.
De Gesight Senuen van het groote paar Hoornkens Ga naar margenoot+die spruyten, krinkel gewys gedraait kk, aan weersyden uyt de Hersenen, het geen hier toe van den alleen wysen GODT geordineert is, op dat sy bequamelyk souden kunnen rekken, ende haar uytsetten, wanneer het hoornke soo wonderlyk buyten het lichaam beweegt wort. En op dat sy haar wederom souden kunnen in een winden ende krinkelen, wanneer dat het hoornken weer binnen in de holte van het lichaam getrokken wort. En op dat dog daar geen disorder, nog de minste verwerring, ontrent dit in en uitgaan sou geschieden; soo heeft die alles voorsienende Maaker dese Senuen soo kunstig Ga naar margenoot+met uytrekkende vliesen ll en Banden bewonden en versorgt, dat daar de minste swarigheid niet voor te vreesen is. En op dat ook de senuw geen gevaar sou lyden, waneer hy in de holligheid binnen in het omstroopende hoornken op en neerschuyft: soo heeft die alles uytvindende Architect het gedeelte van de muskel, dat het uyterste tipken van het Hoornken ingeplant wort, soodanig opgebout en getimmert, dat het te gelyk als een doos of kaske Ga naar margenoot+is, waar binnen in m hy in alle sekerheid opgeslooten wort, soo dat men de senuw flaauwelyk daar door siet heen schynen. Dan met een geringe moeyte kon hy uyt dit wintsel ontwart worden, op welken tyt hy sine kruls gewyse bogten soo wonderlyk vertoont Ga naar margenoot+n, dat men verbaast en stom moet worden, als men dit natuurelyk wonder komt te beoogen. Dit musculeus en te gelyk vliesig deelke, dat de Senuw bekleet, is aldaar redelyk teer, soo dat het | |
[pagina 105]
| |
est, ut cuspide acus, aut festuca eburnea, quam facillime dissolvi atque in partes dividi queat: Ga naar margenoot+quo facto musculus dein subgriseam veluti membranulam Ga naar margenoot+o. refert. At Nervus ipse sensim in Ga naar margenoot+globosam extumescit crassitiem p, in cujus fine Ga naar margenoot+Oculus q, collocatus est, de quo paulo inferius agam. Ga naar margenoot+Nervuli r. binorum inferiorum Corniculorum haud directe, absque intermedio, e Cerebro nascuntur; Ga naar margenoot+verum ex duobus crispatis nervis s, qui versus anteriorem cutis partem, ad Corniculorum radicem, vel basin delati, ibi loci eandem mox fabricam sortiuntur, qualis est nervorum ad superiora Cornicula pertinentium: quamvis inter imnullos in apicibus suis oculos gerant. Caeterum vero idem penitus ordo, sapientia eadem & providentia in ipsorum constructione elucet, ac modo de superioris Corniculorum paris nervis commemoravimus. Duo praeterea minores Nervuli immediate ex basi Cerebri pullulant, qui ad Cornicula majora ablegantur t. Tandemque & omnes musculosae Ga naar margenoot+partes Palati, Oris & Faucium, suo dein loco a me describendae, binis minutis nervulis v. instructae sunt, ipsarum motui inservientibus: Ga naar margenoot+quos quidem tabula sexta, fig. i. ad lit. h h. repraetentavi; ubi videri potest, quomodo illi incurventur, quando Cerebrum antrorsum protrahitur. Ga naar margenoot+Oculus ipse a, rotundi fere bulbi forma conspicuus, a latere interno nonnihil applanatus, ea parte, qua visus exercetur, paululum in acumen extuberat. Animadvertere autem haud potui, quod plures oculo sint tunicae, quam unica, ipsum interne investiens, a me Uvea vocata; quae si aliquantisper tractatur, locum, cui incumbit, atramenti instar nigerrimum reddit: prout mox clarius indicabo. Nunc enim saltem repraesento atque describo oculum, qualis mihi apparuit microscopio conspectus; tum & musculosam heic ostendo membranam griseam, Ga naar margenoot+bbb, quae oculum investit; & simul modum exhibeo, quo oculus in ambitu suo cum illa unitus Ga naar margenoot+est. Nervus pariter opticus c, naturali major, hic cernitur; & cujusnam is fabricae sit atque formae; & quanam ratione oculus super eo collocetur. Praeterea & heic monstratur, quomodo Ga naar margenoot+inversum Corniculum d. cum omnibus Ga naar margenoot+hisce partibus cohaereat, & quali cavo e. pervium Ga naar margenoot+sit: tum quo modo & loco extuberet f, propter musculum, qui illud intra corpus Cochleae retrahit, & ibidem in apicem ejus infigitur. Quinque distinctas, & liquido conspicuas partes in oculo Cochleae luce meridiana haud ob- | |
