Bybel der natuure of historie der insecten. Deel 1
(1980)–Jan Swammerdam– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 67]
| |
Ad Illustrissimum Virum D.D. Thevenot, Olim Potentissimi Galliarum Regis ad Rempublicam Genuensium Ablegatum, de Anatome Pediculi Humani, Epistola Illustrissime Vir.Offero Tibi hisce Omnipotentem DEI digitum in Pediculi Anatome; in qua sane miracula miraculis accumulata reperies, DEI que Sapientiam in minuto quodam puncto quam clarissime manifestatam stupebis. Miretur Orbis universus Apellis lineas! Heic totam fabricam viscerum Animalium omnium, quae in universo dantur, summo artificio constructorum, in lineae particula, tanquam compendio, conclusam invenies. Quis mortalium, Vir Illustrissime, hoc ratione assequatur? Imo quis ille fuerit, praeter DEUM, artifex, qui talia quodam saltem modo investigare atque effingere valeat? Est igitur solus DEI Spiritus & Gratia, quibus Ipse homines impertivit, aptosque reddidit, ut sublimia ejusmodi miracula atque arcana rimari, & in aliorum conspectum palam producere possint. Magi Aegyptiorum, ut multa miracula, quae DEUS per Mosen edebat, imitari potuerint, haud tamen pares erant hisce Animalculis ope Magiae suae producendis: ut hinc Sacrae Literae hac de re quam verissime perhibeantGa naar margenoota. ‘Extendit Aaron manum, virgam tenens, percussitque pulverem terrae, & facti sunt pediculi in hominibus, feceruntque similiter malefici incantationibus suis, & non potuerunt. AC DIXERUNT MALEFICI AD PHARAONEM, DIGITUS DEI HIC EST.’ Eximias autem hasce observationes, praeter Te, Vir Illustrissime, nemini offerre possum; quandoquidem haud alium novi, qui verum ejusmodi rebus pretium pro dignitate statuendo Te antecellit. | |
Brief aan den Doorluchtigen Heer D.D. Thevenot Voorheen Afgesant des Konings van Vrankryk aan de Republyk van Genua. van de Ontleeding van de Menscheluys. Doorluchtige Heer.IK presenteer U ED. alhier den Almaghtigen Vinger GODS, in de Anatomie van een Luys; waar in Gy wonderen op wonderen op een gestapelt sult vinden, en de Wysheid Gods in een kleen puncte klaarlyk sien ten toon gestelt. De linien van Apelles doen al de wereld admireeren, maar alhier sult gy in een gedeelte van eene linie de gansche structuur van alderkunstighste Dieren, van het geheele univers te samen, als in een kort begrip opgeslooten vinden. Wat menschen, myn Heer, syn capabel dit te begrypen? maar wat kunstenaar kan daarbuyten GODT ook weesen, die dit eenighsins sou kunnen navorsschen en uytbeelden. Daarom is het niet als syn geest en genade die hy aan de menschen heeft meedegedeelt, dat sy deese hooge wonderen en verborgenheeden kunnen ondersoeken, en ook voor andere menschen ten toon stellen. De Egyptische Tovenaars, hoewel sy veele wonderen GODS, die hy door Moses openbaarde, konden naa-apen, soo was het haar eghter onmogelyk deese Dierkens, door haare tovery voort te brengen. Soo dat de Schrift te reght seghtGa naar margenoota: ‘Aäron strekte syn hand uit met synen Staf, en sloeg het stof der aarde, en daar werden veele Luizen aan de Menschen, insgelyks deeden de Tovenaars met hunne besweeringen, en vermogten niets DOE SEIDEN DE TOVENAARS TOT PHARAO, DIT IS GODS VINGER.’ Ik kan ean niemant deese heerelyke observatie, als aan UE. Edelheid, oposseren, om dat ik niemant ken, die de waardy deser saken beter onderscheyt, als UE. Edelheid. | |
[pagina 68]
| |
Partes Externae.ANtequam partes internas, in minuto vilique hoc Animalculo conspicuas, exhibeam, breviter externas ejus partes describam, & quaenam in Capite, Thorace & Abdomine notanda sunt, indicabo. Figura CAPITIS antrorsum nonnihil oblonga postica parte subrotunda est. Fabricam absolvit cutis sat dura, quae, rigidioris instar chartae Pergamenae, ibidem expansa, undique transparens, Ga naar margenoot+hinc illinc pilis setaceis hispida est. Ad Ga naar margenoot+extremum anterius collocatur ACULEUS a. perraro conspiciendus; quum fere semper introrsum reductus sit: unde tum demum eum describam, quando de Gula & Ventriculo acturus sum. Ab utroque Capitis latere ANTENNAE Ga naar margenoot+bb. extant, pariter cute, chartae Perga menac aemula, vestitae. Earum quaelibet quinque distinguitur in articulos, pilis setaceis concinne passim obsitos. Quin vascula quaedam alba per isthaec cornua transparere cernuntur. Ga naar margenoot+Post haec cornicula OCULI cc. sunt siti, qui quidem hexagonis illis divisionibus, quas aliis in Insectis observare licet, carere videntur. A latere, tum & ab antica & postica eorum parte nonnulli pili conspiciuntur. COLLUM, cui caput insidet, admodum breve est. PECTUS, unitum collo, tanquam in tres partes dividitur, quarum in medio, supra dorsum, minutus quasi clypeus sese offert. Ab utroque Ga naar margenoot+latere PEDES dd. cernuntur, seni, cum pectore subtus conjuncti. Eorum singuli sex constant articulis, quorum alii aliis sunt majores. Caeterum & pilis setaceis quam elegantissime exornantur, & plurima vascula albicantia per ipsos transparent. Pedum apices minusculo majorique unguiculo, sive curva & ex rubescente Ga naar margenoot+pellucida armati sunt UNGULA ee. digiti veluti atque pollicis loco his Insectis inserviente; qua nimirum crines humani corporis prehensant, & juxta hos satis velociter adscendere atque procedere norunt. Subtus, ad, & super pectus, qua cum hoc Pedes articulantur, in ipso quasi centro stria transparet brevis, albicans, super & versus illam terminata partem, quae medium per Ga naar margenoot+abdomen ejusque annulos translucens, subfusco Ga naar margenoot+apparens colore a, perquam validis motibus gaudet. Ad utrumque hujus striae latus binae pellucentes observantur particulae, consimiles majori illi, valde conspicuae, modo descriptae | |
De Uytwendige Leeden.VOor al eer ik de inwendige leeden, die in dit kleene ende geringe Dierke te sien syn, kom te vertoonen, soo sal ik kortelyk syne uytwendige leeden beschryven, en wat in Hooft, Borst, en Buyk te sien is, aanwysen. De figuur van het HOOFT is een weynigh langwerpigh van vooren, en van aghteren rontaghtigh. Het maaksel bestaat uyt een redelyk harde huyt, die als een styf parkement aldaar uytgespannen is, en heel doorlughtig van couleur, 't geen hier en daar met geborstelde hayrkens beset is. Heel van vooren Ga naar margenoot+daar is de ANGEL a geplaatst, die men seer selden siet, alsoo hy meest altyt inwaarts getrokken is: waarom ik hem sal beschryven, als ik de Keel en Naag verhandel. Aan weer syden van het hooft Ga naar margenoot+staan de HOORNKES bb, die meede met een huyt als parkement overtrokken syn. Sy bestaan ieder uyt vyf articulatien, die hier en daar cierelyk met borstelige hayrkens beset syn. En eenige witte vaatjes siet men door deese hoornkens hun schynen. Ga naar margenoot+Agter deese hoornkens siet men de OOGEN cc geplaatst, die sonder de seshoekige verdeelingen, die in de andere Insecten te sien syn, haar schynen te vertoonen. En waar neffens als ook agter en voor, men hayrkens ondekt. De HALS daar het Hooft op staat is seer kort. De BORST daar sy meede vereenigt wort, is als in drie deelen verdeelt, in welkers midden op de rugh men als een schiltken gewaar wort. Aan weer syden Ga naar margenoot+siet men de BENEN dd. die van onderen daar meede vereenight worden, en die ses in getal syn. Deese bestaan alle uyt ses articulatien, synde de eene articulatie grooter als de andere. Voorts syn sy seer cierlyk met borstelige hayrkens opgeschikt, en een groot getal witaghtige vaatjes, siet men door de beenen heen schynen. Op haare tippen, worden sy met een kleen en een grooter NAGELKEN, of krom en Ga naar margenoot+rootaghtig doorlughtig KLAAUKEN e. e. gewapent, dat als de vinger en de duym van deese Dieren is, en waar meede sy de Hayrkens van het menschelyke lichaam omvatten, en daar reedelyk veerdig op klimmen, en op voortgaan kunnen. Van onderen aan en op de borst, daar de beenen met deselve gearticuleert syn, siet men heel in 't midden een korst en witaghtig streepken doorschynen, dat op en tegen het deel eyndigt, 't geen midden door de buyk en syn ringen been schynt, en het welk sig bruynaghtigh Ga naar margenoot+vertoonende a met seer sterke bewegingen begiftigt is. Naast ieder syde van dit streepken siet | |
[pagina 69]
| |
parti, cujus & appendices sunt, & alte intra pectus assurgentes ibidem quoque transparent.
ABDOMEN porro in sex partes dividitur, ejusque in fine, subtus, corpus in fissam veluti caudam terminatur. Praeterea in ipso imi ventris medio ALBICANS PARTICULA, puncto Ga naar margenoot+similis, b. detegitur, quae ibi loci pariter pellucens sursum deorsumque distincte movetur. Ad latera, super marginibus ventris undequaque pilosi, corpuscula quaedam transparentia, rubella, cernuntur. Per totum vero ventrem insignis Ga naar margenoot+vasculorum alborum numerus transparet Ga naar margenoot+gg. Id quod in dorso pariter ac pectore locum habet. Caeterum ABDOMINIS CUTIS, ut apices nostrorum digitorum, ex minutis striis constantes, fabrefacta est. Attamen ejusmodi fabrica haud ubique in ea obtinet: minime certe in marginibus Abdominis; ibi enim cutis haud aliter, ac in toto corpore, texturae est satis firmae, pellucidae chartae Pergamenae similis, quae rudius presla sonitum edit & rumpitur. | |
Partium Internarum Anatome.Ad exactam vero omnium illarum partium, quas hactenus in genere recensui, cognitionem acquirendam alia nulla, praeter Anatomen, via patet. Quapropter partes internas ad omnes usque minutias quam exactissime nunc descriptum eo: ita enim non solum partium externarum, sed & earum, quae transparent, id est, Internarum, perfecta cognitione potiemur.
Si in superna Abdominis parte sectionem inchoamus, cutemque ibi loci caute findimus, mox Ga naar margenoot+inde SANGUIS exstillat, qui tenui tubulo vitreo Ga naar margenoot+exceptus aa. optimoque microscopio conspectus, haud aliter ac Lac Vaccinum, ex globulis Ga naar margenoot+pellucidis constare observatur b: id quod ante hos aliquot annos in sanguine Humano pariter detectum est; utpote qui ex globulis leviter rubescentibus, in liquore limpido natantibus, constare videtur.
