Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 92]
| |
Tractatus peculiaris de Scorpione, qui pariter ad primum Ordinem Mutationum naturalium pertinet.SEquuntur Scorpiones, qui vivipari sunt, ex testimonio & observatione D. Francisci Redi, cujus haee sunt verba: ‘Potiores Magni Aristotelis cogitationes fuerunt, qui Scorpiones ex maris & foeminae conjunctione generatos esse docet, qui ova, ut Insecta reliqua, non pariunt, sed Scorpiunculos parturiunt vivos, & in sua specie perfectos: id quod Plinius Cap. 25. Lib. 11. & Aelianus, L.vi. Cap. 20. non negavit; & exacte observatum est a Thoma Furenio, & ab Eruditissimo Johanne Rhodie, in suis observationibus medicinalibus.
‘Ego, dum, quod sequerer aut fugerem, nihil erat, experimentum coepi, & allata de montibus Pistoiae non exigua Scorpionum quantitate, foeminas aliquot, quae magnitudine & ruditate a maribus haud difficulter distinguuntur, selegi, & 20. Julii separatim vasis vitreis excepi, nullo eisdem subministrato cibo, quarum nonnullae ante partum moriebantur. Sed una harum 5. Augusti non 11. Scorpiones, ut Plinius credidit & Aristoteles, sed 38. bene formatos, & coloris ex candido lactei, peperit, qui color de die in diem magis magisque in ferrugineum mutabatur. Et foemina alia diverso vasi inclusa, 6to ejusdem mensis, 27. ejusdem coloris peperit. Et tam hi, quam illi dorso matris & ventri quasi affixi videbantur. Et die 19. omnes in vivis erant, morientibus postea quotidie nonnullis, exceptis duobus, qui 24. Augusti diem perdurarunt, eoque exacto & ipsi mortui sunt. ‘Intermedio tempore videre volui, quomodo haec Insecta, in utero matris, ante partum se haberent. Quare apertis nonnullis diversum numerum inveni, nec tamen minorem 26, nec majorem 40, qui omnes ab oblongo filo dependentes, tenuissima & quasi invisibili membrana, vestiti erant, in qua Scorpio unus ab alio, mediante septo quodam, tenuissimi fili speciem referente, optime distinguebatur.’ Hactenus D. Redi, in Exp. circa gener. Insect. Attamen Anatome ab Eo data mihi nequaquam satisfacit; quum parum exacte uterum, hujusque | |
Particuliere verhandeling van de Scorpioenen, die meede onder de Eerste Order der naturelyke Veranderingen behooren.VOlgen nu de Scorpioenen, die haare jongen levendig ter werelt brengen, volgens het getuigenis en de observatie van den Heer Franc. Redi, wiens woorden aldus luyden. ‘De gedagten van den Grooten Aristoteles zyn beeter, dat de Scorpioenen uit vereeniging van mannetie en wyfje geboren worden, en hunne eyeren, als wel de overige Insecten, niet te voorschyn brengen, maar wel levendige Scorpioenen, en die in haar soort volkomen zyn. Dit heeft Plinius Cap. 25. Lib. ii. en AElianus Lib. vi. Cap. 20 ook niet ontkent. Het is ook naaukeurig waargenomen van Thom. Furenius, en van den zeer geleerden Joh. Rhodius, in zyne Geneeskundige waarneemingen. ‘Derhalven, niet weetende wat te kiesen of te verwerpen, zoo heb ik een proef genomen, een goede menigte Scorpioenen van het Gebergte Pistoia hehbende laten brengen, zoo hebbe ik enige Wyf kens, die van de Mannekens door haare grootte en lompheid gemakkelyk genoeg te onderscheiden zyn, genomen, en den 20. Jul. in glasen vaten gelegt, en dezelve geen voetsel gegeeven hebbende, stierven zommige voor den Baartyd. Maar een van deezen heeft den 5. Aug. niet 11. Scorpioentjes, gelyk Plinius en Aristoteles gelooft hebben, maar 38. volledigen, van een melkwitte couleur, te voorschyn gebragt, welke couleur van dag tot dag yserachtiger wiert. Een ander wyske, in een ander vat besloten, bragt den 6. Aug. 27. van een selve couleur voort. Welke alle scheenen als gehegt aan de rug en buik van haare moeder. den 19. dito leefden sy nog allen, stervende van dag tot dag eenigen, uitgenomen twee, die tot den 24. Aug. overbleeven, dog daar na mede gestorven syn. ‘Onderwyl hebbe ik begeerig geweest te sien, hoe deese Insecten sig bevonden in de baarmoeder. Weshalven verscheide hebbende geopent, ik een verscheiden getal ontdekt hebbe, everwel niet minder als 26. niet meerder als 40. Welke allen, van een langwerpigen draad afhangende, met een seer dun en schier onsigtbaar vlies bekleed waren, waar in de eene Scorpioen van den ander, door tussenkomen van een middelrif, 't geen de gedaante van een seer dunnen draad vertoonde, seer wel onderscheiden wierden.’ Soo verre de Heer Redi in syne experimenten over de Insecten. Dan syn Ana- | |
