| |
| |
Recensio Insectorum, quae ad Primum naturalium mutationum Ordinem, qui Nympha-animal vocatur, referuntur.
POstquam itaque primum nostrum, simplicissimumque mutationum Ordinem explicavimus, in quo Animalculum, quod ovo perfectum excluditur, quando ultima ipsi vernatio instat, tanquam Nympham, uti revera est, consideravimus: jam superest, ut catalogum exhi-
| |
Optellinge van de Dierkens, dewelke onder de Eerste Order van de natuurelyke veranderingen, Dier-popken genoemt, behooren.
ALdus nu voorgestelt hebbende onse eerste, enkelde, ende eenvoudige Order van veranderingen; waar in wy het Dierken, volmaakt uyt syn Ey kruypende, wanneer het op syn laatste vervelling stond, eeven als een Popken gelyk het ook is, aangemerkt hebben: soo gaen wy nu over tot de optellinge van
| |
| |
| |
beamus eorum Insectorum, quae hunc ad Ordinem pertinent. Qua quidem occasione simul compendio enumerabimus, quaenam illorum species penes nos reperiantur; tum qualesnam Nymphas, Chrysallides, & sic porro ad quatuor usque ordine distincta specimina, una cum aliis Curiosorum speculatione non indignis, nostris inclusa capsulis asservemus: quorum ope omnia illa ad oculum demonstrare valemus, quae passim hactenus a nobis proposita sunt, & deinceps proponentur.
Ad primum itaque nostrum mutationum Ordinem pertinet Araneus, qui immediate suo ex ovo prodit, neque unquam vermis existit; id, quod ab accuratissimo Martino Listero pariter observatum esse video: quum in elaboratissimo suo de Araneis &c. tractatu dicat: ‘Ex ovis certe ii integri eduntur, & in singulis membris sibi similes.’ Cap. ii. de Generat. Aran.
Araneorum omnium maximum adservo atque ostendere queo, qui Phalangium dicitur maximum, venenatum, Brasiliense, cum unguiculis seu potius spiculis recurvis, nigris, maximis & acutissimis, tum & binis cum brachiis, quae cruribus ex omni parte similia sunt.
Adservo etiam Phalangium maximum, lanuginosum, sive Tarantulam.
Tum & Araneum spectatu perquam dignum, quem ex Promontorio bonae spei mihi transmisit D. Padbrugge. Est is colore similis holoserico miniato, praestantissimo, lanugine tenui, cui color hic inest, dense obsitus. Magnitudine minorem aequat Phaseolum, corpore donatus paulum oblongo, thorace lato, pedibus non admodum longis, quorum tamen par anterius longissimum est, cui longitudine succedit par alterum; tertium par valde breve est; postremum vero rursus paulo longius: omnibus interim holosericum illud atque ruber pilus confertissime insidet. Thorax cum ventre tam arcte & firmiter unitus est, ut a se mutuo discriminari nequeant: unde hac dote Astacum aemulatur hic Araneus. Bina ei sunt brachia curta, totidemque spicula rubicunda, transparentia: oculi autem ob pilorum densitatem dignosci nequeunt.
Aliam deinde Araneorum speciem possideo Americanam, cui pedes longissimi sunt ratione magnitudinis corporis, hirsuti, & crassi, una cum alvo satis tumida & hispida: spicula ejus valde curva sunt & unguium more adunca. Brachia tamen, ratione pedum, admodum brevia, tertiam saltem pedum anteriorum longitudinis partem attingunt. Oculi, numero octoni, serie duplici
| |
die Beeskens, dewelke onder deselve Order behooren. By welke gelegentheid wy ook kortelyk sullen voorstellen, wat soorten van deselve sig by ons bevinden; als meede wat Popkens, Gulde-popkens, ende soo voort, tot vier in order toe; neffens andere naukeurigheeden meer, wy in onse dooskens opgeslooten bewaaren. Ende door middel van welke wy sigtbaarelyk souden kunnen bewysen al het geene, dat we nu hier ende daar voorgestelt hebben, ende nog verder sullen voorstellen.
Tot myn Eerste Order van veranderingen behoort dan de Spinnekop, die onmiddelbaar uyt syn Ey komt, en noit een Wurm is; gelyk ik sie, dat meede waargenomen heeft de seer naukeurige Martinus Lister, in syn vernustig tractaat van de Spinnekoppen ende soo voorts. Alwaar hy segt: ‘Ex ovis certe ii integri eduntur, & in singulis membris sibi similes.’ Cap. ii. de Generat. Aran.
Van de Spinnekoppen bewaar ik, en kan ik vertoonen den aldergrootsten vergiftigen Brasilischen, met nageltjes, of liever omgebooge pyltjes, die swart, seer groot en scherp syn: en dan met twee armen, die de beenen in alles gelyk syn.
Van gelyken soo bewaar ik den allergrootsten Spinnekop, die als een baard heeft, of de Tarantula.