de punt van een naalt, of een stuksken yvoor, heel makkelyk van een te spreyden en te verdeelen is: En als dan soo vertoont de muskel sig, als een Ga naar margenoot+grysaghtigh vlieske o. Maar de Senuuw selve siet men sigh allenkskens in een knoops gewyse dikte Ga naar margenoot+p vergrooten, op welkers eynde het Oogh q geplant is. Waar van ik een weynig lager sal spreken. Ga naar margenoot+De Senuwkens r van de onderste twee Hoornkens die spruyten niet onmiddelyk uyt de Hersenen, maar Ga naar margenoot+uyt twee krinkelbogtige Senuwen s, dewelke na het voorste gedeelte van de huyt, en de grondt, of het fondament van de Hoornkens loopen, en dan syn sy voorts van het selve maaksel, als de Senuen der bovenste hoornkens, hoewel dat sy geen ogen op haare tippen hebben. Maar andersins soo is ontrent haar deselve order, wysheid, ende voorsigtigheid gebruykt, als van het bovenste paar Hoornkens gesegt en aangemerkt is. Men siet ook twee kleene Senuwkens onmiddelyk uyt de gront der Hersenen spruyten, die naa de Ga naar margenoot+grootste Hoornkens afgesonden worden t. En eynaelyk syn alle de musculeuse deelen van het Verhemelte, de Mont en Keel, die ik op syn plaats sal beschryven, met Ga naar margenoot+twee kleene Senuwen v tot haar beweging versorgt geworden. Deselve heb ik in de eerste Afbeelding van de sesde plaat, met de letters h h afgebeelt, alwaar men siet hoe sy haar ombuygen, wanneer de Hersenen na vooren getrokken syn. Ga naar margenoot+Het Oogh selve a is van gedaante ten naasten by als een ronde bol, die aan de binnenste syde wat plataghtig is, en aan die kant daar het gesight geschiet, is sy een weynig spieraghtigh verheeven. Ik heb niet kunnen bemerken, dat het oog meer als een vlies heeft, dat het inwendig bekleet, 't geen ik het Druyve vlies noem. Wanneer als men het een weynigh handelt, soo maakt het de onderleggende plaats soo swart als int; als ik datelyk klaarder seggen sal. Want ik vertoon en beschryf nu alleen het Oogh, soo als dat van my met een vergrootglas besien is. Ga naar margenoot+Gelyk ook het Musculeuse Gryse-vlies bbb, dat het oogh omringht, en waar meede ik de manier uytbeelde, hoe het oogh in syn omtrek daar meede is vereenigt. Waar by men de Gesigt-Senuw meede in het groot siet, en van wat maaksel ende gedaante hy is, en op wat wyse dat het oog daar op geplaatst is. Waar boven nog vertoont wort, hoe het omgestroopte Ga naar margenoot+Hoornke d met alle deese deelen is verbonden, wat Ga naar margenoot+opening of holte e het heeft: en dan hoe het uytpuylt Ga naar margenoot+f ter plaats en van wegen de spier, die het binnen in het lichaam des Slax trekt, en die in syn tipken aldaar ingeplant wort. Vyf onderscheyde en kennelyke deelen heb ik middag klaar in het Oog van de Slak ondervonden. | |
[pagina 106]
| |
scurius observavi. Externam nimirum primo tunicam, quam Uveam voco. Tres deinde intus Humores, aqueum scilicet, crystallinum & vitreum. At ecquis fidem hisce adhibeat? Profecto enim credibili majus videtur, quod in apice imo potius in punctulo, calami scriptorii cuspidem non superante, tantum artificium & tanta miracula sint recondita. Verum quid est, quod DEI, horumce omnium Fabri atque Conditoris, Potentiam excedit? Nec casui ergo nec sorti ullus heic locus esse potest; nisi apud ejusmodi homines, qui cognitionis naturalis scalam destruunt atque rejiciunt, ne hujusce gradibus adscendentes ad sapientissimum Architectum deducantur, atque vel minutissima Ejus Opera contemplando incitentur ad semet ipsos cum sacro quodam horrore & profundissima humilitate coram Eo prosternendum, suisque opinionibus & vitae pristinae, absque DEO DEIque amore, soli hactenus mundo addictae, valedicendum. Quodsi Uvea isthaec Tunica microscopio conspicitur; tostum ea veluti Rapum refert, ad summam usque nigredinem ustulatum, & hinc illinc disruptum, una cum extantibus quibusdam fibrulis, quarum ope illa cum partibus adjacentibus connexa erat. Ubi vero isthic oculus, ejusque tunica, penicillo quodam omnium subtilissimo in quartam guttulae aquae partem (plure enim aqua difflueret) transfertur, & tantillum concutiendo caute lenteque movetur atque tractatur; aqua tandem pariter nigra evadit, detritasque particulas in se natantes commonstrat: cujusmodi experimentum & in Uvea oculi humani succedit. At quando