[pagina 93]
| |
Oviductus describat; neque & locum memoret, quo Oviductus sese cum utero uniunt, unumque ductum communem excretorium constituunt. Vellem quoque ab Ipso examinatas Oviductus extremitates, atque Ovulorum in iis rudimenta descripta fuisse. Quidquid hujus rei sit, oblongum, cujus meminit, filum dubio procul quidam fuit Oviductuum. Membrana autem, quae Scorpiones in Oviductu ab invicem separabat, pariter non nisi propria potuit este membrana, foetum Scorpionum investiens, atque verum sane Ovum Scorpionum adpellanda. Quin credere fas est, Ovum hoc in Oviductuum extremitatibus hac ratione ab Ipso repertum esse: quamvis verba Ejus innuant, unicum duntaxat Oviductum adfuisse, quem filum oblongum vocat. Id quod mihi vix videtur verosimile; quoniam analogia Uteri & Oviductuum in omnibus Insectis aliud omnino docet. Interim cum insuper septi faciat mentionem, quod, tenuissimi instar fili, Scorpiones distinguebat; videtur & ibi loci Oviductum interstinguere: verum perplexe adeo heic loquitur Auctor, quasi aenigma tantum videatur velle proponere, soli Oedipo solvendum.
Attamen abunde mihi hinc constat, quod Scorpiones, quos olim ad nullum Ordinem referre sciebam, Ordini primo inserendi sint; eo saltem cum discrimine, quod vivi pariantur: cum Pediculus Ova tantum vel Lendes pariat, ex quibus deinceps pulli ejus prodeunt. Unde eadem est Scorpionum ratio, ac Cochleae viviparae, quae Ova sua suomet in corpore excludit, atque vivos dein parit foetus, temporibus tamen diversis & per intervalla; cum Scorpio simul & semel uno partu 38. pullos excludat, qui sensim deinde increscunt & mole augentur. Quandoquidem vero Scorpionum vera effigies a nemine, quantum novi, unquam exhibita est; hinc hoc loco nativam eorum formam subjuncta icone repraesentabo. Quod ut tanto exsequar accuratius, Scorpium nunc in caput, pectus & ventrem dividam. Scorpii caput cum pectore veluti unitum, atque huic adfixum esse videtur: id quod in omnibus Scorpiis, quos hactenus vidi, siccatis, ita deprehendi. In medio pectore, sive in capite, bini sunt oculi; & paulo magis versus anteriora aliud praeterea par Ga naar margenoot+oculorum, in antica veluti capitis parte collocatorum, conspicitur. Sub his bina cernuntur Ga naar margenoot+curta brachia, seu forcipes a, quibus Scorpio, | |
tomie die voldoet my geensins, alsoo hy niet exact genoeg de baarmoeder en syne Eyerleyders beschryft, nog ook de plaats, daar dese te samen vereenigen, en een gemeene uitwerping maaken. Van gelyken, soo wenste ik wel, dat hy de extremiteyten van de Eyerleiders geexamineert had, en de beginselen der Eyeren daar in beschreeven. Wat daar van sy, syn lange draad is sonder alle twyfel een van de Eyerleyders geweest. En syn vlies, dat de Scorpioenen van malkanderen in de Eyerleyders separeerde, dat kan ook niet anders geweest syn, als het eyge vlies van de vrucht der Scorpioenen, dat haar bekleede, en het geen dat het waaraghtige Ey der Scorpioenen moet genoemt worden. En het is te gelooven, dat hy dit Ey op die manier, in de uitterste deelen der Eyerleiders, sou bevonden hebben: hoewel syne woorden luyden, als of daar maar een Eyerleiders sou geweest syn, die hy een langwerpige draadt noemt, dat ik niet wel kan aanneemen, door dien de Analogie van de Baarmoeder en de Eyerleyders in alle Insecten heel anders leert. Egter alsoo hy nog van een middelrif spreekt, dat als een dunne draad de Scorpioenen onderscheide, soo schynt het dat hy ook aldaar de Eyerleydess distingueert, maar dit doet hy soo duyster, dat daar haast niets als een raatsel in opgeslooten is. Evenwel leert het my genoegsaam, dat de Scorpioenen, die ik voor deesen tot geen Order wist te brengen, tot de eerste Order behooren; dan met dit onderscheyt, datse levendig gebaart worden, daar de Luys alleen Eyeren of Neeten voortbrengt, waar uyt haare jongen naderhant voortkoomen. Soo dat het met de Scorpioenen toegaat, als met de levend baarende Slak, die haare Eyeren in haar lichaam selfs uytbroeyt, en die dan levendig baart, hoewel op verscheyde tyden; dat de Scorpioen te gelyk doet, barende op eenmaal 38 jongen, die dan allenxkens aangroeyen, ende grooter worden.