Attamen haud sine ratione quis dubitaverit, utrum sanguis, suis etiamnum in vasis haerens, quoque globulosus sit; siquidem ex iis depromtus facile in ejusmodi figuram concrescere queat: praecipue vero de sanguinis parte rubicunda id quis asseruerit. Quare multoties mecum constitueram tubulum vitreum tenuem in arteriam | |
men diergelyke twee doorschynende deelen, als dat beschreeve groote ende kennelyke deel is, wiens aanhangsels sy syn, soo datse tot hoog in de borst haar uytstrekken, en aldaar meede doorschynen. Voorts wort de BUYK in ses verdeelingen afgedeelt, waar aan men het lichaam van onderen, als in een gekloofden start, siet eyndigen. En heel op het midden ontdekt men nog van onderen op de buyk, een WIT AGHTIG STIPPEL-GEWYS DEELKEN Ga naar margenoot+b, het welk, daar van gelyken doorschynende, meede onderscheydentlyk op en neer beweegt wort. Aan de syden op de randen des buykx, die gansch met hayr beset is, siet men eenige doorlughtige rootaghtigheeden En door de gansche buyk siet men Ga naar margenoot+een groot getal witte vaetjes heen schynen gg, dat ook in de rug en borst plaats heeft Voorts is het VEL DES BUYKS VAN MAAKSEL, als onse tippen der vingeren, die uyt kleene striemkens bestaan. Dog over al is het Vel van dit selve maaksel niet: voornamelyk op de randen van den buik alwaar de huyt, gelyk ook in het gansche lichaam, van een redelyk sterk maaksel is, en als een doorlughtig parkement van gedaante: 't geen barst en knapt, als men het hart drukt. | |
Ontleding der Inwendige Leeden.Maar om nu een pertinente kennisse van alle deese deelen, die ik in het generaal opgetelt heb, te verkrygen; soo is de Anatomie het eenige middel daar toe. Waarom ik my nu gaa begeeven om heel omstandig en naukeurig de inwendige Leeden te beschryven, het geen ons een volkomene kennisse sal geeven, niet alleen van de uyterlyke leeden, maar ook van die daar doorschynen, het welke de Inwendige Leden syn. Waarom men de Sectie op het bovenste deel van de buyk begint, en het vel daar soetelyk quest, soo sypert daar datelyk het BLOET uyt, het welk als Ga naar margenoot+men in een syne glase pypje laat opklimmen aa, en dat men het met een seer goet vergrootglas besiet, soo ondekt men, dat het, even als de melk der Ga naar margenoot+Koeyen, uyt doorschynende bolleties bestaat b: gelyk eenige Jaaren geleeden, dat ook in het Menschen bloet ontdekt is; het welk uyt bleekroode bolle ties en die in heldere vogt dryven, schynt gecompaneert te syn. Maar men kan met reden twyffelen, of het bloet, in syne vaten nog beslooten synde, ook globeus is, om dat het daar buyten getrokken synde, sig lightelyk in die figuur kan coäguleeren. Voornamelyk het roodaghtig deel des bloeds. Waarom ik veelmaal voor genomen heb, om eens een fyne glase pypje, in een van de arterien van een Hont te steeken, en | |
[pagina 70]
| |
quandam Canis immittere, sanguinemque permeantem hac ratione microscopii ope contemplari. Ita enim ex analogia videretur quadam cum certitudine decidi posse, utrum sanguis humanus, suis etiamnum vasis contentus, tum quoque ex globulis sit conflatus: qua de re hactenus dubito; quum vasa in corpore detegantur, quae mihi quidem multo videntur subtiliora, quam ipsi globuli in sanguine conspicui. Ea autem ratione verum pariter discrimen inter arteriosum & venosum sanguinem animadverti posset: in solo enim venoso hactenus illos observavi globulos; cum arteriosum nondum examinaverim. Quin nec securus asseruero, quod in Pediculi sanguine globuli dentur; quum facile fieri queat, ut pinguedo sese intermiscuerit, atque vulneratae quaedam particulae viscerum, quippe quae ex congerie veluti partium globosarum constant: uti suo tempore indicabo. Quapropter multo plus temporis huic Anatomiae impendi deberet, quam quidem nunc a me fieri potest, qui plurimis aliis negotiis distringor. Ga naar margenoot+Mox sub cute sese offerunt FIBRAE MUSCULOSAE, quae annulares Abdominis divisiones movent. Tres autem distinctas horumce musculorum species ibidem vidi: alii enim latiusculi Ga naar margenoot+erant a; alii angustiores b; nonnulli vero biventres c. Quin & observare licet, quod musculi hi quandoque ab una annulari divisione ad alteram usque sese extendant; & quod alii aliis multo sint breviores. Ad margines praecipue Abdominis maxime musculosum est hoc Animalculum; quandoquidem & motio ejus ibi loci validissima est, & puncta ibidem respiratoria sunt collocata, quorum ope Pediculus aërem ducit, manifestoque inspirationis & exspirationis actu in corpus suum adtrahit, rursusque ex eo propellit. Musculi hi, quum recens e corpore protracti sunt, tanquam ex simplici quadam fibra constare videntur; verum si tenui super puroque vitro siccantur, postquam spiritu vini, quippe qui impurum pingue adhaerens quam optimc abstergit, prius abluti fuerunt, tum demum ipsorum fibrae, atque compages ex globulis distincte adparent.
Sub hisce musculis pinguedo atque tracheae in conspectum veniunt: neque hactenus unquam quoddam CORDIS vestigium suprema hac in parte abdominis detegere mihi licuit; prout in aliis quidem Insectis fieri amat, in quibus Cor semper in parte abdominis dorsique superiore collocatum est. Quum vero sub sectione ipsa experirer liquido, quod Pediculus in partibus suis omnibus | |
het doorlopende bloet op die wyse, met een vergrootglas te besien. Dan dunkt my, sou men uyt die analogie enighsins seeker kunnen weesen, of ook het menschen-bloet in syne vaten nog beslooten synde, aldaar globeus was; daar ik nu nog aan twyfel; om dat men vaaten in het lichaam ondekt, die my veel subtielder voorkomen, als de bolleties selfs syn, die men in het bloet gewaar wort. En op die manier, sou men ook het waare onderscheit tusschen het arterieuse en het veneuse bloet kunnen kennen: in welk veneuse bloet ik tot nog toe alleen die bolleties maar gesien heb, alsoo ik het arterieuse, tot nog toe, niet heb geexamineert. Ook kan ik niet assurant versekeren, dat daar bolleties in het bloet van de Luys syn, alsoo het vel sig daar wel onder sou hebben kunnen vermengen, als ook eenige gequetste deelen van de ingewanden, die als uyt een vergadering van globeuse deelen bestaan, als ik op syn tyt seggen sal. En daarom was het nodig een veel langer tyt tot dese Anatomie te neemen, dat my tegenswoordig, door veele andere occupatien belet synde, onmogelyk om te doen is. Effen onder het vel, siet mende MUSCULEUSE VEZELTIES, die de ringwyse verdeelingen van den buyk beweegen. Drie distincte soorten van deese muskelkens heb ik aldaar gesien, als eenige die Ga naar margenoot+breetaghtig waaren a; andere smalder b; en sommige die biventres waren c. Men siet ook dat deese muskelkens, van de eene ringwyse verdeeling somtyts tot de andere uytgestrekt worden; en ook dat de eene soort veel korter, als de andere is. Op de randen van den buyk is dit Dierke wel het aldermusculeust, soo om dat syne beweeging aldaar het sterkste is, als ook om dat aldaar de openingen der Luchtpypen geplaatst syn, door welk middel dat de Luys syn lught haalt, en deselve door een kennelyke inspiratie en exspiratie, in en uyt syn lichaam beweeght. Deese Muskelkens soo als sy versch uyt het lichaam genomen syn, die vertoonen haar, als uyt een enkele fibra te bestaan, maar op een syn en dun glas gedrooght synde, en te voren in brandewyn afgespoelt synde, alsoo haar dat bequaamst van de onreynheid haarer vel deelkens suyvert; soo ondekt men haare onderscheide fibren, als ook hoe sy uyt bolleties bestaan. Naa deese Musculen komen het vet, ende de longaderen, in het gesight, sonder dat ik eenige tekenen van het HERT, in dit bovenste deel van de buyk, oit heb kunnen ondekken; gelyk wel in de andere Insecten; alwaar het Hert altyt boven in de buyk en de rug geplaatst is. En alsoo ik in de Sectie klaar bevond, dat de Luys in alle syne deelen met de andere Insecten overeenquam, gelyk ook het vervolgh | |
[pagina 71]
| |
cum aliis Insectis conveniat, uti deinceps clare patebit; hinc veltanto diligentius in Cor inquisivi: verum frustra. Id, quod forte a summa ejus subtilitate proficiscitur; quum vel majoribus in Insectis, v.g. in Musca Asilo, id repertu sit quam difficillimum. Accedit & aliud quoddam impedimentum, fortis nimirum atque assidua Ventriculi agitatio, vix unico momento quiescens, a qua inevitabile prorsus incommodum in Cordis investigatione producitur. Particulae, quas pro PINGUEDINE Pediculi habeo, maximam partem perparvae sunt, at quam copiosissimae: licet & grandior quaedam particularum pinguium species ibi detegatur. Minimae speciei particularum figura fere globosa est, at majorum magis irregularis. Color earum pellucidus est, instar gelatinae, qui quidem tantum non omnibus in partibus membrisque hujus Animalculi obtinet. Potissimam vero hujus Insecti partem fere constituunt TRACHEAE RAMIFICATIONES: quum in capite, pectore, ventre, pedibus, imo & antennis sive corniculis, permagnus & ineffabilis earum numerus reperiatur. Hinc inde etiam observare licet, ipsas per pinguedinem connecti atque suffulciri, prout in aliis quoque Insectis deprehendi. Atque haec sunt ipsa illa alba vascula, quae in diversis locis per corpus transparent; quemadmodum in historia partium externarum indicavi. Ratio vero, ob quam hae Pulmonum fistulae ita per cutem transparent, in eo sita est, quod earum color vere argenteus, splendentisque conchae margaritiferae aemulus sit, spectaculo sane, dum vivit Animalculum, elegantissimo. Quin & colorem hunc constanter servant, postquam e corpore sunt extractae, neque unquam collabuntur; siquidem talis sit earum fabrica, ut semper patulae permaneant. Quantum ad STRUTURAM earum attinet, ea quidem duplici e materie constar. Pars enim ex annulis est composita, qui cartilagines Tracheae in Homine referunt. Microscopio autem admodum distincte patet, quod annuli hi, ut cavum Ga naar margenoot+quoddam atque aperta fistula enascatur, multoties Ga naar margenoot+semet circumflectant a: quod tamen haud toties fit, quam quidem in aliis Insectis; quum breviores sint. Magis etiam crispati sunt, & Ga naar margenoot+serpentino ductu intorti b, atque hinc illinc abrupti Ga naar margenoot+videntur. c. Animadverti etiam potest, quod, ubi locorum aspera Arteria in ramos sinditur, Ga naar margenoot+ibi annuli hi maximi existant d, qui deinde sensim in annulos minores sese partiuntur Ga naar margenoot+e. Pars reliqua membranacca est, & in in- | |
klaar bewysen sal, soo heb ik het Hert aldaar te neerstiger gesoght, dan sonder voordeel. Dat mogelyk van wegen syn groote subtielheid van daan komt, alsoo het selfs in groter Insecten, gelyk de Musca Asilus is, seer moeyelyk is om te vinden. En dan komt hier nog een ander belet by, dat de sterke ende de geduurige beweeging van de Maag is, die niet een oogenblik haast ophout, waar door men onvermydelyk in het ondersoeken van het Hert belet wort. De deelen, die ik voor het VET in de Luys neem, syn seer kleen, voor het meeste gedeelte, en ook syn daar in een seer groot getal, hoewel ook dat men een grooter slag van vet-deelkens daar in ondekt. De figuur van de kleenste soort is ten naasten by globeus, maar dat van die grooter syn is irregulierder. Haar couleur is doorlughtig, als een geley gelyk meest alle deelen van dit Dierken syn. De LONGPYPEN maaken wel het alderconsiderabelste gedeelte in dit Dier: om dat se in het hooft, de borst, de buyk, de benen, als ook in de hoornkens, in een seer groote, en onuytspreekelyke quantiteyt gevonden worden. En hier en daar siet men, dat se door het vet geconnecteert en ondersteunt worden, als ik in andere Insecten meede heb aangeteekent. En dit syn eygentlyk deese vaatjes, die door het lichaam, op verscheyde plaatsen heen schynen; gelyk ik in de beschryving der uyterlyke deelen geseght heb. De reeden nu waarom deese pypjes der Longen haar soodanig door het vel vertoonen, die bestaat, door dien de couleur deser longpypen silverwit is, en als een glinsterent perlemoer van gedaante, dat cierelyk in het leven staat. En selfs soo behouden sy deese couleur, naa dat se al uyt het lichaam genomen syn, en sy concideren ook noit, alsoo haar structur soodanig is, dat se altyt open blyven staan.
Haar STRUCTUUR belangende, die is tweesins, bestaande eensdeels uyt ringekens, die als de knorbeenen van de Longpyp in een mensch haar vertoonen. Het vergrootglas ondekt seer distinct, dat deselve haar verscheyde maal, om een hol en openstaande pypken Ga naar margenoot+te maaken, omkrullen a. Maar niet soo veelmaal, als in de andere Insecten, alsoo sy korter syn. Ga naar margenoot+Sy syn wat meer krinkelent en slang wys-geboogen b, Ga naar margenoot+en hier en daar schynen sy van een verdeelt te syn c. Men siet ook dat op de plaatzen, daar de Luchtpyp syne ramificatien maakt, dat deese ringekens aldaar Ga naar margenoot+het grootste syn {problem}b, die haar dan allenxkens in Ga naar margenoot+kleender ringekens verdeelen e. Het vordere gedeelte is vliesig, en dat siet men tusschen deese ringekens Ga naar margenoot+in geplaatst f te syn, waar door sy haar makkelyk | |
[pagina 72]
| |
Ga naar margenoot+terstitiis illorum annulorum sita f, cujus ope annuli semet commode incurvare & flectere possunt: id quod praesertim in mirificis illis ventriculi, fistulis aëreis numerosissimis stipati, motionibus usu venit. Utrum vero hae fistulae pulmonales, intra corpus, tenuem quoque pelliculam eo tempore, quo Pediculus cutem mutat, exuant, atque cum exuviis deponant (prout in Bombycibus, & aliis tantum non omnibus Insectis fieri a me observatum est), id equidem in exuviis Pediculi investigare praetermisi. Verum quo fistulae hae pulmonales minores evadunt, eo & paucioribus gaudent annulis; donec tandem instar filorum membranaceorum compareant. Ausim heic asseverare, quod in nulla Insectorum, hactenus mihi cognitorum, specie pulmonales fistulae commodius conspici queant, absque ullius etiam sectionis necessitate; ita ut situm earum atque decursum in nullis Animantibus majore cum admiratione contemplari liceat, quam in Pediculo. Praesto autem mihi est perquam curiosa & facillima encheiresis, cujus ope id quolibet temporis puncto quam certissime valeo demonstrare. QUATUORDECIM Fistularum Pulmonalium ORIFICIA in cute Pediculi exteriore Ga naar margenoot+conspiciuntur, quorum ab utroque pectoris latere unum 1, utrinque vero super marginibus Ga naar margenoot+abdominis sex sunt collocata, 2. 3. 4. 5. 6. 7. Id quod ab uno saltem latere exhibeo. Quin aliquando unum adhuc par orificiorum aëriferorum, inter secundum & tertium par pedum, videre mihi visus sum; quod tamen firmiter haud adseruero. Isthaec ORIFICIA seu PUNCTA RESPIRATORIA, quorum unum ab uno latere, inter primum & secundum par pedum, supra pectus, Ga naar margenoot+situm est, & sex super margine ventris 1.2. Ga naar margenoot+3 &c. haec, inquam, puncta ibi locorum nonnihil Ga naar margenoot+extuberant, instar minoris papillae aa, atque in ambitu suo minutum quendam videntur habere marginem, qui mihi quodammodo rubellus atque translucidus apparet, prout & ipse locus, in quo desixa haerent, coloris est spadicei pellucentis: deinde vero rursus introrsum nonnihil reflectuntur, tumque ibidem mox iterum extuberat marginis abdominalis integumentum. Atque similis est ratio punctorum omnium: quemadmodum & circa punctum quod in pectore locatum Ga naar margenoot+est b. id ipsum locum habere observatur. Ga naar margenoot+A quolibet puncto respiratorio brevis quidam Ga naar margenoot+RAMUS TRACHEAE hhh, ab- | |
kunnen omkrommen en buygen, dat besonderlyk geschiet in de seer rare bewegingen van de Maag, die vol luchtpypen is.
