Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 108]
| |
Caput II.
| |
Het II, Hooftstuk.
| |
[pagina 109]
| |
operam in determinanda cibi directione, ut is verfus gulam moveatur, atque introrsum trudatur. Retro has conspiciendam sese offert elegantissima quaedam, minuta, membranacea, & Ga naar margenoot+lunata Cartilago, ad cujus infimam & interiorem Ga naar margenoot+partem Lingua a, una cum musculis suis, radicatur. Ga naar margenoot+Lingua ipsa sub concavo sinu hujusce Ga naar margenoot+Cartilaginis f, delitescit, atque ab hac tegitur, quando Cochlea cibum suum deglutit: simili ratione, ac Epiglottis in nobis, quando comedimus, asperae Arteriae caput occludit; ne quid in Bronchia, illumve locum, quem perversam gulam vocant, illabatur. Attamen isthaec Linguae in Cochlea fabrica propius adhuc accedit ad linguae Serpentum fabricam, quae pariter semet veluti in cavitatem ejusmodi secludit. Propterea etiam Lingua Cochleae in notabili quodam cavo sita est, suaque basi aut radice in colli vel ventris Ga naar margenoot+cavitate recumbit; ubi, minuti instar globuli Ga naar margenoot+oblongi b, extuberans cernitur: paulo autem infra illum locum, in quo Lingua apparet, elegans quidam musculus conspicitur, qui eam una cum toto Ore, Palato, Faucibus, quin & Cerebro, introrsum in ventrem aut collum retrahit. Vid. Tab. IV. & fig. vi. *, & Tab. VI. fig. ii. e.f.g. Ga naar margenoot+In apice Linguae, quem Cochlea exserit c, corneum datur ossiculum, in duos veluti vel tres denticulos, admodum tenellos, divisum; quo Cochlea comestura herbulas prius, veluti hamulo, prensat, & mox, subito quodam raptu, in os trahit: eas vero deinceps dentibus suis sat velociter demordet; ita, ut strepitus, quem mordendo & comedendo excitat, aliquando distincte auribus percipi queat. Quin nonnunquam frustula cannabino semini magnitudine paria deglutit. Tres prae reliquis concinni musculi hisce Oris & Faucium partibus impertiti sunt, quorum ope illae ex cavo corporis rursus extrorsum moventur: musculi hi in latus inferius harumce Ga naar margenoot+partium d, quae in hac figura situ inverso repraesentantur, infixi conspiciuntur. Quandoquidem isthaec Animantia polyphaga sunt, plurimasque herbas consumunt; hinc Vinitores ea quam solicitissime tum temporis, quando vitis tenellas suas gemmulas & prima foliola promit, congregant & conculcando interficiunt: id, quod in Galliis ipsemet vidi. Unde & Cochleas inter DEI Exercitus numerare fas est, quibus Ille populos simili modo castigare valet, ac de aliis ejusmodi voracibus Insectis, sub plagis Aegypti, est videre. | |
doen om het eeten te regeeren, dat na de keel te belpen beweegen, en inwaars te stooten. Daar agter is een seer aardig vliesagtig en hoepelgewys kraakbeenke te sien, aan welkers enderste en binnenste Ga naar margenoot+gedeelte de Tong a, en syne musculen, haar inplanting hebben. De Tong selve die verbergt sig onder de Ga naar margenoot+holle bogt vm dit kraakbeenken f, het welke, als de Slak syn eten doorslikt, hem toesluyt, en de tong bedekt: even als het strotklapke, wanneer wy eeten, in ons het hooft der longepyp toesluyt, op dat daar niets in de longepypen sou vallen, of die plaats, dewelke men de verkeerde keel noemt. Dan alsoo eygentlyk komt dit maaksel der Tong in een Slak over een met dat van de tong der Slangen, dewelke sig meede als in soo eene holligheid opsluyt. En daarom leyt de Tong der Slak ook in een merkelyke holte; en met syn grond of eynde komt hy in de holte van den hals of buyk te leggen, daar men hem Ga naar margenoot+als een kleen langhwerpig knoopken b siet uytpuylen; en alwaar een weynig laager, als daar hy sig vertoont, een aardige muskel te sien is, die hem met de gansche Mont, Verhemelte, en Keel, jaa ook de Hersenen, binnen in den buyk of de hals trekt. Siet Tab. IV. fig. vi. *, en Tab. VI. fig. ii. e.f.g.
Ga naar margenoot+Op het spitse eynde der Tong, dat hy uyt steekt c, daar is hy versien met een hoornbeenken, dat als in twee of drie tantkens, die seer teer syn, sig verdeelt; waar meede als de Slak eten wil, hy eerstelyk de kruyden als met een haaxken vat, en voorts met een ruk naa de mont trekt; dewelke hy dan met syne tanden redelyk vaardig afbyt: soo dat men somtyts ook het geluyt distinct kan hooren, dat hy in syn eeten maakt. En somtyts slikt hy wel sulke groote stukken door, als een kennip saat. Drie aardige muskelkens syn onder anderen deese deelen der Keel en de Mont gegeeven, waar door sy weer uyt de holte van het lichaam na buyten bewoogen worden, dewelke men siet dat haare inplanting Ga naar margenoot+hebben aan de onderste syde deser deelen d, die hier het onderste boven gekeert syn. Alsoo dese Dieren soo graag eeten, en veel groente verslinden; soo vergaaderen haar de Wyngaardeniers met groote sorg, en sy trappense doot, op die tyt als de wyngaart syn tere botten en bladeren schiet. Gelyk ik dat in Vrankryk gesien heb: soo dat sy ook wel mogen getelt worden onder de heyrlegeren GODS, waar door hy de volkeren kan kastyden. Gelyk dat, in de plagen van Egypten, van andere en diergelyke verslindende bloedeloose Dierkens te sienis. |
|