En dan een seer curieusen Spinnekop, die my van de Caap de Goede Hoope, door den Heer Padbrugge is toegesonden. Dese is van couleur als een hoogh root en schoon fulp of slueel, synde beset met een dight fyn hayr, dat deese verruw heeft. Van grootte is hy een kleene turxsche boon gelyk, synde een weinig langwerpig van lichaam, en breet van borst, de voeten syn niet heel lang, echter syn de voorste de langhste, en daar naa het tweede paar; het derde paar beenen is weer wat langer, synde alle met dit flueel en root hayr dight beset. De borst is met de buyk soo dight en vast vereenigt, dat daar geen onderscheyt tusschen beyden te maaken is, soo dat het wel een Kreeft gelykt. Hy heeft twee korte armen, en dan twee doorlughtige roode pyltjes, maar de oogen kan men van weegen het hayr niet bekennen.
Voorts kan ik nog een ander soort van Spinnen vertoonen, 't geen uyt Westindien gebraght is, hebbende seer lange ruyge ende dikke beenen, naa de proportie van het lichaam, neffens meede een redelyk dikken en ruygen buik: de pyltjes syn seer krom en als een klaauw geboogen. Maar syne armen syn naa proportie van de beenen seer kort, soo dat se maar het derde gedeelte van de voorste voeten bereyken; de
| |
| |
| |
concinne collocati sunt. Thorax, ovato similis scuto, oculos versus in extremum angustius rotundum convergit, & pone crusis cujuslibet articulum paululum sese introrsum flectit; haud secus ac cutis intra costarum interstitia semet demergit in macilentis hominibus: id vero in multis Araneis magnis, parvisque, locum habet.
Ex Araneis Batavis, qui retia texunt, quendam exhibere possum, qui coloribus & fabrica similis est Retiario omnium maximo Moufeti, at vel dimidio minor. Observavi autem hac in specie, quod octoni ejus pedes articulis singuli septem constent: primus nimirum articulus ad thoracem perbrevis est; cui alter succedit multo brevior, & globi instar formatus; tertius huic proximus omnium longissimus est, hujusque in gratiam tantum articulus alter fabrefactus esse videtur, ut nempe tertius hic tanto velocius & ex peditius rotari posset; quartus, paululum incurvus, sensim evadit crassior; quintus, priori adfixus, post tertium longissimus est; sequuntur tandem bini ultimi, sextus & septimus, qui proportione servata decrescunt, postremusque horum binis instructus est unguiculis primariis, incurvis, nigris, quos alii adhuc quidam minores stipant: his omnibus utitur Animal ad decurrendum per fila, haecque detinendum & gubernandum.
Utrum vero in Araneis Britannorum istiusmodi non obtineant, mihi determinare haud lieet; cum D. Listerus ita de iis pronunciet: ‘Omnibus Araneis internodia terna in cruribus.’ At quando Idem hic Vir opinatur, quod omnibus Araneis binae sint antennae sive cornicula, quae proxime supra tela capiti inserta sunt, id equidem Ipsi non concesserim: quantumvis enim Araneum nunquam conspexerim Britannicum, ex aliis tamen Araneis exoticis, harumque partibus facile video, naturae Araneorum hoc repugnare. Ut igitur nodum hunc solvam, breviter commemorabo, quidnam hac super re in proposito meo Retiario observaverim. Examinando Araneum ante descriptum inveni binos illos artus, aeque ac alia crura omnia, cum Thorace commissos esse; at eo cum discrimine, quod locus connexionis eorum cum Thorace pili crassitie altior sit: id vero ideo sic factum judicavi, ne ab iis impediretur actio membrorum, quibuscum spicula unita sunt, atque ut ipsi hi artus tanto se celerius possent movere. Insuper observavi, eos ex sex
| |
oogen syn op twee rygen geschiktelyk geplaatst, en aght in 't getal. De borst is als een ovaal schilt, dat na de oogen spitsaghtigh ront toeloopt, en het buyght sigh yder reis naa de articulatien der beenen wat inwaars; gelyk het vel tusschen de ribben der persoonen doet, die mager van lichaam syn; en dit selve heeft in veele kleene en groote Spinnen plaats.
Van de Hollandsche Spinnen, die netten breyen, kan ik 'er een vertoonen, die in syne couleuren en maaksel overeenkomt met den allergrootsten, welke Moufetus heeft: maar hy is wel de helft kleender. In deese soort heb ik aangemerkt, dat alle syne aght beenen uyt seven Articulatien bestaan; de Eerste articulatie ontrent de borst is seer kort, waar op de Tweede volght, die nog vry korter is, ende globeus van maaksel. De Derde articulus daar aan volgende is de langhste van allen, en de tweede articulatie schynt in syn faveur alleen gemaakt te syn, en op dat dit lit te rasscher en te bequaamer sou drayen; de Vierde articulatie is een weynig krom geboogen, en allenxkens sig verdikkende: de Vyfde articulatie, die daar aan vast geheght wort, is naa de derde de langhste, daar op siet men de Seste en dan de Sevende articulatie, die haar naa proportie verminderen, synde eyndelyk deese laatste articulus met twee principale kromme en swarte nagelkelkens, of klaaukens versien, waar by nog eenige andere komen, die kleender syn, en haar gebruyk alle hebben, om op den draat te loopen, die vast te houden, en te regeeren.