Of dese longpypen binnen het lichaam ook een fyn huytken afstroopen, en die met het vel afleggen, op de tyt als de Luys vervelt, [gelyk als in de Sydewurmen geschiet, en ook ontrent meest alle andere Insecten van my geobserveert is] dat heb ik versuymt in de vervelde huyt van een Luys naa te soeken. Maar hoe nu dese longpypen kleender worden, hoe sy minder ringekens hebben, tot dat sy ten laatsten, als vliesige draatkens haar vertoonen. Ik kan alhier verseekeren, dat men in geene soorten van Insecten, my tot tog toe bekent, de longpypen bequamer sien kan, en dat sonder eenige sectie te maaken, soo dat men haar situatie en loop, in geene dieren, met meerder verwondering kan beschouwen, als in een Luys; en daer toe heb ik een seer curieuse en gansch lighte uytvinding, om dat op ieder oogenblik infallibel te toonen.
VEERTIEN OPENINGEN VAN LONGPYPEN siet men in het uytwendige vel vande Luys, waar van dat daar aan weersyden een in de borst geplaatst is i, en ses aan weersyden op de Ga naar margenoot+randen des buyks, 2.3.4.5.6.7. dat ik aan een zyde vertoon. En somtyts heeft het my toegescheenen, als of daar nog een paar lught-openingen, tusschen het tweede ende derde paar beenkens was; dat ik eghter niet durf affirmeeren.
Dese OPENINGEN DER LUCHTPYPPEN waarvan dat daar aan een syde, een tusschen het eerste en tweede paar voeten op de borst geplaatst Ga naar margenoot+is, en ses op de randen des buyks 1.2.3. en soo voorts: die syn aldaar eenigsins verheeven, als Ga naar margenoot+een kleene tepel aa, en in haar omtrek schynen sy een rantken te hebben, dat ik eenighsins rootverwig en doorlughtig bevinde, gelyk ook de plaats daar sy aldaar staan, van een doorlughtige castanie couleur is. Dan buygen sy weer wat in, en voorts puylt het vel van de rant des Buykx dan aldaar weer uyt, dat ontrent alle de puncta soo toegaat. Gelyk ook ontrent het punctum dat in de Ga naar margenoot+borst geplaatft is b, dit geobserveert wort.
Van ieder opening der Ademhaaling gaat een Ga naar margenoot+korte TAK DER LONGADER hhh, dewelke | |
[pagina 73]
| |
scedit, qui paulo post cum ramo Tracheae, ab altero puncto procedente, oculis distincte conspiciendam patrat ANOSTOMOSIN, atque in unum canalem coalescit: id vero consimili modo in omnibus illis 14. pulmonum apertionibus obtinet. Ut adeo aër, qui per unum quoddam punctum respiratorium in corpus adtrahitur, per corpus universum deduci queat. Neque solum ibi locorum fistulae pulmonales inter se communicant; verum & obtinet hoc in illis, quae habentur in dorso, ventre, & pectore, quod ipsum subtus tribus manifestis ramis, in unum concurrentibus, distinguitur. Quemadmodum id in incomparabili sua Micrographia eleganter depinxit D. Hooke; utut transparentes hasce Tracheae ramificationes haud alia ratione cognoverit, quam quod per corpus translucentes appareant. Me autem ulterius docet Anatome, quod PULMONALES FISTULAE non modo in Capite, Pectore, & Abdomine conspiciantur, verum & ad ipsa Intestina, Ovarium, Medullam spinalem, Cerebrum, omnesque partes internas corporis hujus Animalculi exporrigantur. Quae quidem omnia uti distincte vidi, ita & aliis ad oculum demonstrare valeo ope certorum experimentorum, quae Divina suffultus gratia in Anatomicis excogitavi, ut summi Conditoris miracula in Ejus operibus cognoscantur. Neque enim vel minimum quidpiam a nobismet ipsis habemus, utpote qui vel ipsi tantum machina sumus, a supremo fabrefacta Architecto, cujus opus, o rem mirandam! suum cognoscit artificem. Hisce probe intellectis, jam porro progredi possem ad describendas alias partes, Ovarium videlicet, quod proxime sub prioribus in conspectum venit, utpote pro parte super ipso ventriculo collocatum: verum quoniam ordo congruus potius reposcit, ut partes illae prius pertractentur, quae ad digestionem, corporisque nutritionem & conservationem faciunt, quam quae inserviunt generationi; hinc mox Aculeum, Gulam, Ventriculum, Intestina, aliasque partes adjacentes describam. Posthaec vero ad Ovarium, Cerebrum, Medullam spinalem, atque Nervos me conferam, tandem de externa Cute nonnulla subjuncturus; quibus absolutis hancce Anatomen concludam. Pediculo nec rostrum est nec dentes, nec ullus oris hiatus, uti D. Hooke depinxit: introitus enim in gulam ejus absolute clausus est. Unde loco horumce omnium PROBOSCIS, vel potius acuminatus cavusque ACULEUS | |
een weinig daarna, met de Tak der Longepyp, van het andere punctum komende, heel fightbaar ANASTOMISEERT, en daar in geosculeert wort; dat ontrent alle de 14. openingen der Longen plaats heeft. Soo dat de lugt, die door de eene adem-opening wort in het lichaam bewoogen, het gansche lichaam kan doorgevoert worden. En niet alleen soo anastomiseeren de longpypen, daar ter plaatse, maar sy doen dat ook op de rugh, in de buik, en in de borst, die van onderen, door drie merkelyke takken die in een loopen, verdeelt wort. Gelyk de Heer Hooke in syn onvergelykelyke Micrographia dat niet onbillyk afgebeelt heeft; niet tegenstaande, dat hy deese doorschynende longaderen niet en heeft gekent: als maar ten aansien, dat se door het lichaam heen gesien wierden.
En voorts leert my de Anatomie, dat deese LONGPYPEN, niet alleen in het Hooft, de Borst, en Buyk gesien worden, maar sy gaan selver tot de Darmen, het Eyerstok, het Ruggemerg, de Herssenen, en tot alle de inwendige deelen van het lichaam deser Dierkens. Dat ik alles klaar gesien heb, en ook andere kan vertoonen, door sekere experimenten, die ik door de Goddelyke genade, in de Anatomie, uytgedaght hebbe, om de wonderen van den grooten Schepper in syne werken te kennen. Want niets hebben wy van ons selven, alsoo wy selfs een werktuig syn van den alderoppersten Maaker toebereyt, waar van het maaksel, ô wondere saak, synen Maaker kent.
Dit wel begreepen synde, soo sou ik nu voortgaan kunnen tot de beschryving der andere deelen, als dat van het Eyernest, het geen vervolgens in het gefight komt, en boven op de maagh voor een gedeelte geplaatst is. Maar alsoo de order bequamer is, dat ik eerstelyk de leeden afhandel, dewelke tot de digestie, het voeden en onderhouden van het licchaam behoren, als die tot voortteling dienen; soo sal ik nu den Angel, de Keel, de Maag, de Darmen, en de andere aanleggende deelen beschryven. Waar naa ik tot het Eyerstok, de Herssenen, het Ruggemerg, en de Senuen sal overgaan, en voorts iets van het uytwendige vel seggen, waar meede ik deese Anatomie besluiten sal.
De Luys heeft geen bek of tanden, nog ook geen opening van mont, äls de Heer Hooke afgebeelt heeft: want den ingank tot syn keel is teenemaal geslooten. Soo dat hem, in de plaats van alle het selve, een Snuit, of liever scherpe en | |
[pagina 74]
| |
ipsi datus est, quo cutem perterebrat, sanguinemque humanum, ut suam alimoniam, sugendo in corpus suum trahit. Verum Aculeus hic ob summam subtilitatem non sine magno admodum labore demonstrari potest, nec propemodum nisi forte fortuna contingit, ut quis eum conspiciat. Ad extremum capitis acutum, si quis id artificiose & singulari quadam encheiresi Ga naar margenoot+expresserit, obtusa quaedam extuberat eminentia Ga naar margenoot+a, quae in medio & intrinsece excavata, vel cavernosa, in semet ipsam introrsum recurvatur, minime tamen apertione quadam usque in corpus permeans: ex hac quandoque Ga naar margenoot+in lucem prodire cernitur Aculeus b. Unde pars illa veluti coeca est ACULEI VAGINA, in qua is sese recondit. Vix alia sciam aptiore similitudine fabricam hanc illustrare, quam Limacum corniculo, quod pariter introrsum in semet ipsum reflectitur, iterumque extrorsum protenditur, neque tamen perforatum est: unde, si, in apice ejus, loco veri, quem ibi conspicimus, oculi, collocatus esset aculeus; aliqua ratione ideam sibi quis inde formare posset, quomodo aculei partes in hoc Insecto fabrefactae sint, & mira arte a supremo Architecto elaboratae. Ga naar margenoot+Verum si VAGINULA haec penitus deinde Ga naar margenoot+exprimitur c, tunc observatur, eam extremo superiore paulo crassiorem esse, quam infra, & instar fungi extuberare: ita ut hinc appareat, petiolum veluti, cui insistit, apice ejus esse tenuiorem. Ubi autem porro quis aculeum ejusque vaginam extrorsum premere pergit; is demum comperiet, quod apex vaginae superna parte penitus obtusus sit, arboremque Salicem referat, omnibus ramis suis truncatam: & quod in eo praeterea nonnullae hinc inde cuspidatae Ga naar margenoot+particulae, unguiculi, vel ungulae, extent d, quae, uti & ipsa vagina atque aculeus, ex spadiceo peilucent. Cuinam usui autem forte inserviant hae ungulae, utpote quarum in medio aculeus Ga naar margenoot+incurvatus e, conspicitur, paulo post declarabo. Externa cutis vaginae, cui aculeus insistit, & ex qua apex ejus protuberat, ejusdem est fabricae, ac cutis reliqua Pediculum vestiens, striis nimirum atque pellucidis globulis constans: prout deinceps, ubi de cute agetur, exponam.
Ubi porro isthanc capitis Pediculi partem eo tempore, quo Pediculus, manui impositus, sudoris quendam porum investigat, ut suum in eo aculeam defigat, contemplamur; lineola quae- | |
holle angel gegeeven is; waar meede dat hy het vel doorboort, en het lichaam sught. Maar deese angel is om zyn subtielheid, niet als met een seer groote moeyte te vertoonen, en het is bykans niet als een geluk, dat men deeze te sien komt.
Op het spitse eynde van het hooft, wanneer men dat door kunst en inventie uytdrukt, soo siet Ga naar margenoot+men aldaar uytpuylen een stompe verheventheid a, die van binnen, en inwendig, hol of kuylagtig synde, inwaarts in sig selven neerbuygt, sonder dat hy tot in het lichaam met een opening deurgaat: Ga naar margenoot+en waar uyt men den angel b, somtyts siet te voorschyn komen. Soo dat dit deel als een blinde koker of SCHEEDE van den angel is, waar in hy sig verberght. Ik kan deese structuure niet beter vergelyken, als met het hoornken der Slakken, dat inwendig in syn selve meede inbuyght, en weer uytbuyght, sonder dat het eghter doorboort wort: soo dat, indien op het selve een angel geplaatst was, in de plaats van het waaraghtig oog dat men aldaar siet, soo sou men sig eenigsins kunnen imagineren, op wat wyse dat de deelen der angel in dit dier gefabriceert syn; en kunstig van den oppersten Architect toebereyt. Maar soo men nu dit KOKERKEN gansch uytdrukt; Ga naar margenoot+c. soo siet men dat het boven aan wat dikker als van onderen is: en dat op de wys van een Paddestoel uytpuylt. Waar door het sig vertoont, als op een dunder steelken te staan, als wel syn punt selve is. Dan soo men verder continueert, met den angel en syn koker uytwaarts te drukken: soo sal men bevinden, dat de punt des kokers, heel stomp van bovenen is, als een willigen boom, die alle syn takken syn afgekapt, en hier en daar sal men eenige spitze puntkens, nagelkens, of klaauwkens, Ga naar margenoot+daar op gewaar worden d, die van een doorlughtig castanie bruyn couleur syn, gelyk als de koker en den angel haar; meede vertoonen. Wat gebruyk deese klaaukens mogelyk hebben, daar Ga naar margenoot+den angel dan krom geboogen synde, e, sig in het midden vertoont: dat sal ik datelyk seggen. Het uyterlyke vel van de koker, daar den angel opstaat, en met sijn punt deur uytgepuylt is; het selve is van maaksel als de vordere huyt van de Luys, die hem bekleet, bestaande uit striepen en deurluchtige bolleties, als ik nader van de huyt seggen sal. Soo men nu dit deel van het hooft des Luys op die tyt besier, als hy op de hant gezet wort, en een sweetgaatken soekt, om zyn angel in te steeken, soo siet men een bleek castanie root en door- | |
[pagina 75]
| |
dam visui sese offert ex pallide spadiceo rubra, per caput transparens, quae antica parte profundius colorata est; quum ibi loci lincola illa aliud nihil sit, quam ipsa vagina, atque intus absconditus aculeus. Antequam vero hujusce aculei usum sugendique modum explicem, necessum mihi videtur, Gulae, Ventriculi, & Intestinorum figuram, situm, colorem, fabricam atque motum prius describere: ita enim modus, quo suctum perficit Ga naar margenoot+aculeus, tanto facilius intelligi poterit. GULA Ga naar margenoot+pertenuis est canaliculus f, quem nonnisi illo tempore licet conspicere, quo sanguis per aculeum in os adscendit, & ad ventriculum derivatur. Situs ejus est paulo post oculos, ibique loci supra cerebrum videtur deferri; quod quidem inde conjicio, quia suctionis tempore ibidem quam clarissime comparet: ut adeo eum mox sub cute decurrere credibile sit. ln collo paululum Ga naar margenoot+dilatatur g, & postmodum indorso rursus angustior Ga naar margenoot+redditur h, donec in ventriculo terminetur; prope quem eum conspexi, tanquam tenuissimum filum limpidum atque pellucens, in quo etiam nonnunquam sanguis, ipsiusque ventriculi contento similis materies dissecanti observatur. At totam gulam nonnisi descripto modo, sub sanguinis suctu, videre mihi contigit: est enim in suo principio detectu quam difficillima; quia in altiore dorsi parte, atque in capite & collo, cum adjacentibus partibus admodum valide connectitur. Ga naar margenoot+VENTRICULUS ii, partim in pectore & dorso situs est, maximam vero partem in abdomine. Sanguine turgens obscure fusci apparet coloris, qui per cutem translucet, atque vel dilutius ruber est, vel saturatius fuscus, prout ventriculi contenta minus magisve mutata sunt. Qua parte ventriculus superne in pectore haeret, figura ejus furcam refert, binis instructam dentibus; quae quidem binae sunt appendices coecae Ga naar margenoot+ventriculi kk, alte intra pectus, atque utrinque juxta gulam & medullam spinalem, usque ad primum par pedum, adscendentes. Hae ipsae vero sunt geminae illae nigricantes, transparentes, atque coloratae partes, quas in historia partium externarum generatim indicavi. At pars ventriculi, quae in Abdomine haeret, consideratu praeprimis digna est; quippe instar oblongi cujusdam conformata sacculi, qui hic illic continuo contrahitur, rursumque dilatatur. Ubi contentis caret, excolor est, atque pellucens una cum appendicibus suis ventriculus. Et prout contenta ejus comparata | |
luchtent streepken, aldaar door syn hoost schynen, dat voor aan het meeste gecouleurtis; als zynde de kooker, en den inwendigen verborgen angel.