nitide primum abstersa Ga naar margenoot+omni priore aqua, binis dein subtilibus & Ga naar margenoot+acutissimis aciculis a, vulnusculum oculo infligitur; Ga naar margenoot+tum equidem Humor Aqueus b, inde prorumpere observabitur. Postmodum vero eundem hunc oculum paulo durius tractando tenaciorem ex eo in conspectum prodire humorem Ga naar margenoot+videbis c, qui est Vitreus dictus. Tandemque ab hoc secedet humor Crystallinus, qui durioris est consistentiae, & figurae plano - rotundae Ga naar margenoot+d, limpidus, pellucens & coruscans: is vero haud prius diffluit, quam tunicam disruperis, ipsum investientem, Araneam, quae quinta hujus oculi pars est. Ex hisce igitur vel palpabilem etiam in modum discimus: ‘Quomodo ipsius invisibilia, jam a condito mundo ex factis intellecta, pervideantur, aeterna videlicet ejus cum Potentia, tum Divinitas, ad hoc ut sint inexcusabiles, qui DEUM cognoscentes non ut DEUM glorificaverunt. Rom. 1. 20. 21.’ | |
Als een vlies van buyten, namelyk het Druyve vlies. En drie Vogtigheden van binnen, als de waterige, de crystallyne, en de glasagtige voghtigheid. Maar wie sal dit kunnen geloven? En seeker het schynt een ongelooflyke saak, dat in een punt, jaa in een stipken soo kleen als de punt van een schaght maakt, sulk een kunst en sulke wonderen verborgen syn. Maar wat kan GODT niet, die dit alles maakt ende uytwerkt? soo dat hier geen geval nog sortuyn eenigsins plaats kan hebben: als alleen by die personen, dewelke de ladder der natuurelyke kennisse verbreeken en verwerpen, om niet langs die selve in dien alwysen Architect op te klimmen: en om Hem, in het aanschouwen van syn alderminste schepselen, met vrees en ootmoedigheid te voet te vallen, versakende haar gevoelen en leeven, dat sonder de vrese GODTS en syne liefde in de werelt is.
Wanneer men dit Druyve Vlies met een vergrootglas besiet, soo vertoont het sig als een gebrade raap, die heel swart gebrant is, en hier en daar geborsten, met eenige over eyndt staande veselen; waar meede het aan de byleggende deelen is ver knoght geweest. Soo men nu dit oog en syn vlies, met een van de aldersynste pinselen, in een vierendeel van een droppel water leght (want anders vloeyt het weg) en dat men het dan een weynige omschommelt, ende allenxkens roert en handelt, soo wort dat water ook metter tyt swart, en de afgeschilferde broxkens siet men daar binnen in dryven. Gelyk dat ook in het Druyve vlies van de ogen der menschen meede plaats heeft. Maar soo men met twee Ga naar margenoot+fyne en seer spitse naalden a het selve quest, hebbende al het vorige water eerst schoon weg geveegt, Ga naar margenoot+soo sal men de Wateraghtige Vogtigheid b daar sien uytbarsten. En dan vervolgens dit ooghken nog wat harder aantastende, soo sal men een tayer vogtigheid daar binnen uyt te voorschyn sien komen, Ga naar margenoot+c dat de Glasaghtige is. En eyndelyk soo sal sig de Crystallyne vogtigheid daar uyt scheyden, die van een harder bestandigheid is, even als een plataghtig Ga naar margenoot+rond d, helder, doorsightigh, en stralende; en niet eer voor men het spinnewebagtig vlies breekt, dat hem bekleet, en het geen het vyfde deel van dit oogh is, soo vloeyt het daar henen. Waar uit men tastelyk siet, ‘hoe de onsienelyke dingen GODS uyt de schepselen verstaan, ende doorsien worden beyde syne eeuwige kraght ende Goddelykheid, op dat niemant te verontschuldigen sou syn, die God kent, en hem niet als Godt verheerlykt. Rom. 1. 20, 21.’ | |
[pagina 107]
| |
Quantum nunc ad Oculi in Cochlea usum, modumque, quo haec illius ope visum exercet, Ga naar margenoot+difficilioris quidem hae sunt res indaginis. Tunica Ga naar margenoot+grisea bbb, quae musculi oculi expansio est, valdeque dilatari & contrahi potest, mihi videtur oculum variis modis movere, quin & palpebrae instar tegere posse. At quam magna vel parva sit Pupilla, seu Uveae foramen, & quanam ratione id pro objectorum lucisque varietate contrahatur aut di latetur, observare hactenus non potui. Quin Pupillam nunquam adhuc vidi. Neque id quispiam miretur: si enim in humano oculo, tantae licet magnitudinis, pupillae foramen pennâ tamen columbina haud capacius est; quam minutum, quaeso, atque subtile foraminulum demum habebit pupilla in hoc punctulo, & quam