Of nu dit in de Engelsche Spinnen geen plaats heeft, daar kan ik niets van oordeelen, terwyl de Heer Lister daar van seght: ‘Omnibus Araneis internodia terna in cruribus.’ Maar dut die Heer gelooft, dat alle de Spinnekoppen twee hoorntjes hebben, welke 't naast boven de pyltjes in 't hooft ingeschikt syn, daar in kom ik met hen niet over een; en hoewel ik noit geen Engelsche Spinnen gesien heb, soo valt het my light uyt de andere uitlandsche Spinnen en haare deelen te oordeelen, dat dit de natuur der Spinnen contrarie is. Om dese difficulteyt dan op te lossen, soo sal ik kortelyk aantekenen, wat ik in myn voorgestelde Nette-bryer daar van ondervonden heb. Ik bevond dan in het examineeren van de voorverhaalde Spin, dat deese twee leeden, even als alle de andere beenen, met de borst gearticuleert wierden; dan met dit onderscheyt, dat se een hayrken hooger daar meede haar connexie hadden; het geen my daght syn oorspronk te neemen, op dat sy de leeden, daar de pyltjes meede vereenigt syn, niet souden in haar actie beletten, en op dat sy selver haar te vaardiger souden kunnen beweegen. Nog ondervond ik, datse uyt ses
| |
| |
| |
constare articulis, imo forte vel ex septem; quod tamen haud firmiter adseruero: unde hac etiam dote cruribus similes erant; prout D. Listerus pariter animadvertit inquiens: ‘Haec, perinde ut pedes, e quibusdam juncturis constant.’
Verum, quod maximam merebatur attentionem, in eo consistit, quod eorum quilibet extremo suo adfixum gereret unguiculum parum incurvum, nigricantem: quapropter sane omni jure quintum par pedum vocari posse videntur; idque vel eo magis, quoniam & musculos suos eadem ratione intus gerebant, ac reliqui pedes, & pilis pariter setisque spinosis hispidi erant. Interim tamen multae me inducunt rationes, eos ut pedum numero excludam; quum in omni Araneorum specie haud sint eundem hunc in modum fabrefacti, verum in multis cum Astacorum & Scorpionum brachiis conveniant. Videre id est in Araneo pulice, in quo hi artus quam proxime formam forcipum gerunt, nisi quod pollice careant; prout ad oculum mihi patet in eorum quodam, quem adservo exsiccatum: neque enim ex usu sub ipso opere quidquam hoc tempore colligere datur; siquidem Decembri mense haec nunc scribam. At vero in alio quodam Araneo, qui retia texit, id adeo manifeste demonstrare possum, ut dubii amplius nihil relinquatur. Namque primo bina in eo tela seu spicula conspiciuntur, deinde vero brachia isthaec tam stupendo ibi artificio constructa sunt, ut sane inimitabili, quam in manu nostra miramur, fabricae nequaquam cedat.
Primo enim in diversos brachia haec articulos dispertita sunt, quorum ad finem quaedam cernitur particula, interna facie concava, exteriore convexa, pilis in ambitu obsita, albuminis ovi gallinacei, quadrifariam dissecti, vitello liberati, segmentum forma referens. Ad hujusce particulae initium, quolibet in brachio, exiguus quidam processus observatur, qui aliquid digito simile exhibet. Porro supra istas particulas pilosas variae praeterea occurrunt aliae partes consideratu dignae, quarum singulae cum basi illarum hirsutarum particularum a latere interno, concavo, articulatae sunt; ut adeo a particulis hisce pilosis obtegi, & securitatis gratia recondi queant. Prima inter alteras hasce partes binos in articulos supra se mutuo positos dividitur; quorum inferiori vera, at obtusa forceps, spadicea, sed qua ejus brachia inter se committuntur, nigricans, conjungitur. Alteri articulo paulum altiori obtusus committitur digitulus, coloris pallidi, ad flavo-rubrum quasi vergentis.
| |
articulatien bestonden, en ik twyfel of daar geen seeven waaren, soo dat se daar in ook met de beenen overeenquaamen; 't geen de Heer Lister meede annoteert, seggende: ‘Haec, perinde ut pedes, e quibusdam juncturis constant.’
Maar dat seer remarkabel was, het selve bestont, dat sy yder op haar eynde met een kromaghtig en swart nagelken of klaauwken gewapent waaren; waar door men se in alle reeden het vyfde paar voeten sou kunnen noemen, te meer om dat se op deselve manier haare Musculen van binnen hadden, als de andere Voeten; synde ook met hayr ende doornagtige Borstels beset. Dan eghter soo heb ik veele redenen, om haar van het getat der voeten uyt te sluyten, alsoo sy in alle soorten der Spinnen van dit maaksel niet en syn, maar in veele met de armen van Kreeften en Scorpioenen overeenkomen, als in de Vloo-spin te sien is, alwaar deese leeden, ten naasten by het fatsoen der tangen hebben, maar sonder Duini, gelyk my dat blykt uyt een der selve, die ik gedroogt bewaar, sonder dat ik dit nu in het leeven kan naasien, alsoo het nu den 22. December is, terwyl ik dit schryf. Maar ik kan het in een andere Spin, die netten breyt, soo klaar vertoonen, dat dit punt onweerspreekelyk is. Want eerstelyk siet men daar in de twee Pyltjes, en voorts syn deese armen, daar soo overkunstig in gemaakt, dat se de konst, die in onse hant bespeurt wort, niet behoeven te wyken.