Maar eer ik nn het gebruyk van desen angel, en syn manier van suygen voorstel, soo aghte ik het nodigh, de gedaante, situatie, couleur, structuur en beweeging, der maag, keel, en darmen, voor af te beschryven; dat de manier van syn suygen te verstaanbaarder sal maaken. De KEEL is een seer fyn Ga naar margenoot+canaalken f, dat sig niet eer vertoont, als op die tyt, wanneer het bloet, door den angel, in de mont opklimpt, en naa de maag afgevoert wort. Het heeft syn plaats essen aghter de oogen, daar het over de hersenen heen loopt; dat ik oordeel, om dat het sig op die tyt van het suygen seer klaar aldaar vertoont; soo dat het schynt, essen onder het vel te leggen; in den hals wort het een weynig gedilateert Ga naar margenoot+g, en voorts inde rugh wort het weer vernauwt, Ga naar margenoot+h, tot het inde maagh eyndight, daar ik het als een seer fyn draatken gesien hebbe, dat helder ende deurlugtig was, en waar in men somtyts, ook het bloet, en de zelve stosse van de maag siet, wanneer men het ontleet. Maar de gansche Keel heb ik niet gesien, als op de beschreve wys in het bloet suygen: want dit deel is seer moeyelyk in syn begin te ontdekken van wegens syn sterke connectie, die het hoog in de rugh, en ontrent het hooft en hals, met de aanleggende deelen heeft.
Ga naar margenoot+De MAAGH ii is geleegen, ten dele in de borst en rugh, en voor syn grootste gedeelte in de buyk. Wanneer hy vol van bloet is, soo vertoont hy sig, met een donker bruyne couleur, die door het vel heen schynt: en die helder root, of donkerder bruyn is, naa dat syne stoffe minder of meerder gealtereert syn. Syn structuur van bovenen, daar hy in de borst leyt, is als een vork met twee tanden, dat eygentlyk Ga naar margenoot+twee blinde byvoegsels kk van de Maag syn, die tot hoog in de borst, en aan weer syden van de keel, en ruggemerg, tot het eerste paar beenen haar uytstrekken Dat die twee swarte doorschynende en gecouleurde deelen syn, die ik in de beschryving der uyterlyke deelen, in het generaal heb aangeweesen. Maar het gedeelte der Maag zelve, dat in de Buyk leght, is het considerabelste, synde van maaksel, als een langwerpig saxken, dat hier en daar sonder ophouden, gecontraheert en gedilateert wort. Hy is helder ende doorlughtigh, als syne byvoegsels ook syn, wanneer daar geene stoffen bevonden worden. En naa de stosfen gestelt syn; soo is ook syn | |
[pagina 76]
| |
sunt, ita & color est, quo is per cutem externam transparet. Binis autem manifeste conspicuis constat TUNICIS, quarum extima crassior est, interior tenuissima, uti in omnibus Insectis. Quin credibile est, ipsum tribus pariter tunicis gaudere, quarum tertia musculosa est. Extima ventriculi tunica tam insigni FISTULARUM PULMONALIUM Ga naar margenoot+llll. numero est instructa, ut verbis exprimi vix possit. Rami majores in ea admodum conspicui sunt; at minimae propagines non nisi optimi ope microscopii queunt detegi. Interior contra tunica quam tenuissima est. Tertia autem tunica, quam inter extimam & interiorem sitam esse reor, dubio procul musculosas ventriculi fibras comprehendit, quarum adminiculo ille mirificos suos motus perficit. Porro VENTRICULI TUNICAE, praesertim vero extima, e numerosissimis constant granulis globosis, nonnihil tamen irregularibus. Utrum autem isthaec granula ad ipsam ventriculi fabricam proprie pertineant, an vero potius sint particulae pinguedineae, ventriculum vestientes, per quas pulmonales fistulae molliter deferuntur; id equidem probe discernendo non sum: hoc tamen scio, quod maxima eorum pars, dum crebro contrectantur, facile a ventriculo secedat. Subtus in Abdomine, loco nonnihil altiore, in medio fere ventriculi, particula quaedem collocata Ga naar margenoot+cernitur m, quam forte pro hepate habendam esse D. Hooke existimat. At, me quidem judice, potius id PANCREAS esse asseruerim, modo argumentis pluribus munitus essem. Color ejus proprie haud est albicans, verum aliquatenus ad citrinam flavedinem vergens. Connectitur etiam firmiter adeo cum ventriculo, ut haud facile ab eo separari possit. Microscopio si exponitur, quam facillime in plurima granula, glandularum aemula, haud admodum pellucida, potest dispesci. Ubi autem tum microscopii ope accurate perlustratur, fistulae adhuc pulmonales inibi apparent. Firmior est hujus particulae, quam omnium reliquarum partium, materies; siquidem, ubi e corpore extracta siccatur, perparum diminuitur. Figura gaudet perquam irregulari; ut vel in quovis fere Pediculo diversimode conformata sit, itidemque mole minor vel major: plerumque tamen ratione sui flexus, situsque supra ventriculum, eodem modo comparata est; prout innotescit ex quinque illis discrepantibus iconibus harumce particularum, quas in fig. v, Tabulae V,Ga naar margenoota sub microscopio, juxta ac in vita se habent, depinxi. | |
couleur, daar hy meede door het uyterlyke vel schynt. Hy hestaat uyt twee kennelyke VLIESEN, waar van het buytenste het dunste is, en het binnenste seer dun; als in alle Insecten. En het is te geloven, dat hy meede uyt drie vliesen bestaat, waar van het derde musculeus is. Het buytenste vlies van de MAAG is met Ga naar margenoot+sulk een grooten getal LONG-PYPEN versien llll dat het niet uytspreekelyk is. De grootse takken op deselve syn heel sigtbaar, maar de kleenste kan men niet als met seer goede vergrootglasen ontdekken. In tegendeel is het binnenste Vlies seer dun. En het derde Vlies, dat ik oordeel tusschen het eerste en binnenste te syn, bevat sonder twysfel de musculeuse Vezelen van de Maag, dewelke door haar middel syne wonderbaarelyke beweegingen heeft. Voorts bestaan DE VLIESEN DER MAAG, en voornamelyk het buytenste, uyt een seer menighvuldigh getal globeuse grynkens, die wat irregulier syn. Dan of deese Deelkens eygentlyk tot de vliesen der maag behooren, dan of sy de vetdeelkens syn, die hem bekleeden, en waar door de longpypen heen lopen, dat kan ik niet eygentlyk seggen: maar wel, dat sy in het handelen, voor een seer groot gedeelte, ligt van de Maag afwyken.
Onder in de Buyk, siet men een weynig om hoogh, haast op het midden der maagh, een deelken geplaatst Ga naar margenoot+m, dat de Heer Hooke seght, mogelyk de leever te syn. Maar wat my aangaat, ik sou dit deel liever voor den BUIK-KLIER neemen, indien Ik daar meer bewys toe had: Syn couleur is eygentlyk niet wit, maar een weynig naa het citroen geel trekkende. Het is niet ligt van de Maag te separeeren, daar het seer vast meede vereenight is. Onder een vergrootglas, laat het sig seer light in menigvuldige greynkens als klierkens verdeelen, die niet heel veel doorlugtig syn. En als men het met een vergrootglas, dan wel besiet, soo ontdekt men aldaar nog longaderen in. Het is van een vaster substantie, als alle de andere deelen; want het drooght seer weynig in, als het buyten het lichaam getrokken is. Syn figuur is seer irregulier, soo dat het in yder Luys haast van een verschillig maaksel is, en ook kleender en grooter van structuur, maar meesten tyt komt het in syn bogt overeen, en ook ten aansien van syn situatie, op de maagh. Gelyk als blyken kan, uyt de vyf verschillige afbeeldingen deeser deelkens, die ik in de vyfde figuur op de V. TafelGa naar margenoota heb na bet leven, onder een vergrootglas afgebeelt. | |
[pagina 77]
| |
Ga naar margenoot+Ad imam ventriculi regionem PYLORUS Ga naar margenoot+conspicitur n, quem dein excipit INTESTINUM Ga naar margenoot+TENUE oo, hinc inde dilatatum, similique, ac ventriculus, modo fabrefactum, multis pariter fistulis pulmonalibus instructum. Ad finem Intestini tenuis, quod ut plurimum serpentino ductu, instar Latinorum, inflexum est, Ga naar margenoot+QUATUOR deteguntur VASCULA pppp, quae oculatissimus aeque ac longe praestantissimus Anatomicus, Marcellus Malpighius, in Bombycibus varicosa adpellavit. Ea vero heic in Pediculo rectiora sunt minusque inflexa. Sunt itidem satis longa, ejusdemque fabricae, ac Intestina. Haec quatuor vascula proprie quatuor sunt INTESTINA COECA, quae in omnibus Insectis mihi occurrunt: unde per inductionem ea hoc etiam nomine heic compello; quamvis ipsorum fines videre mihi non contigerit. Apertis autem osculis hiant, loco indicato, in Intestinum, ex quo oriuntur. Post haec Intestinula COLON Ga naar margenoot+q. sequitur; quod ubi desiit, notabilis deinceps sese Ga naar margenoot+manifestat dilatatio rr, quae CLOACA est, sive locus, inquo suam sortiuntur figuram excrementa: haec enim valde irregularia heic sunt, minimeque uti in aliis Insectis, quorum excrementa saepe admodum singulari modo sunt figurata. Infra hanc dilatationem INTESTINUM Ga naar margenoot+RECTUM s conspicitur, quod PODICEM Ga naar margenoot+suum t, super ventrem, inter caudae divisionem, visui offert; tumque sub hoc cutis deinceps pilis setaceis hirsuta est.
Quod vero attinet ad VENTRICULI MO TUM, est is profecto mirabilis; ut non sine ratione ventriculum Animal in Animali liceret appellare, ob validissimas illas agitationes, contractiones, dilatationes, corrugationes, expansiones, quae ipsi propriae sunt, & per ipsum corpus transparentes non sine stupore cerni possunt. Comparent eae tum praesertim, quando plenus pabulo est ventriculus; & vel maxime, cum suctu novus in eum sanguis derivatur: eo enim tempore nonnunquam observatur, reliquias quasdam alimenti cum novo cibo commisceri, atque sursum deorsum, & in omnem partem, in ventriculo concuti & agitari; id quod tanto videri potest distinctius, quo contenta coloris sunt obscurioris. Hinc facile imaginando assequi quis potest, quam peregrinas mutationes atque flexus fistulae pulmonales, super ventriculum sitae, eo tempore subeant, & quam variis modis aër, in iis haerens, prematur, moveatur, propellatur quin depuretur, mutetur, atque attenuetur. Quis vero mortalium expiscari valeat usum, | |
Ga naar margenoot+Onder aan de maag is de PORTIER te sien n, Ga naar margenoot+waar op de DUNNE DARM volght oo, die men hier en daar gedilateert siet, en van het selve maaksel als de Maagh; synde meede met veele longpypen versien. Aan het eyndigen van den Dunne darm, die slangsgewys, als een Latynsche , ten meesten tyt geboogen is, ondekt men Ga naar margenoot+VIER VATEN pppp, die de geoogde en alderuytmuntenste Anatomicus, Marcellus Malpighius, kramp-aderige in de Sydewurmen genoemt heeft. Dan hier in de Luys syn sy reghter en minder geboogen. Sy syn redelyk lang, en van maaksel als de Darmen. Dese vier vaaten dat syn eygentlyk VIER BLINDE DARMEN die ik in alle Insecten bevinde, en daar om uyt inductie soo geef ik haar die naam alhier meede; hoewel ik haar eynde niet gesien heb. Sy openen haar in de aangeweese plaats, in den Darm, daar sy uyt spruyten. Naa deese darmkens volght de KRONKELDARM Ga naar margenoot+q, en naa syn eynde openbaart sig een Ga naar margenoot+merkelyke verwyding rr, dat de RIOOL is, of de plaats daar de vuiligheden haar figuur in verkrygen: dan die syn seer irregulier, en niet als in andere Insecten, daar de vuiligheden veelmaal seer rare figuuren hebben. Onder deese Ga naar margenoot+verwyding siet men den ENDELDARM s, die sig van bovenen op de buyk, tusschen de verdeeling der start met syn NAARS sien laat, en waar onder de huyt met borstaghtige hairen beset is.