Dan alsoo de Scorpioenen van niemant, dat ik weet, ooit reght afgebeelt syn, soo sal ikse hier neffens in haar waare gestalte vertoonen. Het welk op dat ik te beeter sou mogen volbrengen, soo sal ik hem in hooft, borst, ende buyk verdeelen. Het booft van de Scorpioen schynt als met de borst vereenight, en daar op vast gehegt te syn: 't geen ik ontrent alle gedroogde Scorpioenen, die ik oit gesien heb, soo bevinde. Midden op de borst, of in het hooft, heeft hy twee ogen, en wat meer van vooren nog twee paaroogen, die als voor aan in het hooft staan. Waar onder haar twee korte armen, of tangen, Ga naar margenoot+laaten sien a, die hem sonder alle twyfel dienen, in de plaats van de tanden, die in andere Dieren syn | |
[pagina 94]
| |
absque dubio, loco dentium, aliis Animantibus conceslorum, utitur, suumque pabulum commolit atque in os ingerit. Binae hae breves forcipes, & quatuor supra has oculi, a nemine, quantum novi, unquam animadversi aut descripti sunt, sed hactenus negligenter praetermissi. Scorpius autem hasce forcipes sive dentes prorsus introrsum in os suum reducere valet, ut omnino nihil eorum videri queat. Ad pronam pectoris partem octo crura articulata Ga naar margenoot+sunt bb, in sex singula divisa articulos, quorum extremi binis quilibet incurvis unguiculis instruuntur. Caeterum crura hinc inde pilis obsita sunt. Ad anteriorem capitis oram bina conspiciuntur flagella, sive brachia forcipata Ga naar margenoot+cc, ex quatuor articulis conflata, quorum extremus quasi pollice munitus est, cujus contractione forceps efficitur. Est hicarticulus sat crassus atque fortis, quippe validos in se musculos continens; prout in Cancrorum flagellis quoque observamus. Venter in septem disterminatur Ga naar margenoot+annulos d, quorum ab extremo cauda exoritur, sex composita ex articulis, pilo hispidis, globulorum Ga naar margenoot+in morem conformatis e: horumce articulorum Ga naar margenoot+ultimus aculeo armatus est f. D. Redi scribit, se vidisse, quod Scorpio per suum in cauda aculeum minimam quandam aquae candidae guttulam exoneret: quod quidem facile crediderim; quum & venenum illud, quod Apes per aculeum suum, in plagam pungendo factam mingunt, pariter limpidissimo liquore constet. Atque hinc est, quod suspicer, aculeum Scorpionis externum, simili modo ac in Apibus, non esse nisi vaginam, in qua verus demum aculeus delitescit. Susceperam aliquando isthoc in siccato Scorpione inquirere: verum quoniam annulus caudae ejus ultimus, e quo prominet aculeus, in corneam duritiem siccando abierat, haud potui ex votis scopum meum assequi. Attamen binos tum ibi tubulos animadverti, qui in sacculum veneniferum desinere videbantur, & ab antica parte binos gerebant aculeos: verum adeo haec omnia erant perplexa, ut certi nihil de iis ausim affirmare. Quodsi vero vivum tum temporis Scorpionem ad manus habuissem, perfacile mihi fuisset, hanc rem liquido detegere. Ga naar margenoot+In alio quodam Scorpio bina anteriora brachia Ga naar margenoot+forcipata aa. quam maxime discrepantia vidi ab iis, quae paulo ante figuris verbisque descripsi. Forcipes enim, ratione priorum, perexiguae erant, atque in finem acuminatum terminabantur. Ad anticam etiam capitis partem binae illae memo- | |
en waar mede hy syn voetsel vermaalt, ende tot syn mont brengt. Deese twee korte Scharen, met de vier ogen daar booven, die syn van niemant, dat ik weet, oit aangemerkt, of beschreeven: maar tot nog toe over het hooft gesien. Deese schaaren of tanden kan hy heel binnen in syn mont trekken, soo dat se gansch niet te merken syn.