Want eerstelyk worden de armen in verscheyde leeden verdeelt, op welkers eynde sig een deelke vertoont, dat hol aan de binnenste syde is, en convex aan de buytenste syde, synde voorts met hayr in den omtrek beset; en van figuur, als het witte gedeelte van een hoender-ey, dat in vieren gesneeden is geweest, en waar uyt het door genoomen is. Aan het begin van dit deelken siet men in yder arm, dat het een uytsteeksel heeft, 't geen als een vinger sig vertoont. Nu boven deese hayrige deelkens, siet men nog verscheyde andere considerable deelen, die yder met dese hayrige deelkens aan de binnenste holle syde gearticuleert worden, soo dat se van deese hayrige deelkens als bedekt, en tot securiteyt, kunnen opgeslooten worden. Het eerste deeser andere deelen, dat wort in twee leeden verdeelt, die boven malkanderen staan: aan de onderste wort een volkomen, maar stompen tang gearticuleert, die van een Castanie roode couleur is, en dan is hy swartaghtig van verruw, ter plaatse daar hy sig tegens malkanderen sluyt, met het tweede lidje, dat wat hooger staat,
| |
| |
| |
Tandem & deprehendimus, quod cum basi primae illius partis, cui forceps insistit, alia adhuc quaepiam, veluti praepilata, particula articuletur, cujus extremo tres adhaerent digituli sive unguiculi incurvi, non eadem omnes ratione collocati, nec simili modo fabrefacti, quorumque motores musculi in praepilata particula reconduntur. Atque sic innotescit, brachia haec diversimode constructa esse, pro indole diversa Araneorum.
Ex hisce igitur luce meridiana clarius illucescit, dictos istos artus minime antennas, sed vera brachia vocari debere, antennasque in Araneis aeque, ac in Scorpionibus, deesse. Quum vero supra descripta brachia stupendo artificio concinnata sint, hinc jam ab annis aliquot ea asservare siccata operae pretium duxi, ut quovis tempore ad demonstrandum praesto essent.
Araneum longipedem pariter antennis carere animadverto: at brachia ejus unico saltem unguiculo, curvo, nigro, longe ultra brachii apicem exporrecto, armata sunt. Crura ratione suorum articulorum cum cruribus Retiarii descriptis conveniunt: atque ipse quidem pes proprie dictus sigillatim adhuc in articulos fissus esse videtur, qui binos in apice suo unguiculos gerunt. At vero isthaec ulterius investigare hoc tempore mihi non licet, quum medio versemur in hyeme, nec nisi exsiccatos & balsamo conditos araneos in promptu habeam, in quibus equidem, praecipue vero in Phalangiis majoribus, quae asservo, evidentissime conspici potest, quod Araneis nullae sint antennae.
Servo etiam Araneum exiguum & coccineum Listeri; in quo, cum pariter siccatus sit, haud licet detegere, quanam ratione brachiorum apices sese habeant, nisi quod videam, esse paulo crassiores proportione, quam pedes.
In Araneo ex viridi inaurato, alvo longiuscula, praetenui, clarissimi illius Angli, animadverto, brachia haec pariter unguiculum simplicem ad sua extrema gerere. Id ipsum in nonnullis aliis, quos asservo, Araneis pariter obtinet: neque hos inter ullus est, cujus brachia anteriorem suum articulum haud armatum monstrent.
In brachiis Aranei lupi singularem aliam adhuc fabricam observare mihi videor, quam tamen funditus investigare nunc non potui.
Quantum ad dentes Araneorum attinet, eos equidem a nemine Auctorum descriptos hacte-
| |
wort een stomp vingerken gearticuleert, dat van een bleke couleur is, een weynig naa het geel rood trekkende. Tot men eyndelyk siet, dat met de basis van het eerste deelken, daar het tongetje op staat, nog een ander, dat als geprepileert is, gearticuleert wort, 't geen dan op syn eynde drie kromme vingerkens, of klauwkens heeft, die verschillig geplaatst syn, en ook een verschillig maaksel vertoonen, wordende de muskelkens, die haar beweegen, in het geprepileerde deelken opgeslooten. En op deese wys siet men deese armen verschillig gemaakt, naa dat de aart der Spinnen verscheyden is.
Waar uyt dan onweerspreekelyk blykt, dat deese deelen geen hoornkens, maar waaraghtige armen moeten genoemt worden; en ook dat de hoornkens in de Spinnen ontbreeken, gelyk in de Scorpioenen. En alsoo de boven beschreeve armen admirabel en curieus syn, soo heb ik se, nu al eenige jaaren geleeden, willen bewaren en opdroogen, om se tot aller tyt te kunnen vertoonen.
De langvoetige Spinnekop bevind ik dat meedegeen hoornkens heeft, maar syne armen syn alleen met een enkelt nagelken, dat krom is, gewapent, en verre boven den punt van deselve uytsteekende, synde van een swarte couleur. De voeten koomen over een in haare articulatien met die van de Nettebryer, dien ik beschreeven heb; en het schynt dat de voet nog particulier in leeden verdeelt wort, hebbende meede op haar eynde twee klaauwkens. Dan dit kan ik tegenswoordig niet verder naasoeken, alsoo het midden in de winter is, en ik niet als gedrooghde en gebalsemde Spinnen by der hand heb. In welke, en voornamelyk in de groote Spinnekoppen, die ik bewaar, men onweerleggelyk sien kan, dat de Spinnen geenen hoornkens hebben.