Maar wat nu de BEWEEGING DER MAAGH belanght, die is wonderbarelyk, en in der waarheid, men sou die een Dier in een Dier kunnen noemen, van wegens de seer sterke beweegingen, samentrekkingen, verwydingen, inkrimpingen, en uyttrekkingen, die deselve heeft, en die men met alle verbaastheid door het lichaam heenschynende siet. Dit sietmen voornamelyk, als de maag vol voetsel is, en besonderlyk, als hy op nieuw, bloed daar in suyght, op welken tyt men somtyts eenige overblyfselen van 't voedsel met het nieuwe voetsel sig siet vermengen, die dan heen en weer na onderen en bovenen in den Maag geschut en beweegt worden, dat men te distincter siet, hoe sy van een donkerder coulear syn. Men kan sig light verbeelden, wat vreemde veranderingen en boghten dat de Longpypen op de Maag in die tyt moeten maken, en hoe de lugt, daar in geperst, bewoogen, en voortgedreeven wort, hoe hy gesuyvert en gesubtileert wort. En wat menschelyk schepsel is maghtig, om syn gebruyk aldaar uyt te vinden? Voorwaar niemant. Maar | |
[pagina 78]
| |
quem ibi loci praestat aër? Sane nemo. Potissimum tamen in illa particula, quam Pancreas vocavi, mirabilissimi observantur motus; siquidem ea omnibus ventriculi, quocum unita est, motibus obsequi cogatur. Ut autem aliquo modo sibi quis ideam formare queat MOTUS VENTRICULI; tribus eum figuris repraesentare Ga naar margenoot+sategi. Contractus ventriculus cernitur sub Ga naar margenoot+numero 1. Tum quomodo contractiones ejus Ga naar margenoot+mutentur, numerus 2. docet. Tandem quanam Ga naar margenoot+ratione dilatetur idem, sub numero 3. patet. Hi vero motus alternatim continuo repetuntur, atque modis infinitis variantur. Quantum ad MODUM spectat, QUO Pediculus SANGUINEM SUGIT, atque alimentum hocce in ventriculum deducit: id quidem aculei adminiculo hac ratione perficitur. Primum, siquando Pediculus spatio unius duorumve dierum cibo abstinuit, & hinc valde famelicus est, quod quidem ex ventriculi vacuitate, totiusque Animalculi transparentia colligitur; tum ilico, quamprimum supra manum collocatur, victum hunc suum quaerit, quaesitumque tanto inveniet citius & facilius, si manum quis prius tam diu fricuerit, donec rubescat. Pediculus tunc caput suum, binos inter pedes suos anticos, versus cutem manûs inclinat, atque diligenter sudoris quendam porum investigat; cui tandem invento suum infigit aculeum: paulo postquam haec facta sunt, sanguis ductu rapidissimo, & quasi terrorem incutiente spectatori microscopio armato, in caput usque escendere observatur. Pediculo autem tum temporis perinde est, quocunque demum modo sugat: si enim nonnullos in manu pilos offenderit, per quos non vult descendere, tunc eo in situ manet, sugitque capite prono, cauda vero in altum elevata. Nonnunquam etiam observavi, quod ventre supino sanguinem suxerit, quando nimirum pilus, quem apprehendit, flectebatur: tum vero motus ventriculi atque pancreatis quam elegantissime ope microscopii videri potest. Eo autem suctionis tempore praeprimis crediderim, UNGUICULOS sive UNGULAS, quas AD APICEM VAGINAE ACULEI descripsi, usu venire, atque aculeum ad suctum adminiculari: dum videlicet illae sese firmiter infigunt superficiei internae & marginibus pororum cutis, sicque efficiunt, ut, apice vaginae aculei firmato & immobili reddito, Pediculus suo aculeo tanto liberius uti, eumque pro lubitu movere possit. Nonnunquam, quando sugebat Pediculus, | |
boven al, siet men de alderraarste beweegingen, die te bemerken syn, in het deelken, dat ik Al vleysch heb genoemt, dat alle de beweegingen van de maag, daar het meede vereenight is, is gedwongen te volgen. En om eenighsins te doen begrypen, HOE DE MAAGH SIG BEWEEGHT, soo heb ik dat selve in drie figuuren afgebeelt. Ga naar margenoot+Daar men de Maag gecontraheert siet, 1. dan weer Ga naar margenoot+hoe sijne contractien veranderen, 2. en eyndighlyk, Ga naar margenoot+op wat wys hy sig dilateert, 3. hervattende geduurighlyk deselve bewegingen, en die veranderende op oneyndige manieren.
Wat nu de MANIER belangt, HOE DE LUYS BLOET SUYGHT, en de Maag dat voetsel toevoert, het geen door middel van den Angel geschiet; het selve volbrengt hy op deese wys. Eerstelyk, soo hy een of twee daagen gerust heeft, en grooten honger heeft, dat men kan weeten als syn maag leeg is, en het dier gansch doorlugtig is geworden; soo soekt hy dat voetsel datelyk, wanneer hy op de hant geset wort. En waar toe men hem ook kan helpen, soo men deselve soo lang vryft tot se root wort. Als dan buygt hy syn hooft, tusschen syn voorste beenen op het vel, en hy soekt neerstelyk naa het eene of het andere sweetgaatken, het welk gevenden hebbende, soo brengt hy daar syn Angel in, en een weynig daar naa, soo siet men dat het bloet, met een seer schielyke straal, het geen selfs schrik maakt als men het siet onder een vergrootglas, tot in het hooft opklimt.
Het is de Luys op die tyt al even veel, hoe hy suyght, want als hy eenige hayrkens op de hand ontmoet, die hy niet wil afklimmen, soo blyft hy in dat postuur, en hy suyght met het hooft om laagh, en de start om hoog. Somtyds heb ik ook wel gesien, dat hy, hellende met syn buyk aghter over, het bloet soog, het geen geschiet, als het hayrken buyght; dat hy vast hout; en als dan kan men de Maag en het Buik-klier, seer fray sien onder een vergroot-glas. Op deesen tyt van syn suygen, soo vertrou ik, dat de Nagelkens of KLAAUKENS, die ik AAN DEN PUNT DES KOOKERS VAN DEN ANGEL beschreeven, al hier haar GEBRUYK hebben, en dat se den Angel helpen in syn suygen: te weeten dat sy haar dan vast haaken aan de inwendige deelen en randen van de huitgaaten, op dat hy te sekerder syn angel sou gebruyken, en die na syn welgevallen beweegen, wanneer de punt des Kookers van den angel vast en onbeweegelyk staat. Somtyts heb ik op de tyt, als hy soogh, het vel | |
[pagina 79]
| |
cutem meae manus admodum valide & oblique abduxi, ut sic vagina, aut hujus potius unguiculi una cum aculeo in cute defixi constringerentur, atque Pediculus sese haud posset expedire; quod quidem spectatu haud est injucundum. Verum eo id animo faciebam, ut, si Pediculum suo de loco detruderem, aculeum tanto manifestius cernere mihi liceret. At nunquam sic voti compos redditus sum. Ut hinc tum temporis tres mihi manus ad usum datas fere optaverim, quo melius, quae volebam, indagare possem. Sunt enim quaedam Anatomiae atque scrutinia, quae amanuensem non ferunt, utpote cogitationes distracturum. Ubi Pediculus sugendo occupatus est, mox Ga naar margenoot+retro aculeum minimus quidam sanguinis rivulus Ga naar margenoot+u sese manifestat, per caput ibidem translucens. Inter vero & ante ejus oculos, medium supra Ga naar margenoot+caput, sat magna cernitur dilatatio x; siquidem fauces ibi loci a sanguine jugiter adscendente notabili quodam modo expandantur. Tum dein partes hae rursus tam celeriter sese contrahunt, ut vix nota sanguinis amplius supersit. Utrumque vero tanta velocitate perficitur, ut fere distingui non possit dilatatio a contractione. Unde haud sciam simili quopiam magis congruo hanc rem exprimere, quam subita illa libramenti oscillatione in horologio portatili. Retro oculos, in capite, pariter nonnisi tenuis Ga naar margenoot+sanguinis rivulus decurrens cernitur, haecque Ga naar margenoot+ibi loci via mihi proprie GULA f vocatur, quae post fauces sequitur, atque in cervice Pediculi rursus dilatatur; prout jam ante ostensum Ga naar margenoot+est g. Haec autem omnia tanquam unum canalem continuatum exhibere volui, ut tanto foret clarior mea descriptio. Postquam sanguis in fauces adscendendo ad Gulam usque pervenit; eum mox inde in ventriculum deferri, hujusque appendices furcae aemulas, aeque ac ipsum ventriculum, ab eo repleri observamus. Statim tunc motus ventriculi insigniter intenduntur: quum enim musculosae ejus partes tum distrahantur, hinc ansam acquirunt sese rursus contrahendi. Quare & ilico cernitur, quod excrementa, in Intestinis crassis residua, quoque incipiant moveri: quin saepe contingit, ut ea tunc exoneret Pediculus.
Alimentum, hac ratione ventriculo receptum, miris modis conquassatur, sursum, deorsum movetur, & ob ineffabiles contractiones atque dilatationes, quas tum perficit ventriculus, veluti cribratur. Quibus peractis demum obser- | |
van myn hant heel strak en dwars over een getrokken, op welken tyt de kooker, of syne nagelkens met den angel, daar in vast geklemt wierden, dat seer fraei staat, alsoo de Luys dan niet los kan. Maar myn intentie was om den angel soo veel klaarder dan te sien, als ik de Luys van syn plaats stiet: dan dit is my noit gelukt. Soo dat ik op die tyt wel sou gewenst hebben om drie handen tegebruyken, op dat ik dit klaarder sou kunnen naaspeuren: want eenige soorten van anatomien en ondersoekingen lyden geen tweede persoon, alsoo dat den aandagt breekt.
Wanneer de Luys in syn suygen befig is, soo siet men essen aghter den angel een kleen straalken Ga naar margenoot+bloet u. openbaren, dat door het hooft heen schynt. En tusschen en voor syn oogen, siet men midden op Ga naar margenoot+het hooft een redelyk groote verwyding x. soo dat het keelgat, door het geduurig opklimmende bloet, aldaar merkelyk uytgespannen word. En dan trekken sig deese deelen weer soo geswint te samen, dat men haast geen bloet gewaar wort. En dit gaat soo veerdig in syn werk, dat men haast geen onderscheyt tusschen de verwyding en zamentrekking kan maaken. Soo dat ik die niet beter kan vergelyken, als met dig snelle heweeging van het onrust, in een sak-horologie. Aghter de ogen in het hooft, siet men van gelyken niet als een fyn straalken bloet passeren, en deese passagie is by my Ga naar margenoot+eygentlyk de KEEL f, die op het Keelgat volgt, en die in de nek van de Luys weer verwydt wort, gelyk Ga naar margenoot+alreede vertoont is g. En dit alles heb ik als een gecontinueerde canaal willen uytbeelden, op dat myne beschryving te klaarder sou syn.