Onder aan de Borst syn de agt beenen gearticuleert Ga naar margenoot+bb, dewelke haar yder in ses leden verdeelen, en waar van de uyterste leeden met twee kromme nagelkens, of klaauwkens, versien syn. Synde voorts de beenen hier en daar met hayr beset. Heel voor aan het hooft siet men de twee armen of Ga naar margenoot+scharen cc, dewelke uyt vier leeden bestaan, en waar aan het voorste lit als met een duym gewapent is, die als hy toeknypt de Schaar maakt. Dit lit is redelyk dik ende sterk van maaksel, alsoo daar vaste musculen ingeplaatst syn, als ook in de scharen der Kreeften bevonden wort. De buyk verdeelt Ga naar margenoot+sig in seven ringen d, aan welkers laatste de start sig openbaart: dewelke uyt ses leeden gecomponeert wort, die ruygh met hayr bekleet syn, en knoopsgewys Ga naar margenoot+van structuur e: het laatste lit is met den Ga naar margenoot+angel gewapent f. De Heer Redi schryst gesien te hebben, dat de Scorpioen een kleen droppelken wit waater door syn angel in de staart ontlaste, dat ik light kan aanneemen; alsoo ook het venyn in de Byen, dat se door haar angel in de gestooke wond pissen, mede uit een helderst vogt bestaat. En dit doet gissen, dat haar uyterlyken angel, even gelyk in de Byen, meede niet als een koker is, waar in de waare angel nog is beslooten. Ik heb dit eens ondersoght, in een gedroogden Scorpioen, maar alsoo haar laatste ring van den staart, daar de angel op staat, soo hart als hoornbeen gedrooght was, soo kon ik myn oogmerk niet bereyken. Ik sag daar eghter twee pypjes in, die in een fenyn beursken scheenen te eyndigen, en van vooren twee angels hadden: maar dit was alles soo confuys, dat ik daar niets positief van kan verseekeren. Indien ik doe ter tyt een levende Scorpioen had by der hant gehadt, het was my seer lighgeweest, om dat klaar te ontdekken.
In een andere Scorpioen heb ik gesien, dat de Ga naar margenoot+twee voorste armen, of scharen aa, seer veel verscheelden, van die ik terstont afgebeelt en beschreeven heb. Want de tangen waaren heel kleen, naa proportie van de andere, en sy liepen spits toe, op haar eynde. Hy had ook de twee genoemde scharen | |
[pagina 95]
| |
ratae forcipes vel dentes extabant; & supra illos utrinque tres conspiciebantur oculi, ut adeo horum senarius heic daretur numerus. Caetera priori Scorpioni is penitus similis erat: nisi quod & reliqua ejus membra hic illic aliquid adhuc, sed parum admodum, discriminis ostendebant; uti ex icone manifestum est. Perelegans autem erat hic Scorpiunculus, atque ex parvitate forcipum ejus facile quidem poterat cognosci, longe his minus roboris fuisse, quam prioribus; attamen quum & longiores simul essent, tanto iterum commodius escam valebant prehendere.