Ik bewaar ook de kleene en roodverwige Spin van Lister, dan alsoo die meede gedroogt is, soo kan ik daar in niet ontdekken, hoe syne armen vooraan gestelt syn, als alleen dat se wat dikker naa proportie, als de voeten syn.
In den uit den grauwen vergulden Spin, met een langen en seer dunnen buik, van dien vermaarden Engelsman, bevind ik dat deese armen meede op haar eynde met een enkelt nagelken gewapent syn. Het selve heeft ook plaats in eenige andere Spinnen, die ik bewaar, waar van dat daar geene syn, of de armen syn op haare voorste articulatien gewapent.
In de armen van den Wolfspin schynt nog een ander meaksel te syn, dat ik voor deese reis, niet tot de gront toe, heb kunnen examineeren.
Wat de tanden der Spinnen belangt, die sie ik dat meede tot nog toe van geene Autheuren beschreeven
| |
| |
| |
nus esse comperio: quum, quae pro dentibus habitae sunt, partes revera tela vel spicula sint Araneorum, quibus capta aut deprehensa Animalcula confodiunt, tumque sanguinem eorum exsugunt. Ut autem de spiculis prius agam, scire oportet, esse haec binas incurvas, corneo-osseas, acie acuta praeditas partes, rapacium avium unguibus fabrica similes, in Araneis statim sub oculis sitas. Articulantur autem cum binis corporibus validis, firmis, corneo-osseis & musculosis, quae mox sub scuto Thoracis, cui dicti oculi insident, adfixa esse observantur. In Retiario meo Araneo, quem Retiario Mouseti similem esse dixi, distincte conspexi, quod bina haecce firma ossicula latere suo interno in denticulares quasdam, nigricantes, eminentias excreverint, intra quas spicula, uti cultri complicatilis lamina intra sulcum sui manubrii, admodum firmiter & tuto ab animali recondebantur & includebantur.
Diligente autem horum spiculorum instituto examine, haud potui in iis vel minimas detegere aperturas, quibus venenatus quidam humor excerni posset; cujusmodi quidem datur apertura in dentibus sive spiculis Vermis, qui Sica vel Sicarius vocatur, aut qualem perhibent dari in dentibus quoque Viperarum. Imo ne in spiculis quidem Phalangiorum maximorum, longitudine licet dimidium articulum primi manus digiti aequantibus, hasce reperire aperturas mihi licuit.
Praeterea nunquam vidi, Araneos, a me irritatos, quidquam ideo liquoris virulenti excrevisse, ut ut quam attentissimus in rem fuerim: id interim D. Listerus videtur adnotare, egoque Ipsi lubens eousque credam, donec pariter experientia edocear.
Admiratione perquam dignum est, quod validi adeo solidique musculi in corneo osse horumce artuum, quibuscum juncta sunt spicula, inclusi haereant, quos etiam integros inde eximere novi, dum eorum instituo anatomen: quale quid etiam in musculis brachia Cancrorum moventibus obtinet. Dubio procul hi artus multum conveniunt cum internis Scorpionum forcipibus, quae itidem sub eorum oculis collocatae sunt. Et sicubi verum est, quod Aranei humorem venenatum eructent, & juxta spicula sua in factum vulnus deducant, postquam hisce Animantia confoderunt: sane dicendum est, haec spicula quoque Scorpii aculeo ad amussim similia esse; eo tamen cum discrimine, quod parte antica cir-
| |
syn, en de deelen, die men voor de tanden heeft genoomen, dat syn eygentlyk de Pylen of Spiesjes van de Spinnekoppen geweest, waar meede sy de Dieren, die se vangen, of betrappen, doorbooren, en haar bloet dan uyt suygen. Maar om eerstelyk van de pyltjes te spreeken, soo moet men weeten, dat het selve twee kromgebooge, hoornbeenige, en spits gevliemde deelen syn, van maaksel als de klaauwen der roosvogelen, die men efsen onder de ogen in de Spinnen geplaatst siet. Sy worden gearticuleert met twee sterke ende vaste hoornbeenige en musculeuse deelen, die men essen onder het schiltken van de borst, daar de genoemde oogen op staan, haare connexien sien hebben in myn Nettebryende Spinnekop, die ik geseght heb, met die van Moufetus over een te koomen, daar heb ik distinct gesien, dat deese twee vaste beenderen, aan de binnenste syden, in eenige denticulare en swart gecouleurde Eminentien waaren uytgegroeyt, waar in de pyltjes, gelyk een knipmes in de sleuf van syn hegt, seer vast en seker van het dier quamen ingeslooten en verborgen te worden.
Als ik nu deese pyltjes wel examineerde, soo heb ik daar de minste openingen niet kunnen vinden, waar door hy eenige vergistige vogt soude kunnen excerneeren; gelyk de priem-of- moort-wurm soo een opening in syne tanden of pyltjes heeft, of gelyk men seght, dat ook de tanden der slangen hebben. En selfs heb ik in de pyltjes der grootste Spinnen, die wel soo langh syn als de helft van het lit der eerste vinger van de hant, dese openingen niet kunnen vinden.