pauci hinc radii in eam commeabunt? Interim nullus tamen dubito, quin dilatetur atque contrahatur pupilla: siquidem Ciliares ibi ductus observavi, quorum ope dum dilatatur pupilla, oculi Cochleae humores excipere atque colligere possunt species externas, visibiles; twquae, postquam per humores transierunt, deinceps in tunica Retina, subtus in fundo Uveae collocata, a nervo optico, cujus ope visus peragitur, excipiuntur. Inde vero & jure videtur inferri poste, Cochleae visum necessario perquam hebetem esse. Nam nosmet ipsi vel de die haud admodum clare videmus; siquando nostra pupilla, ex aprico aëre domum ingredientibus, contracta est, ut pauciores idco radii in oculo nostro colligantur. Quin forsan Cochlea luminis & objectorum radios non nisi e longinquo accipit, & quasi per nebulam tantum objecta videt, neque cominus distincte agnoscere potest: prout coecus natus, in Evangelio dicitur, homines tanquam arbores vidisse ambulantes. Ego saltem hactenus animadvertere non potui, quod Cochlea res proxime ipsi admotas probe videat: quaecunque etiam hanc in rem tentamina instituerim. In oculo Talpae itidem memoratos tres humores, at multo majores, & facilius dignoscendos, vel absque microscopio conspexi: quanquam credibile sit, ipsam pariter sub terra haud admodum distincte videre. Ita Caput hocce finio maximopere saltem admiraturus inauditas atque notatu quam dignissimas res, quae praelucentibus experimentis in eo a me propositae sunt, mihique tanto videntur usque mirabiliores, quo eas meditando ruminor accuratius: DEUS profecto undequaque monstrat, se humillima dignissimum esse adoratione in quibuscunque suis Operibus, quae indagari quidem a nobis, at nunquam penetrari, possunt. | |
Maar wat nu het gebruyk van het Oog in een Slak aangaat, en hoe sy daar meede sien, dat is swaarder Ga naar margenoot+uyt te vinden. Het Gryse Vlies b b b, dat die uytspanning der muskel van het oogh is, en seer gedilateert en weer gecontraheert kan worden, dat geloof ik, dat het oog onderscheydentlyk kan beweegen, en het ook als een ooglidt dekken. Maar hoe kleen of groot de Appel, of de opening in het Druivevlies is, en op wat manier het door de verscheidentheid van de objecten en het light wort gecontraheert en gedilateert, het selve heb ik niet kunnen ondervinden. En selfs heb ik de Appel nog noit gesien. Dat niemant venwonderen moet: want is sy in het oog van een mensch, dat soo groot is, maar als een Duiver wik in syne opening, wat voor een kleen ende subtiel gaatke moet sy dan in dit puntken niet hebben, en hoe weynig stralen moet sy niet ontfangen. Eghter twysel ik niet, of de appel wort gedilateert en gecontraheert, om dat ik de Oog-hayr-gelyke pypkens daar gesien heb, door welke als de Appel gedilateert wort, de vogtigheeden van het oogh des Slakx de uitwendige sigtbaare gedaantens kunnen ontfangen en vergaderen: dewelke dan daar door passerende, in het Nette-vlies, onder op de grond des Druivevlies leggende, van de gesicht senuw ontfangen worden; waardoor het gesigt geschiet. Maar waar uyt men ook kan bemerken, dat dit gesigt seer teer in een Slak moet syn. Want wy selfs sien op den dog niet heel klaar, als onse appel gecontraheert is, en dat wy uyt de ope lugt in huys komen, soo dat daar weynig stralen in ons oog versamelt worden. En mogelyk dat de Slak de stralen van het ligt en der objecten alleen van verre onfankt, en dat hy flaauwelyk de dingen siet, sonder dat hy deselve van naa by onderscheydelyk bekent: op de wys als de blintgeboorne in het Evangelie, dewelke de menschen als bomen sagh wandelen. Altyt ik heb tot nogh toe niet kunnen bemerken, dat de Slak heel digt en van naa by wel siet: wat ondervindingen ik daar ontrent genomen heb. In het oog van een Mol heb ik meede de verhaalde drie vogtigheeden gesien maar vry grooter en kennelyker, selfs sonder vergrootglas. En het is te geloven dat hy meede niet heel distinct onder de aarde siet. Waar meede ik dan dit Hooftstuk sal besluyten, en my alleen verwonderen over de ongehoorde en seer aanmerkelyke saaken, die ik aldaar uit de ondervinding voorgestelt heb, en die my te wonderlyker schynen, hoe ik die meer naadenk, tonende GODT over al, dat Hy aanbiddelyk in syne werken is, die haar wel laten ondersoeken, maar niet doorsoeken. |
|