Porro quo majora sunt Animantia; eo exactiorem partium ipsorum cognitionem assequi nobis datur: propterea in permagno nunc Scorpione omnes illas partes, quas in prioribus binis exhibui atque descripsi, multo nitidius & distinctius Ga naar margenoot+repraesentatum eo. Praeprimis autem bini illi Ga naar margenoot+dentes, sive forcipes anteriores a, pilis asperae heic quam clarissime conspiciuntur. Tum & Ga naar margenoot+antici ejus oculi b, quorum ab utroque capitis latere sex numerantur, alii aliis ex ordine sensim minores. In medio capite, qua parte id cum pectore unitum est, bini cernuntur oculi omnium facillime dignoscendi, qui hinc ab Auctoribus etiam animadversi sunt; cum tamen de alii 12. oculis nihil unquam adnotasse videantur. Insuper & caput, pectus, venter, cauda, aculeus, una cum cruribus, forcipibus, pilis, & unguibus, heic pariter multo distinctius, quam in binis prioribus, conspicua sunt. Sex etiam crurum articuli ad amussim tales huic sunt, quales Scorpiis minoribus. Quin & brachia quatuor heic constant articulis, forcipesque gerunt horrendae magnitudinis. Verum in cauda notabile datur discrimen: ea enim tribus tantum gaudet articulis; cum Scorpiis minoribus cauda sex in articulos divisa sit. Attamen dubito, utrum hoc a natura sic se habeat; quum animadvertere mihi videar, hujusce Scorpii, antequam ad me pervenit, caudam fuisse fractam, iterumque conglutinatam, omnibus interim articulationibus haud coadunatis. Color hujus Scorpionis picis instar nigerrimus resplendet. Alius praeterea mihi est Scorpio ejusdem propemodum magnitudinis, cauda instructus e quinque articulis composita; de qua tamen idem, quod de priore suspicor, haud videlicet ipsi hoc naturale esse: siquidem persuasum habeam, in omnibus Scorpionum speciebus caudam sex articulis constantem deprehendi. Hic ex America, alter maximus, cujus modo iconem exhi- | |
of tanden, voor aan in syn hooft; en dan sag men daar boven aan weersyden drie oogen, dat het getal van ses oogen uytmaakten. Andersins quam hy heel over een met de eerste Scorpioen: behalven dat ook syne andere leeden nog hier en daar wat verscheelden, hoewel niet seer veel, als uyt de afbeelding blyken kan. Dit was een seer fraey Scorpioenke, en uyt de kleente van syne schaaren was het light kennelyk, dat het op ver naa die kragt daar in niet hadt, als wel de eerste: dan alsoo de tangen langer waren, soo waaren sy weer bequaam, om met soo veel te meer gemakkelykheid het aas op te vangen. Vorders hoe de Dieren grooter syn, hoe wy soo veel te netter kennisse van haare leedematen kunnen neemen, daarom ist, dat ik nu in een heele groote Scorpioen alle de deelen, die ik in twee vorige vertoont ende beschreeven heb, veel netter ende distincter gaa afbeelden, en besonderlyk syn twee voorste Ga naar margenoot+tanden, of schaaren a, die ruyghhayrig syn, en die hier seer distinct syn te sien. Als ook syne Ga naar margenoot+voorste oogen b, die aan weersyden van het hooft ses syn, en haar allenxkens van grooter tot kleender verminderen. Midden op het hooft, dat met de borst vereenight is, siet men de twee alderkennelykste oogen, alsoo sy van de Autheuren, niet over het hoost gesien syn, daar het schynt, dat se van de andere 12. oogen noit iets hebben aangetekent. Vorders soo syn het hooft, de borst, de buyk, de start, de angel, neffens de beenen, scharen, hayrkens ende klaauwen, hier meede veel kennelyker in, als in de twee voorgaande. Soo sien wy ook de ses leeden van de beenen geheel overeen te komen met die van de kleene Scorpioenen, als ook de armen, die vier leeden hebben, waar van de schaaren vervaarlyk groot syn. Maar in de start is een considerabel ondercheyt: want se maar drie leden heeft; daar de kleene Scorpioenen ses leeden in deselve hebben. Dan Ik twyfel of dit naturel is, alsoo het my schynt, dat deese Scorpioen in syn start, voor al eer ik hem kreeg, is gebrooken geweest, en weer aan een gelymt geworden, sonder alle de articulatien te vergaderen. De couleur van deese Scorpioen is een glimment pik swart.