Het bloet in het Keelgat tot de Keel aldaar opgeklommen synde, siet men voorts tot inde maag bewoogen worden, wiens vorxgelyke aanhangsels, het te gelyk met de maag vervult. En daar op siet men, dat de maag in syne beweegingen merkelyk verwakkert wort: want alsoo de musculeuse deelen derselve als dan uytgespannen worden, soo is haar occasie gegeeven, om 'er weer zamen te trekken, waar op men voort ziet, dat de vuyligheden, die in de dikke darmen nog syn, meede bewoogen beginnen te worden, en veelmaal siet men dat de Luys deselve dan lost. Het voetsel aldus in de maag ontfangen synde, dat wort wonderbarelyk gekneust, op en weer neerbewoogen, en als gesift van wegen de onnoemelyke zamentrekkingen en verwydingen, die de maag als dan maakt. Soo dat men eynde- | |
[pagina 80]
| |
vatur, quod contentum in postica ventriculi parte primum in partes secedere incipiat quod quidem tunc apparet, ac si in multas venulas ingrederetur, & per corpus sic distribueretur. At falsa haec est apparentia, inde quidem oriunda, quod cutis, multis striis interstincta, haud ubivis aeque clare transluceat: unde & sanguis diverso modo per eam transparens cernitur; quoniam striae haud adeo pellucidae sunt, ac loca intermedia. Quin & internae pinguedinis particuke, quoque haud uniformiter per cutem transparentes, hujusque claritudinem colore obscuriore distinguentes, permultum pariter faciunt ad visui nostro imponendum, quasi secedens sanguis in multa peculiaria vasa intraret. Accedit, quod vel ipse sanguis homogeneo tum colore non gaudeat; siquidem partes ejus a se mutuo secedant. Quapropter, antequam omnes hasce conditiones accurate examinaveram, videbar mihi videre, quod sanguis ex ventriculo, per varia vasa, in reliqua corporis membra distribuatur: verum postmodum denique animadvertebam, Phaenomenon hoc cum ex ipso sanguine oriri, tum ex partium, per quas is transparebat, & quas pro vasis habebam, diversis coloribus. Et forsan alii, praecipue vero D. Hooke, a quo & egomet ipse praejudicatam illam opinionem hauseram, ad eundem quoque lapidem impegerunt. Attamen in Pediculis minutissimis experimentum hocce non institui; in quibus forte plura adhuc observari possunt, quam quidem in majoribus. Constitueram quoque sanguinem, in ventriculo mutatum, tubulo vitreo excipere, tumque ad lucidum aëra, aut in loco tenebricoso ad candelam ardentem contemplari; verum negligendo id praetermissum est: ita & a pluribus aliis experimentis, quae tentare animus crat, fui impeditus. Aliquot deinde horis elapsis alimentum vel contentum ventriculi sensim magis fuscum & nigricantius evadere, atque lente consumi cernitur: unde & postea observantur intestina magis magisque excrementis distendi, imo excrementa nonnunquam pereleganter in globulos quasi divisa in iis haerere; cujus rei haec est ratio, quod intestina sese haud uno eodemque tempore circum faeces contrahant, adeoque has nonnisi diversis temporibus e corpore ejiciant. Quantum ad musculos abdominis, de iis ante est actum: quare ad partes Pectoris nunc gradum facio. In Pectore & Dorso MUSCULI cernuntur, qui crura & caput movent: conspiciuntur & ibidem | |
lyk siet, dat de stosse aghter aan in de maag het eerst begint te schiften. Het welk sig dan vertoont, als of het in veele aderkens ingink, en dat het door het lichaam verspreyt wiert. Maar dit is een valsch gesight, dat syn oorspronk neemt uyt de verscheydentheid van de doorlugtigheid van het vel, 't geen door veele striepen ondertekent is; en waar door het schiftende bloet sig verscheydentlyk door het selve heen schynende vertoont, alsoo de streepen soo doorlugtigh niet en syn, als de plaatsen tusschen beyden. Van gelyken, soo doen de inwendige vetdeelkens, die meede niet eenparigblyk door het vel schynen, en de helderheid van het selve door een donkerder couleur ondertekenen, meede seer veel om ons gesight te doen geloven, dat het schiftende bloet, in vele particuliere vaten ingaat. Waar by nog komt, dat het bloet selve niet van een eenparige couleur als dan is, door dien syne deelen van een scheyden. Hierom eer ik alle deese omstandigheeden wel ondersoght hadde, so quam het my voor als of het bloet uyt de maag, door verscheyde vaten, tot de leeden van het lichaam gevoert wiert: maar eyndelyk sagh ik, dat dit syn oorspronk nam soo uyt het bloet selve, als uyt de ongelyke couleuren der deelen, daar het door heenscheen, dewelke ik voor vaten aansag. En mogelyk syn anderen, gelyk de Heer Hooke, ook daar door bedroogen geweest, en waar van ik ook dit vooroordeel opgevat hadde. Dan in heele kleene Luyskens heb ik dit experiment niet gedaan: mogelyk dat men daar nog iets meerder in sien kan, als in die grooter syn.
Myn voorneemen was ook, om het gealtereerde bloet uyt de maagh in een glase pyp te doen opklimmen, en het dan tegens de lugt, of in het donker, tegens een keers te besien, maar dat is door versuym agter gebleeven: En ook verscheyde andere experimenten meer, die ik wilde tenteeren, dewelke my belet syn geworden. Naa eenige uuren siet men dat het voetsel, of stoffe in de maag, allenxkens bruynder en swarter wort, en sig verteert: waar op men dan de Darmen meer en meer met vuiligheden siet opspannen, en men siet ook, dat deselve somtyts seer aardig en knoopsgewys daar in verdeelt leggen. Het geen syn oorspronk neemt, alsoo de darmen, haar om de vuiligheden oneenparigh contraheeren, en deselve alsoo, niet als op verscheyde tyden, buyten het lichaam afvoeren. Wat de musculen des buyks aangaat, daar is te vooren van gesprooken: waarom ik nu tot de delen der borst overgaa. In de Borst en Rugh siet men de MUSCULEN, die de beenen en het hooft beweegen; men ziet | |
[pagina 81]
| |
coecae appendices ventriculi, permultaeque fistulae pulmonales & particulae pinguedineae. Est & ibi loci Gula, & Medulla spinalis una cum Nervis inde prodeuntibus, de quibus nunc sigillatim agam. In medio dorsi TENDINEUM quoddam PUNCTUM conspicitur, sub parvo illo clypeo, qui ibidem est, situm, ubi loci & cutis haud adeo, ac in reliquo corpore, pellucida apparet. Ipse etiam clypeus ibi in medio nonnihil in foveolam excavatus esse videtur. Ad isthoc punctum tantum non omnes fibrae musculares concurrere cernuntur, earumque motus & contractio heic loci quoque distincte observari potest. Quod ad appendices, aliasque in Pectore & Dorso jacentes partes attinet, eas prolixe satis jam ante pertractavimus. MEDULLA SPINALIS proprie in Pectore collocata est, ibique ad ultimum ulque par pedum sese extendit. Qua quidem detecta facile est judicatu, quidnam sit brevis illa albicans stria, quae, inter appendices ventriculi, per pectus translucens apparet. Ab utroque enim medullae spinalis latere sitae sunt hae appendices. MEDULLAE SPINALIS FABRICA haud multum diversa est ab illa, quae in Verme illo, e quo Scarabaeus Nasicornis, Mercurio sacer, excrescit, deprehenditur; prout ex hujus historia & iconibus manifestum fit. Constat Ga naar margenoot+autem tribus insignibus gangliis, vel dilatationibus Ga naar margenoot+aaa, e quibus utrimque tres pullulare videmus Ga naar margenoot+nervos bbb, qui ad musculos sex pedum porriguntur; subtus vero, sive e parte postica Ga naar margenoot+itidem sex nervos prodire vidi cc, qui dubio procul per reliqua omnia viscera distribuuntur, ut vitam, sensum, motumque iis impertiant. Postremus inter tres nodulos Medullae spinalis diverso a binis anterioribus, utpote fere inter se similibus, modo fabrefactus est. Membrana, Medullam investiens, multis admodum fistulis pulmonalibus intertexta est, Ga naar margenoot+dd, videturque ex irregularibus & globosis particulis esse conslata, simili modo, ac ante de Tunica ventriculi indicavimus: isthaec autem fabrica, una cum insigni fistularum pulmonalium, quae parti huic concessae sunt, numero, spectaculum in vivente Pediculo praebet elegantissimum. In Nervis, qui e postica Medullae parte prodeunt, etiamnum humidulis, microscopio subjectis, fibras nullas potui detegere: imo apparebant ii ex homogenea, limpida, & pellucente | |
daar ook de blinde aanhangsels van de maag; en menigvuldige Longpypen, en vetdeelkens. Van gelyken is daar de Keel, en het Ruggemerg met syne uytgaande zenuwen, daar ik nu particulierelyk sal van spreken. In het midden van de rugh, siet men een PEESAGTIG STIP, dat onder het Schiltken, dat aldaar is, syn plaats heest, en alwaar het vel soo doorlugtig niet en is, als wel in het vordere lichaam stant grypt. Het Schiltke schynt daar ook in syn midden een weynig kuylaghtig ingeboogen te syn. Tot dit punct siet men, dat meest alle de musculeuse veselen loopen, en men kan ook haar beweeging en zamentrekking daar ter plaatse distinct sien. Wat nu de aanhangsels en de andere deelen, die in de Borst en Rug leggen, aangaat, daar is alreede overvloedig genoeg van gesprooken. Het RUGGEMERG is in de Borst eygentlyk geplaatst, alwaar sy haar uytstrekt tot het laatste paar voeten. Het welk als men ondekt heeft, soo valt het light te oordeelen, wat dat korte witaghtige streepke is, dat sig door de Borst, tusschen de aanhangsels der Maagh, heen schynende vertoont, want aan weersyden van het Ruggemerg ziet men deese aanhangzels geleegen. DE STRUCTUUR DES RUGGEMERGS verschilt niet veel van die in de Worm te zien is, daar de Neushoornige Schalbyter aan Mercurius gewyd, uytvergroeyt: als uyt syn historie en afbeelding blyken kan. Sy bestaat uyt drie groote knoopen, of verwydingen Ga naar margenoot+aaa, uyt dewelke men aan weersyden drie Ga naar margenoot+senuen siet spruyten bbb, die tot de musculen der ses voeten afgesonden worden, en van onderen of aghteren Ga naar margenoot+heb ik daar ses senuen zien uytgaan cc, die sonder twysel tot alle de andere ingewanden worden afgesonden, om haar het leeven, gevoelen, roeren en beweegen te geeven. De laatste van de drie knoopkens des Mergs is van een verschilligh maaksel van de twee voorsten, die haast overeenkomen.
Het Vlies, dat het Merg bekleed, is met veele Ga naar margenoot+longpypen doorweeven dd, en ook schynt het uyt irreguliere en globeuse deelkens te bestaan, als van het Vlies der maag geseyt is: en dit staat seer fraei om te sien in het leeven, als ook van weegens de menigvuldigheid der longaderen, die dit deel meede gedeelt syn.
In de Senuwen, die aghter uyt het Merg gaan, heb ik geen vezelen met het vergrootglas, wanneer sy nog voghtigh waaren, kunnen ondekken, want sy vertoonden haar, uyt een eenparige, heldere, en door- | |
[pagina 82]
| |
materie compositi; atque ad latera ipsorum plurimae pendebant fistulae pulmonales, una cum particulis pinguedineis. PRINCIPIUM MEDULLAE, quod cum Cerebro coalescit, multo est tenuius, & attenuato Ga naar margenoot+quasi filo simile observatur e. Verum in aliis omnibus Insectis isthoc Medullae principium perforatur, & per ejus foramen Gula transit. CEREBRUM Pediculi figurae est instar pyri Ga naar margenoot+globosae ff, inque sinistram & dexteram partem dispescitur. Dura mater, illud ambiens, membranae, quae medullam investit, fabricâ similis Ga naar margenoot+est, fistulisque pulmonalibus gg, & particulis pinguibus instructa. Medullam quidem commode satis levique negotio exhibere possum: at cerebri demonstratio fortuito potius casu, quam certo quodam artificio contingit; quum fortis fortunae fit, illud partibus, quibus vestitur, nudare. Ga naar margenoot+NERVI OPTICI hh. breves sunt, iisque Ga naar margenoot+impositi haerent OCULI ii, qui adeo sunt minuti, ut eorum instituere Anatomen ex votis meis haud potuerim; cum quia sub microscopiis, objecta multum augentibus, sectio fieri nequit; tum quia instrumenta omnia ad hoc opus justo sunt hebetiora. Interim distincte tamen vidi, quod nigra illa in oculis pars inde sustolli queat; quam quidem ego in aliis Insectis TUNICAM adpello UVEAM, non in fundo, sed in superficie oculi collocatam: post hanc dein TUNICA CORNEA, tanquam hexagonis divisionibus praedita apparet, uti & aliis in Insectis obtinet. Attamen id haud certo affirmare ausim: nam non fingendum aut excogitandum, sed inveniendum, quid Natura faciat aut ferat? Quanquam Anatomicis quibusdam, ut ut meliora jam edoctis, isthaec sententia non arrideat, unde & Cerebri commenta pro ingeniosis hypothesibus habent. Exemplo sit Bartholinus junior, qui circa figmentum illud, quasi Bombyces cerebro carerent, ita se gerit. En! quousque hominum multi in sua sibi placeant coecitate; ut, quamvis coeci sint, semperque cocci permansuri, tamen se visu gaudere vociferentur: cum interim arrogantiae corum nebulae sint ipsa illa opercula, quae ab oculis fuis removere deberent; ut animo duntaxat humili lucem deinceps quaerere possent. Utrum Pediculi in MARES & FOEMELLAS distincti sint, uti alia Insecta, haud observare mihi licuit. Antehac equidem animad verteram aliquando, Pediculos sese mutuo conscendere; verum hacce sectione detento id haud contigit videre. Imo in quadraginta, quos dissecui, omnibus & | |
lugtige substantie te bestaan; en aan haare zyden hingen veele longaderen, met vet deelkens.
In het BEGINTSEL, daar het MERG sig met de Hersenen vereenigt, is het veel dunder, en als een vernauwt Ga naar margenoot+draatken te bemerken e. Maar in alle andere Insecten wort dit beginzel van de Merg altyt doorgeboort, waar door dan de Keel heen passeert. De HERSENEN in de Luys syn peeraghtigh Ga naar margenoot+globeus van maaksel ff, wordende in een slinker en reghter syde onderscheyden: Het dikke Herssenvlies, 't geen haar omvangt, is het vlies, dat het Merg bekleet, Ga naar margenoot+in maaksel gelyk, en met longaderen gg, en vetdeelkens versien. Het Merg kan ik redelyk light en makkelyk vertoonen, maar dat van de Hersenen is meer casueel, als door een vaste uytvinding, alsoo het een toeval is, dat men die van de deelen, die haar bekleeden, ontbloot.