Ook heb ik noit gesien, dat, als ik de Spinnen irriteerde, sy eenige vergiftende vogt daar door quamen te lossen, hoe neerstig dat ik daar op lette; dat nogtans de Heer Lister schynt aan te teekenen; en waar in ik hem geern soo lang sal gelooven, tot ik het meede bevinde.
Verwonderlyk is het, wat sterke en solide muskelkens in het hoornbeen deser leeden, daar de pyltjes meede gearticuleert syn, worden opgeslooten, en die ik daar ook heel kan uyt separeeren, als ik se ontleede, even als ook in de musculen, die de armen der Kreeften beweegen, plaats heeft. Deese leeden komen sonder alle twyfel in veele deelen overeen met de inwendige tangetjes der Scorpioenen, die meede onder haare oogen geplaatst syn. En indien het waaraghtig is, dat de Spinnen vergiftige vogt uitwerpen, en die langhs de Pyltjes in de wonde beweegen, als de Spinnen met dese angel de Dieren doorbooren: Soo ist datse ook met den angel van de Scorpioen sindelyk overeen komen, dan met dit onderscheyt, dat se voor aan by de borst en mont sou-
| |
| |
| |
ca thoracem & os collocata sint, aculeus vero Scorpii ad caudam: praeterquam quod in Araneo gemina sint, in Scorpione vero nonnisi unicus extet. Vel maxime autem notatu dignum est, quod spicula haec in Araneo binoculo in tela geniculata, sive veras forcipes fabrefacta sint; prout industrius Listerus pulchre animadvertit, egoque ipse in Longipedibus illis, quos siccavi, verum inveni. Eo igitur partes hae penitus cum forcipibus interioribus Scorpionum, ratione fabricae, conveniunt.
Quantum ad veros dentes: in meo Retiario eos parte antica, subtus, in thorace reperi collocatos mox sub apicibus spiculorum, sub quibus proxime dentes hi sibi mutuo committuntur, simili ratione, ac in Cancello a me observatum est, & in Astacis quoque conspici potest. Quin & parifere modo fabrefacti sunt, ast ex materie longe minus de corneo osse participante: quodsi vero suis e loculis eximuntur, patet, quod aliae adhuc quaedam particulae, haud inepte setae articulatae vocandae, cum ipsis articulentur. Unde igitur manifesta evadit ratio phaenomen[...] a D. Listero optime animadversi, quod nimirum in excrementis quoque Araneorum particulae quaedam muscarum, quas comederunt, inveniantur. Ipsa Ejus verba sic habent: ‘Solo Muscarum succo, si illarum cadavera rejecta inspicias, vesci videntur: sin autem eorum excrementa probe examines, in iisdem etiam particulae corticum Muscarum non paucae insunt.’ Aranei itaque quasdam partes Animalium captorum devorant, quasdam vero exsugunt; id quod commode satis efficere valent, ubi Muscas inter illarum partium, quibus spicula recipiuntur, processus denticulares comprimunt, earumque sanguinem & succos imbibunt: & vel eo magis hoc fieri potest, quia spicula adversus dentes terminantur. Sub dentibus enim particula quaedam, instar labii, conspicua est, quae ipsos etiam pro parte obtegit.
Quod ad oculos spectat, examinare haud potui; tum quia dierum brevitati tempestas accedebat nebulosa & frigida; tum quia nonnisi unicum horumce Araneorum in pyxide conclusum habebam observandi gratia, utrum saevissimo sub gelu haud prorsum rigidus evasurus esset, quemad-modum Muscis atque Papilionibus contingit: quum vero D. Listeri libro potirer, eo inductus sum, ut Aranei hujusce susciperem anatomen; quantumvis mecum constituissem, sigillatim nihil de Araneis hac vice scribere. Id tamen videre mihi licuit, quod bini supremi oculi reliquos magnicudine, licet haud adeo multum, an-
| |
den geplaatst syn, en in de Scorpioen in de staart: behalven nog dat se in de Spin dubbelt, en in de Scorpioen enkelt souden syn. Maar dat seer aanmerkelyk is, het selve bestaat, dat deese pyltjes tot knobbelige pyltjes, of waaraghtige tangetjes in den tweeoogigen Spin gefabriceert syn geworden, als de industrieuse Lister wel aantekent, en ik het selve ook soo bevinde in deese lang-poten, die ik gedroogt hebbe. Waar meede dan deese deelen, t' eenemaal met de tangen der Scorpioenen, in haar structuure overeenkomen.