Nog heb ik een andere Scorpioen, die ten naasten by deselve grootte heest, en die met vyf leeden in de start versien is; daar ik deselve opinie van heb, als van de andere, dat dit niet naturel sou syn: alsoo ik geloof, dat in alle de soorten van Scorpioenen, ses leeden in den staart gevonden worden. Deese is my uyt Westindien ter hant gekomen, en de grootste, die ik soo even afgebeelt heb, uyt Oostindien. | |
[pagina 96]
| |
bui, ex Indiis Orientalibus ad me delatus est. Americani color idem est, ac ex Indiis Orientalibus oriundi. Hoc anno D. Padbrugge, Praefectus Insularum Moluccensium, Scorpionis cujusdam mihi transmisit delineationem, qui ex spadiceo coerulescentis est coloris, cauda senis composita ex articulis pollet, nec caeterum a maximo illo, quem figura repraesentavi, discrepat, nisi quod dimidio minor sit. In Hollandia Scorpionum quaedam species reperitur, qui perpusilli sunt, nec corpore majores, quam Cimex; aemulantur etiam Cimicem postica corporis parte, quae in undecim annulos angustos divisa est, & cauda caret. Sex modo crura iplis sunt, quorum e quatuor singula articulis constant. Pectus, quocum articulata sunt crura, distinctum est a capite; hocque anterius rostro gaudet acuminato, pilis obsito. Pluribus praeterea oculis pollent, qui per utrumque capitis latus dispertiti haerent: ante oculos collocata cernuntur brachia, quae, uti antennae in Papilionibus, e capite pullulantia, quatuor ex internodiis conflantur, si forcipes simul computes, quorum est eadem fabrica, ac in Scorpionibus figurae secundae paulo ante descripsi. Omnes hae partes tenuibus pilis hispidae sunt, similisque coloris, ac Scorpiones vulgares Germaniae & Italiae. Modo memorata brachia, ratione magnitudinis hujusce Animalculi, admodum longa sunt & grandia; nec quicquam visu est elegantius, quam singulares illi motus, quos eorum ope concitat Animalculum, quando graditur, atque, instar Cancri terrestris, sese promovet. Insectum hoe frequens reperitur in scamnis, arcis & scriniis, a longo tempore non repurgatis; ubi quidem, ut mihi videtur, minutis illis Pediculis & Animalculis, in pulvere ibidem sese multiplicantibus, quorum plurimae dantur species, vitam sustentat, suis nimirum, uti arbitror, forcipibus haec prehendens, & pabuli loco ingerens. Inveni etiam hoc Insectum intra pannum coccineum, qui diu in cista asservatus erat. Plura de hoc animalculo quae dicam, haud habeo. Descripsi id secundum illas, quas in eo ex acicula suspenso, atque siccato observavi, partes. | |
De couleur van de Westindische komt over een met die van de Oostindische. Dit jaar is my van de Heer Padbrugge, Gouverneur op de Moluksche eylanden, de tekening van een Scorpioen toe gesonden, die van een bruyn blaauwe couleur is, hebbende ses articulatien in den staart, hy verschilt van de grootste Scorpioen, die Ik afgebeelt heb, niet anders, als dat hy de helft kleender is.
In Hollant vint men een soort van Scorpioenen, die seer kleen syn, en niet grooter als een Weeghluys van lichaam, daar het agterlyf ook wel naa gelykt, dat in 11. smalle ringekens verdeelt is. Deselve hebben geen start. De beenen syn maar ses in het getal: bestaande ieder uyt vier articulatien. De borst, daar de beenen meede gearticuleert syn, is van het hooft onderscheyden, dat voor aan een spitze bek heeft, met hayrkens beset. Sy hebben verscheyde ooghkens, die aan weersyden van het hooft verdeelt staan, waar voor men de armen geplaatst siet, die uyt het hoost spruyten, als de Hoornkens in de Kapelleties. Dese armen bestaan uyt vier articulatien, met de schaaren; die in baar maaksel overeenkomen met die van de Scorpioenen, in de tweede figuur beschreeven. Alle deese deelen syn met syne hayrkens beset, en van couleur, als de ordinaire Hoogduytsche en Italiaansche Scorpioenen. De genoemde armen syn, na proportie van dit Dierken, seer lang ende groot, en men kan niets fraajer ter werelt sien, als de rare beweegingen, die het daar meede maakt, wanneer het voortgaat, en als een Krab, die op het lant leest, sig komt te beweegen. Men vind dit Dierken in de banken, kassen en kisten, die in lang niet gesuyvert syn, daar het leest, soo ik vertrou, by de kleene Luyskens en Dierkens, die haar aldaar in het stof voort teelen, waarom datter veele soorten syn. En die vangen sy op, soo ik geloof, met haare tangen, en sy gebruyken die tot voetsel. Ik heb dit Dierken ook gevonden tusschen root laaken, dat lang in een kist geleegen had. Meer kan ik van dit Dierken niet seggen, dat ik alleen beschreeven heb, naa de deelen, die ik daar in heb geobserveert, naa dat ik het aan een spelt gestooken, ende gedrooght hadt. |
|