Ga naar margenoot+De GÈSIGT SENUWEN hh syn kort, waar Ga naar margenoot+op de oogen geplaast syn. ii. De OGEN syn soo kleen, dat ikse niet heb kunnen anatomiseeren, naa myn begeeren; soo om dat men onder vergroot glaasen, die het object seer vermeerderen, geen sectie institueren kan, als omdat alle instrumenten daar te stomp toe syn. Eghter heb ik distinct gesien, dat men het swart in de oogen, daar van kan aflighten, welk deel ik in andere Insecten, het DRUIVE-VLIES noem, die, niet op den grond, maar in het bovenste van het oog geplaatst is; En als dan vertoont sigh het HOORN-VLIES, als of het met seshoekige verdeelingen versien was, gelyk in andere Insecten, plaats heeft. Dat ik eghter niet durf affirmeeren, want men mag niet versieren of bedenken, maar soeken wat de Natuur werkt of lydt. Maar eenige Anatomici, hoewel sy alrede beter onderright syn, behaagt dit niet, waar om sy de verdigtsels van de Herssenen voor ingenieuse onderstelling estimeeren, gelyk de jongen Bartholinus doet, ontrent het verdigtsel, dat de Sydewurmen geen hersenen souden hebben. Siet soo seer behaagt veele menschen haar donkere blintheid, en niet tegenstaande dat se blint syn, en wel blint blyven sullen, soo schreuwen sy dat se zien: daar noghtans de neevelen haarer verwaantheid de schillen zyn, die sy van haare ogen mosten lighten; om in ootmoedigheid alleen het light te soeken.
Of de Luysen in MANNEKENS en WYFKENS onderscheyden syn, gelyk de andere Insecten, dat heb ik niet kunnen observeeren. Voordeesen heb ik wel gemerkt, dat het eene Luyske het andere beklom, maar nu ik in deese sectie besig was, is my dat niet voorgekoomen. Want in veer- | |
[pagina 83]
| |
singulis ovarium inveni; quod me propemodum inducit, ut censeam, Animalcula haec Androgyna esse, & forsan Penem Ovariumque simul eodem in corpore gestare: id, quod in Limacibus expertus didici. Quidnam hujus rei sit, me hactenus latet. Quantumvis enim Ovarium distinctissime heic viderim; Penem tamen nullum animadverti: ut ut speraverim, eum a me inventum iri; siquidem Insectorum omnibus speciebus praegrandia generationis organa impertita sint.
OVARIUM per totum abdominis cavum exporrectum est; ut vel ad pectus usque suis apicibus vel appendicibus pertingat. Exitu autem gaudet distincto a fine intestinorum: dum enim Podex superna parte in divisione caudae, in quam desinit abdomen, collocatus est; vulva contra vel exitus ovarii ad inferiorem abdominis partem Ga naar margenoot+hiat, qua corpus in binos quasi planos unguiculos, Ga naar margenoot+vel ungulas aa, disterminatur: prout in icone, a D. Hooke data, quoque adnotatum est. Apices sive appendices extremae Oviductus geminati Ga naar margenoot+veluti tubuli sunt bbbb, naturaliter in unum punctum coëuntes; quod ab uno latere Ga naar margenoot+in figura demonstro. In Oviductu c, tam Ga naar margenoot+perfecta conspiciuntur ovula d, quam eorum Ga naar margenoot+rudimenta e: ita ut in uno Ovario decem majora, & quadraginta quatuor minora ovula numeraverim, quae simul computata summam exhibent quatuor supra quinquaginta ovulorum. Ipso in utero perfectum vidi ovum, quod delapsum, & partui maturum erat; quo quidem tempore ovula haec Lendes vocantur. In ovario, quod icone repraesento, quinquaginta & unum numerantur ovula. Ovarium in omnibus Pediculis geminum est Ga naar margenoot+ff, ejusque pars quaelibet in quinque oviductus Ga naar margenoot+subdividitur gg, qui ab utroque latere in unum omnes communem ductum desinunt: post Ga naar margenoot+hunc UTERUS h. sequitur, in quo ovum i. ultimam suam perfectitudinem acquirit. Qua uteri finis est, SACCULUS conspicitur GLUTINE Ga naar margenoot+plenus kk, ibidem loci in uterum sese aperiens, cujus gluten inservit ovis, dum ponuntur, adglutinandis; prout in plurimis Insectis, ipsisque Bombycibus etiam locum habet. Fateor equidem, gluten, hoc sacculo contentum, a me detectum non esse: verum ex partis hujus fabrica situque per inductionem arguo, sacculum hunc esse asservando glutini destinatum. Post eum deinceps Collum Ga naar margenoot+Uteri l. cernitur, tumque parva quaedam in hoc dilatatio, sub qua Ovarium ilico sese in exter- | |
tigh, die ik geanatomiseert heb, soo heb ik daar in alle een Eyerstok gevonden; dat my ten naasten by doet oordeelen; of deese dierkens niet wel Mannelyk en Vrouwelyk te samen, in een en het selve lichaam, mogten syn; en dat se een Teellid en Eyerstok te gelyk souden hebben: gelyk in de Slakken dat ondervonden heb Wat hier van is, dat is my nog onbekent. En hoewel ik den Eyerstok daar seer distinct ingesien heb, soo heb ik daar eghter geen Teel-lid in gemerkt; hoewel ik dit dagt te vinden, om dat alle soorten van Insecten groote teel-leeden hebben. De EYERSTOK is den ganschen onderbuik door geplaatst, soo dat hy selfs tot de borst toe met syne puncten of aanhangsels komt te ryken. Het heeft syn uytgang distinct van die der Darmen, want daar de Naars van bovenen, in de verdeling van de start des buykx geplaatst is; daar is de vulva, of de uytgang van den Eyerstok, van onderen aan de buyk geplaatst, alwaar het lichaam, Ga naar margenoot+als met twee platte nagelkens, of klaankens aa, sig ontsluyt; dat ook in de figuur van de Heer Hooke is aangemerkt. De puncten, of uyterste aanhangsels van de Eyerleider, syn als een dubbelt Ga naar margenoot+pypken bbbb, die natuurlyk tot een punct loopen, gelyk ik aan de eene syde uytbeelde. In de Ga naar margenoot+Eyerleider c, siet men soo wel volmaakte eyeren d, Ga naar margenoot+als de beginselen der selve e. Soo dat ik in een Eyerstok tien groote en vier en veertig kleender eyeren getelt heb, dat een getal van vier en vyftig eyeren te samen was. In de buik selve sag ik een volmaakt ey afgeschooten, dat bequaam om uyt te leggen was; en op welken tyt men deese eyeren Neeten noemt. In den Eyeerstok, dien ik vertoon, siet men een en vyftig eyeren.
Ga naar margenoot+De Eyerstok is in alle Luysen dubbelt ff, en yder afdeeling wort in vyf Eyerleidingen gesubdivideert Ga naar margenoot+gg, die aan weersyden, in een gemeene leiding, eyndigden: Ga naar margenoot+waar op de BAARMOEDER volgt h, waar in het Ey i syn laatste perfectie verkryght. Daar de Ga naar margenoot+buik eyndight, siet men een LYMBEURSKEN kk, dat syn opening aldaar in den buik heeft, welkers gebruyk is, om de eyeren vast te kleeveu, als sy uytgeleght worden; gelyk als in veele Insecten, en in de Byen selfs, plaats heeft. Ik beken geerne, dat ik de lym in dit beursken niet ondekt heb, maar uyt syn structuur en situatie soo oordeel ik, uyt inductie, dat dit Deel het lymbeursken is. Naa het selve siet Ga naar margenoot+men den hals des Baarmoders l, en dan een kleene verwyding in het selve, waar op voorts de Eyerstok sig | |
[pagina 84]
| |
Ga naar margenoot+nam vulvam aperit; prout ad literas aa, jamjam indicavi. Oviductus tam arcte complectuntur ova, ut haec inter atque illos nullum fere observetur discrimen Ga naar margenoot+m. Quando autem oviductus ab ovis separare volumus, non sine taedioso labore id fieri potest; tumque & sacculi pinguedinis admodum numerosi simul inde secedunt, a quibus visus turbatur. Unde & patuit mihi, oviductus eadem fabrica gaudere, ac ventriculum & intestina: quamvis nihilominus fabrica oviductuum multo sit tenerior, particulaeque globosae ibi multo facilius secedant, quam quidem in aliis visceribus contingit. Insuper & oviductus plurimis Ga naar margenoot+instructi sunt fistulis pulmonalibus n, quarum, ut aliquoties jam memoravimus, largissimo sane numero pollet isthoc animalculum, puncto licet haud grandius, sed cujus fabricam, omnique humano artificio superiora viscera, vel excellentissima quaevis stupere debent ingenia; prout breviter hactenus & clare exposui atque demonstravi. Quin persuasum habeo, multa insuper alia adhuc a me heic detegi potuisse, si plus impendissem otii; quandoquidem sex dierum spatio hancce Anatomen absolverim, atque insignia haec in microcosmo miracula observaverim. Quodsi haec eadem multae lectionis Vir, Daniel Heynsius, in ipsa natura, haud vero in propria sua phantasia, atque libris, scrutatus esset; sanc ridiculum adeo Pediculorum encomium minime scripsisset. Quantum ad fabricam EXTERNAE CUTIS; ea quidem & plurima monstrat observatu digna, neque quidpiam sibi magis habet simile, quam tenacem atque transparentem chartam Pergamenam. Multis ea in locis eadem ratione, ac apices nostrorum digitorum, tenuibus striis intertexta est; quae quidem, optimo microscopio conspectae, profecto totidem videntur esse fistularum pulmonalium divisiones. Verum circumspecte tractanda est microscopii lens: namque prout alio vel alio modo ea convertitur, ita & alia penitus conspiciuntur: haud enim lentem vel minimo intervallo admovere propius, aut removere quis potest, quin ilico quidpiam visu percipiatur, Ga naar margenoot+ante quod visum non est. Nam quandoque Ga naar margenoot+loco striarum vel fistularum oblongarum bb, Ga naar margenoot+globosae apparent particulae a; quamvis nihilominus visus acies in eandem semper partem defixa sit: tumque inter ipsas illas strias, qua simplex tantum cutis membranacea datur, globosae etiam particulae Ga naar margenoot+c. observantur. Aliis in locis, uti in marginibus Abdominis, cutis alio modo fabrefacta | |
in den uytwendigen baarmoeder opent, als ik by de Ga naar margenoot+letters aa alreede aangeweesen heb. De Eyerleyders sluyten soo digt om de Eyeren, dat men tussen dezelve en de Eyeren haast Ga naar margenoot+geen onderscheyt gewaar wort m. En als men de Eyerleider van de Eyeren wil afsonderen, soo geschiet dat met moeyte, en de vetbeurskens scheyden daar in een groote meenighte af, die het gesight dan verwerren. Soo dat my daar uyt ook gebleeken is, dat de structuur der Eyerleiders met die der maagh en darmen overeenquam: hoewel nogtans dat de structuur der Eyerleiders veel teerder is, en dat de globeuse deelkens aldaar veel lighter separeren, als sy ontrent de andere ingewanden niet en doen. Voorts siet men dat aan de Eyerleiders ook veele Ga naar margenoot+longpypen syn gegeeven n, die, als nu verscheyde maal geseght is, in een seer overvloedig getal in dit dierken syn, dat maar een punct groot is, en welkers structuur en overkunstige ingewanden de aldergrootste verstanden moeten verbaast maaken, gelyk ik nu kortelyk en klaar voorgestelt, en betoont heb. En waar ontrent ik my verseker, dat ik nog veele andere saken sou hebben kunnen ondekken, soo ik daar meer tyt opgelegt had, alsoo ik deese anatomie in ses daagen heb volvoert, en deese groote wonderen in de klyne wereld nu ondervonden. Dewelke indien de veel beleesen Daniel Heynsius, in de natuur en niet in syn imaginatie, en de boeken hadt gesogt, hy sou sulk een belaggelyken lof der Luysen niet geschreeven hebben.
De Structuur van het UYTERLYKE VEL aangaande, dat heeft meede veele saken, die aanmerkens waardig syn: en het kan nergens beter meede vergeleeken worden, als met een vast en doorlugtig parkement. Op veele plaatsen is het als op onse tippen der vingeren, met fyne striepen doorweeven, dewelke als men met een vergrootglas, dat seer goed is, besiet, haar seekerlyk vertoonen soo veele verdelingen van longpypen te syn. Maar men moet voorsigtig met het glas omgaan: want naa men het drayt, siet men heel iets anders. Alsoo het glas daar in het minste niet toe naderen, of daar van afwyken kan, of het gesigt bemerkt iets, dat het noit gesien heeft. Want somtyts vertoonen haar daar globeuse deelkens a in Ga naar margenoot+de plaats van langwerpige striepen, of pypkens bb, maar eghter soo blyst altyt het gesight, daar op vast staan, en tusschen de selve streepen, daar een enkel membraneus vel is, vertoonen haar dan ook globeuse Ga naar margenoot+deelkens c. Op andere plaatzen, als op de randen van den Onderbuik, is het vel van een ander maaksel, dat sigh vertoont als irreguliere ruytkens Ga naar margenoot+d, daar dan circulaire streepen e, dan globuli f, | |
[pagina 85]
| |
Ga naar margenoot+est; ibi enim tanquam regularibus ex tessellis Ga naar margenoot+constructa apparet d, in quibus heic circulares Ga naar margenoot+striae e, illic globuli f, alibi globuli & Ga naar margenoot+striae g, imo nonnunquam transparens tantum Ga naar margenoot+plana cutis, punctis notata hh, observantur: quae tamen omnia, uti paulo ante de striis oblongis monuimus, effinguntur; prout partes, quae subtus ab interna parte cutis nondum penitus separatae fuerunt, trausparent; aut prout microscopium cuti paulo propius admovetur, vel longius ab ea abducitur. | |
Conclusio ad D. Thevenot.Haec omnia, Vir Illustrissime! propria egomet manu curiose depingere volui; prout ex adjunctis iconibus Tibi innotescere potest. Jam vero Tu velim judices, utrum in artificiosissima, quae hoc in minuto universi puncto datur, fabrica casus fortuitus vel minimam sibi ullo jure partem vendicare possit: cum tot tamque varia heic miracula unicam omnia exclament Divinam Omnipotentiam? Quapropter Animalculum istud, nostro licet corpori haud proficuum, attamen par est, mentem nostram ad DEUM perducendo; ut seria Divinae Majestatis, coruscantisque miraculorum in hoc Animalculo jubaris contemplatione, omnem nostram inanem superbiam in tam minutum, ac illud est, punctum contrahentes cum submississima humilitate commutemus. Tum vero demum DEI Digitum in hisce animadvertemus, atque efficaciam assequemur, quam maleficorum nemo imitari aut in actum deducere potest. Omne enim, quod parvum & humile est, diabolum abigit, suisque viribus spoliat. Magnifica sunt DEI opera in omnibus, quae creavit; & vel eorum minutissima exercitus sunt DEI Israëlis, quibus Is populos, quorum peccata in magnam molem excrevere, cum ipsorum etiam emolumento castigat; ut manum supremam, quae nostra delicta animadvertit, agnoscant atque resipiscant: id quod Sacrae literae nos abunde docent. Hisce finio, constantissime semper defensurus, quod Naturae miracula aperta Biblia sint, quibus omnes ad aeternam nostram originem reducimur: neque unquam prius supra naturam atque res creatas evehimur, quam ubi DEUM solum constanti amore prosequimur, omni, quod DEUS non est, renunciantes.