Wat de waaraghtige tanden belangt, die heb ik in myn Nettebryer voor aan van onderen in de borst geplaatst bevonden, essen onder de punten van de pyltjes, daar deese tanden essen onder tegens malkanderen aansluyten, even als in de Zeeslak van my geobserveert is, en ook in Krabben gesien wort. Sy syn haast van het selve maaksel, maar op ver naa soo hoornbeenig niet, en als men se uyt haar plaats neemt, soo bevint men, dat se nog eenige andere deelkens met haar gearticuleert hebben, die men niet onbequaam gearticuleerde borstels sou kunnen noemen. Waar uyt men dan de reeden sien kan, van het geen de Heer Lister seer wel geobserveert heest, dat ook in haare excrementen eenige deelen van de vliegen, die sy gegeeten hebben, syn te vinden. Syn eygen woorden luyden aldus: ‘Solo muscarum succo, si illorum cadavera rejecta inspicias, vesci videntur: sin autem eorum excrementa probe examines, in iisdem etiam particulae corticum Muscarum non paucae insunt.’ Soo dat dan de Spinnekoppen eenige deelen van de Dieren, die sy vangen, opeeten, en andere uytsuygen: het geen sy bequaamelyk doen konnen, wanneeer sy de Vliegen, tusschen de tandige der deelen, waar in de pyltjens sluyten, te samen persen, en haar bloet en voghtigheeden indrinken; en dat te meer, alsoo de pyltjes tegen de tanden eyndigen. Want onder de tanden is een deelke, als een lip, te sien, dat haar ook voor een gedeelte bedekt.
De oogen belangende heb ik niet kunnen examlneeren, soo om om dat de daagen nebuleus, kort,ende kout waaren, als meede om dat ik maar een van deese Spinnen in een doosken beslooten had, om te sien, of hy in het strengste van de vorst niet geheel sou verstyven, als de Vliegen en de Kappelletjes doen; maar het boek van den Heer Lister in handen krygende, dat deed my tot syn Anatomie resolveeren, niet tegenstaande ik beslooten had, niets in het particulier van de Spinnekoppen voor deese maal te schryvin. Eghter sag ik, dat de twee bovenste oogen de grootste waaren; hoewel niet heel veel: Maar in de Vloo-Spin is dat verschil seer merkelyk, en uyt
| |
| |
| |
tecellant. At in Araneo pulice admodum notabilis est haec differentia, mihique e veteri quadam ejus figura, quam asservo, patet, quod denis cum oculis ipsum depinxerim: verum nec hoc nunc accuratius investigandi occasione fruor. Quidquid hujus reisit, bini oculi, supra reliquos octo collocati, a me perquam exigui repraesentati sunt.
Magna etiam industria inquisivi, an Aranei apertiones asperae arteriae habeant: at neque in thorace, neque ad alvum, ullas reperi: id solum vidi, quod in hocce Araneo telario particula quaedam oblonga, peni similis, medio in ventre, extra corpus, loco praealto thoraci proximo, sita fuerit, prope quam binae comparebant flavescentes & lunatae maculae, cute constantes molliore, quam reliquae ventris partes.
Atque hae sunt breviter externae illae partes, quae mihi in Araneo occurrerunt. In capite nimirum & thorace octo oculi; antica parte sub oculis spicula suis cum articulis; retro & infra haec in thorace os & dentes; tum bina brachia suis cum unguibus, & octo deinceps crura septenis suis cum articulis, binisque ad apices unguibus; praeterea & venter sua cum particula peniformi; nec non lanugo atque pili setacei & aculeati, quibus cutis corporis & crurum hispida est.
De partibus internis paucissima mihi hucusque dicere licet. Vidi tamen pedum, brachiorum & spiculorum musculos quam distinctissime. Vidi & thoracem hisce penitus oppletum esse, ut praeter musculos hosce vix contineat aliud quidquam, nisi gulam, medullam spinalem & cor; de quibus tamen parum adeo distincti conspexi, ut nihil prorsus certi de iis pronunciare ausim.
Ventris musculosum integumentum ab intestinis subjectis quam sacillime separari poterat; tumque elegans conspiciebatur reticulum omento simile, ex globulis concatenatis, leviter purpurascentibus, & ad albedinem vergentibus constans.
Hoc aperto ventriculum mihi videbar conspicere ejusmodi figura praeditum, ac in Cochlea vinearum: intestina deinde satis distincta comparebant, per quae hinc inde vascula albicantia, productiones asperae arteriae mihi visa, divagabantur. Offerebat se tunc pellucida, flavescens, & inaequaliter globosa massa, quam quis ovorum racemum esse dixisset, nisi particula penisormis ante visa aliud doceret.
Sacculus, in quo telarum materies, mollis instar glutinis, collecta haerebat, plures in gyros
| |
een oude figuur, die Ik daar van bewaar, sie ik, dat se met tien oogen van my afgetekent is, maar dat kan ik nu meede niet naasien. Wat daar van is, de twee oogen boven de aght andere syn heel kleen van my afgebeelt.
Seer neerstig heb ik ook ge soght, of sy geene openingen in de Luchtpypen hadden, dan die heb ik niet gevonden, nog in de borst, nog op den buik; alleen sagh ik, dat deese Webbemaakende Spin een langwerpig deelken midden op den buyk, buiten het lichaam, geplaatst had, dat het teel-lid gelyk was. Het had syne situatie heel om hoog naa de borst, alwaar sig twee geelaghtige en halve maanwyse vlekken vertoonden, die weeker van huyt waaren, als de vordere deelen des buyks.