Finis Anatomiae admirandae Pediculorum. | |
Ga naar margenoot+dan bolleties en streepen g, en somtyts een doorlugtent Ga naar margenoot+essen vel, dat gepuncteert is hh, in bemerkt wort: alles als ontrent de langwerpige striepen is aangemerkt, dat alles syn oorspronk neemt, naa dat de deelen, die van onderen nog niet volkomen van de binnenste syde van het vel syn gesepareert geweest, daardoor schynen, of dat men van het vel met het glas sig wat verwydert, en daar weer toe nadert. | |
Besluyt aan den Heer Thevenot.Dit alles, myn Heer, heb ik selfs curieus willen afbeelden, als UE Edelheid, uyt de bygevoegde figuuren sien kan. Waar meede ik UE. dan te bedenken geef, of wel het geval in de seer kunstige structuur van dit kleene punct van 't geheel al eenighsins plaats kan hebben; alwaar soo veele en verscheyde wonderen een Goddelyke Almagtigheid uytkryten? Soo dat dit Dierke, hoewel het ons lichaam geen nut en doet, egter onsen geest bequaam tot GODT kan voeren, om, door een ernstige overdenking van de Goddelyke grootheid en schitterende glansen van wonderen in dit Dierken, alle onse verwaande hoogmoedigheid, soo kleen als dit stipken is, in een ootmoedige nedrigheid te verwisselen.
En als dan sal men den Vinger GODS daar in bemerken, en een kragt bekomen, die geen quaaddoender kan uytwerken, en in effect brengen. Om dat al het geen wat kleen en nedrig is den duyvel verdryft, en syn maght beneemt.
Heerlyk syn de werken GODS in alle syne schepselen, en de alderminste syn de heyrlegeren van den GODT Israëls, waar meede hy de volkeren, naa dat haare misdaden groot syn, nog tot haar nut komt te kastyden, op dat sy een hoger hant, die onse misdaden thuys soekt, souden erkennen, en daar van afstaan: gelyk ons de Heylige bladeren overvloedig leeren. Waar meede ik sal besluyten, en stantvastig staande houden, dat de wonderen der Natuur een opengeslagen Bybel syn, die alle op haar eeuwigen oorspronk, GODT, heen wysen: en wy syn niet eer boven natuur, en creatuur, voor dat wy GODT alleen en stantvastig beminnen, versakende alles wat GODT niet is.
Eynde van de wonderbarelyke Anatomie der Luysen. | |
[pagina *1]
| |
Tabula I.Explicationem sistit PRIMI ORDINIS Mutationum, ope figurarum aeri incisarum ob oculos positi: quem in finem PEDICULUS loco exempli in medium adducitur. NB. Notae numerales distincte indicant, quanam ratione Mutationes sese mutuo excipiant. In figuris autem earum quaedam microscopio auctae exhibentur. Semel vero semperque monitus sit Lector, quod eandem hanc regulam itidem in exemplis Secundi, Tertii, & Quarti Ordinis nostrarum Mutationum simus observaturi. No. I. Lens sive Ovulum Pediculi, nativa magnitudine delineatum; in quo Pediculus prima sua cute, vel tunica, etiamnum amictus haeret. Id ipsum aucta per microscopium magnitudine videri potest in fig. i. II. Vacua Ovi Testa, aut Tunica Lendis, a Pediculo exuta atque relicta, postquam is ex ea prorepsit. Eadem magnitudine aucta videatur in fig. ii. III. Pediculus ipse, recens Ovo suo, primove velamento, exclusus; ubi patet, quomodo is, ut animal perfectum, ex membrana, qua vestiebatur, prorepserit: ita ut aliam porro mutationem subire non teneatur; sed saltem deinceps in majorem molem excrescere, & aliquoties cuticulam mutare debeat. Quam ob rationem Pediculum, hac sub forma existentem, OVIFORMEM NYMPHAM-ANIMAL vocavimus; quia omnibus suis membris absolutus sua e tunica prodit. IV. Eundem repraesentamus, ordinis gratia, Pediculum nonnihil auctiorem, & tanquam in tertia quartave cute sua, paulo post quoque deponenda, constitutum. V. Pediculus plenum incrementi sui terminum assecutus: qua sub periodo ipsum ut NYMPHAM-ANIMAL consideravimus; quoniam tunc in ultima, quam deponet, pellicula haeret. Atque in hoc quidem primo Ordine nonnulla reperimus Insecta, quae sub ultimae suae cutis depositione adhuc aliquantulum mutantur. Uti v.g. inter alia satis distincte patet in Aranea Longipede, quae, dum ultimas suas exuvias ponit, multo longiores pedes nanciscitur. Absoluta autem ultima hac vernatione Insecta primi hujus Ordinis nec crescunt amplius, nec ulla ratione mutantur: quemadmodum facilius poterit intelligi ex figuris exemplorum subsequentium quatuor Ordinum, sub iisdem numeris v & vi. VI. Pediculus aetatis atque incrementi perfectitudinem adeptus: ita ut nunc generationi aptus evaserit, & veluti ex ephebis excesserit. Videatur idem microscopio auctus in fig. iii. | |
Tab. I.Begrypende de Verklaring van de EERSTE ORDER der Veranderingen, door middel van afbeeldingen: waar toe de LUYS tot een voorbeelt bygebragt wort. NB. Het nommer cyfer wyst distinctelyk aan, hoe de veranderingen op malkanderen volgen. En in de figuuren werden eenige derselver onder een vergrootglas vertoont. En den Leeser sal eens vooral gelieven te letten, dat we deese regel, ook soo in de voorbeelden van de Tweede, de Derde, en de Vierde orderen onser veranderingen, sullen onderhouden. No. I. De Neet of het Ey van een Luys, levens grootte, waar in de Luys in syn eerste vel of vlies nog bevangen is. Siet dit in het groot, fig. i.
II. De leege Eyerschaal, of het vel van de Neet, 't geen de Luys verlaaten en afgeleyt heeft, wanneer hy daar uyt gekroopen is. Siet dit in het groot, fig. ii. III. De Luys essen uyt syn Ey, of eerste vel gekropen synde; waar ontrent wy sien, hoe hy als een volmaakt Dier buyten het vlies, dat hem bekleede, gekroopen is: soo dat hy geen andere verandering meer behoeft te ondergaan: behoevende alleen maar grooter te worden, en eenige maalen te vervellen. Om welke redenen nu, nademaal de Luys in alle syne deelen volmaakt uyt syn vlies kruypt, soo hebben wy hem, in die gestalte synde, het Ey-gelyk-Dier-Popken genoemt. IV. Deselve Luys vertoonen wy nu, orders halve, wat grooter geworden, en als in syn derde of vierde vel, dat hy sal verwisselen.
V. De Luys tot syn volwasse grootte gekomen synde: in welken stant alsoo hy nu in syn laatste huytken is, dat hy sal afleggen, wy hem als een Dier-Popken aangemerkt hebben. Soo bevinden wy ook dat verscheyde Dierkens in deese eerste Order, onder het afleggen van haar laatste huytken, nog eenigsins verandert worden. Als onder anderen, ontrent de langvoetige Spin merkelyk te sien is, die in het laatste uyttrekken van sin vel seer merkelyk langer van beenen wort. Dan na dit laatste vervellen soo groeyen de Dierkens in deese eerste Order niet meer aan, nog sy veranderen in het alderminste niet: als bequamer sal verstaan worden uyt de afbeeldingen van de volgende voorbeelden, der vier Orderen, by het selve vyfde en sesde getal. VI. De Luys tot volkomen ouderdom ende grootte gekomen; soo dat hy nu bequaam tot de voortteling geworden is; en gelyk als de kinderlyke jaaren ontwassen. Siet dit in het groot fig. iii. | |
[pagina *2]
| |
Fig. i. Lens sive Ovum Pediculi intercedente microscopio delineatum. Ga naar margenoot+Limbus vel Margo Oviformis, qui caput Lendis ambit; intra quem caliculi quidam, veluti uvulae, conspiciuntur, haud adeo exacta & determinata figura praeditae. Caliculi hi quodammodo sinuati sunt, iterumque in medio in apicem veluti albicantem extumescunt. Quin & cernitur, hosce caliculos interiora limbi aut circuli, caput ambientis, haud penitus replere. Ga naar margenoot+Bina tenella, gibbosa, Tubercula, in quibus Oculi Pediculi, dum is adhuc mollibus est humidisque membris, collocati sunt. Oculi hi ibidem loci, sensim magis fusci evadentes, per cutem transparere, tandemque penitus nigrescere cernuntur. Ga naar margenoot+Albicans quaedam translucida particula, in medio Lendis sita, quam, instar Cordis, justo tenore pulsantem saepius observavimus: haecque eadem est particula, quae in figura sexta, sub lit. b, repraesentatur, & a nobis Pancreas nominata, cum Ventriculo sursum deorsumque movetur. Fig. ii. Testa Ovi, sive vacua Lens, & primae Exuviae a Pediculo depositae. Ga naar margenoot+Limbus Capitis, suis cum caliculis, disruptus, & a prorepente Pediculo sursum repulsus.
Ga naar margenoot+Reliqua pars depositae atque vacuae pelliculae Lendis, a qua Capitis Limbus secessit: ut fere referat cantharum vacuum, cujus operculum diductum est. Fig. iii. Pediculus, ventri incumbens, sub microscopio depictus. In Capite heic splendens cernitur Cutis, una cum foveolis & divisionibus nonnullis. In Pectore sive Dorso elegans conspicitur delineatio Clypei, qui ibi in medio depictus est: praeterea & Cutis hic coruscans, itidem foveolis ornata, observatur. Crura, Pectori adfixa, pictura gaudent corii illius, tuberculis asperi, quod Zegryn vocatur, aemula, sensim versus apices Pedum evanescente: inter Pedum Unguiculos multi haerent Pili. Microscopii ope detectum est, quod, in margine Abdominis, cutis pariter instar corii granulis asperi, Zegryn dicti, picta appareat: praestantissimo autem quodam microscopio tandem cognovi, eam ex irregularibus tessellis, globulisque &c. constare. | |
Fig. i. De Neet of het Ey van de Luys, onder een vergrootglas afgebeelt. Ga naar margenoot+a. De Ey-gewyse Boort of Rand, die het hooft van de Neet omgaat, waar binnen in eenige dopkens, als druyfkens, haar sien laaten, dewelke geen heel nette ende bepaalde gestalte hebben. Dese dopkens siet men eenigsins ingeboogen te syn, en dan weer in het midden, als een witagtig puntke, verheven. Men siet ook, dat deese dopkens het binnenste van de kant of kring om het hooft niet geheel vervullen. Ga naar margenoot+b.b. Twee teere geboggelde verheventheeden, waar in de Ogen van de Luys, wanneer hy nog week en vogtig van leeden is, geplaatst syn. Deese Ogen siet men daar ter plaatze, allenxkens bruynder wordende, door het vel heen schynen, en gans swart worden. Ga naar margenoot+c. Een witagtig doorschynent deelken midden op de Neet, dat we, als het Hert, op syn maat kloppende dikmaals bevonden hebben: en dit is het selve deelke, dat we in de seste figuur, by de letter b afbeelden, en Pancreas genoemt hebben, dat met de Maagh op en neer bewogen wort.
Fig. ii. De Eyerschaal, of leege Neet, en het eerste afgeleyde Vlies van de Luys. Ga naar margenoot+a. De Rantdes Hoofts met syne dopkens opengeborsten, en door de uytgekrope Luys om hoog gestooten. Ga naar margenoot+b. Het vordere afgeleyde enleege gedeelte des vels van de Neet, en waar van de Rant des Hoofts afgeweken is: soo dat het sig laat aansien, als een leege kan met een geopent lit. Fig. iii. De Luys soo als hy op syn buyk legt, en onder een vergrootglas afgebeelt is. In het hooft siet men alhier het glimment vel, met eenige kuylkens ende afdeelingen. In de borst of rug siet men de aardige tekening van het Schiltken, dat aldaar op het midden afgebeelt is: neffens dan meede het glinsterende vel, dat met kuylkens verciert wort. De beenen aan de Borst syn van tekening als zegrynleer, dat sig allenxkens naa de tippen der voeten komt te verliesen: en tusschen de klaauwen der Voeten siet men verscheyde hayrkens. Op de boort des Buyks heeft het vergrootglas ondekt, dat de tekening van het vel aldaar sig als een zegrynleer vertoont: dat met een uitstekend goed glas my eyndelyk bekent is geworden, uyt irreguliere ruytkens te bestaan, en klootkens, en soo voorts. |
|