En dit syn soo kortelyk de uytwendige deelen, die ik daar in gesien heb. Als in het hooft en borst de agt oogen, voor aan onder de oogen de pyltjes, met hare articulatie; daar aghter onder op de borst de mont en tanden; voorts de twee armen met haare nagelen, en dan de aght beenen met haare seven articulatien, en de twee nagelkens op haar eynde; neffens ook de hayrkens en de scherppuntige borstelagtige hayren, die op de huyt van het lichaam en de beenen staan.
Wat de inwendige deelen belanght, daar kan ik heel weynig voor tegenswoordig van seggen, als alleen, dat ik de musculos van de voeten, arwen en spiesjens distinct gesien hebbe. En dan ook dat de borst t' eenemaal daar van vervult was, soo dat sy niet anders behalven deese musculen in haar besloot, als de keel, de medulla spinalis, en het hert, maar daar heb ik soo weynig distinct iets van gesien, dat ik daar niets met al in verseekering van kan seggen.
In den buyk daar liet sig het musculcus vel heel ligt van het onderleggende ingewant separeren, en dan sag men een cierlyk netken, als dat het ingewand, dat uyt aan een geschakeerde bolletjes van een ligt-purperaghtige verwe, na het wit wat hellende bestont.
Dit geopent hebbende scheen my de maag van een siguur te syn, als in de Wyngaart slak, voorts waaren de ingewanden redelyk kennelyk, hier en daar liepen eenige witte vaaten door de ingewanden, die ik voor takken van de Luchtader aansag. Voorts sag men daar een doorlugtige en ongelyk globeuse geelaghtige substantie, die men voor de racemus der Eyeren sou hebben kunnen neemen, indien het deelke, het teellid gelyk, dese gedaghten niet had doen verdwynen.
Het beurske, daar het spinsel als een week lym in lagh, was verscheydemaal gekrinkelt, en agaatagh-
| |
| |
| |
erat contortus, colore Achaten referens, eoque diffracto materies intus in sua fila diduci poterat. Verum haec omnia cum nonnisi confuse, & in prima, quam unquam attentus institui, Aranei sectione conspexerim, ejusmodi sunt, ut de iis quidpiam certo asserere vel determinare nec possim nec velim, alteri cuidam occasioni ea reservans.
Interea dolendum est, quod D. Listerus anatomen omnium harumce partium suo non adjunxerit tractatui: nobilissimam enim partem hac ratione praetermisit; quantumvis strenue desudaverit in reliquis, & undequaque satis monstraverit, sese ex propriis observatis, justo ordine, omnique accuratione hanc historiam pertractasse: id quod sane unicum est, cujus defectu nostrorum temporum scriptores laborant; cum omnia ab invicem furentur & sese mutuo expilent; tumque corniculae Aesopicae, alienis plumis ornatae, hisque fastu absurdissimo stolide superbienti similes, vana sibi imaginatione persuadeant, sententias atque effata, quae ex aliis transcripta ipsi ne quidem intelligunt, suo e cerebro esse profecta. Veruntamen id facile ipsis concedi potest, quandoquidem nonnisi monstra sunt propriorum phantasmatum.
Praeterca ex hibere possum Araneum pulicem, cujus binas asservo species. Aranei hi saltu praecipite suam deprehendunt escam; ideoque perinde, ac alii, octo distinctis oculis, visuque hinc admodum pernice gaudent: de quo tamen visu in aliis Araneis retia texentibus difficilius est judicare. Quum enim digitum quisquam proxime oculis ipsorum admovet; non solummodo eum minime conspicere videntur, sed nec terrentur inde, nec aufugiunt. Ubi vero contra vel minimum quoddam Animalculum in telas ipforum involitat, id mox sentiunt, atque ocyssime deprehendere norunt. Unde hoc animadverso Philosophi quidam opinati sunt, Araneos oculis carere, & tantum ad perceptionem tremuli motus suae telae accurrere. Quando autem praeterea eorum oculi, ope microscopii, haud unquam observabantur reticuli instar conformati esse; id quod in Scorpionibus pariter locum habet: tum denique rotunde negabatur, Araneos ulla ratione oculatos esse. At quoniam hi, quos diximus, Aranei nunquam, nisi eo tempore, ad escam procurrunt, quo haec ipsorum retibus est implexa; neque saltu eam deprehendunt; perperam profecto inde concluditur, quod Araneis oculi desint. Quin tanto minus procedit conclusio, quum oculi in iis aeque cla-
| |
tig van couleur, als men het brak, soo kon men het in syne draden van een trekken. Maar dit alles sag ik soo confuis, en in de eerste sectie, die ik daar van oit met attentie gedaan hebbe, dat ik van dit alles niet kan, nog ook wil, seggen, dat determinaties is: stellende dit uyt tot' een andere geleegentheid.
Ondertusschen is het te beklaagen, dat de Heer Lister de anatomie aller deeser deelen niet by syne verhandeling gevoegt heeft, waar door hy in het alderbeste deel defect is, hoe seer hy daar in gearbeid heeft, en in alle deelen getoont, dat hy met order, naukeurigheid, en in eyge observatie, deese historie heeft verhandelt; dat het eenighste is, dat in de huydige Schryvers ontbreekt, alsoo sy alles van malkanderen steelen en rooven, gelyk de kray van Acsopus, die niet als met andere lieden haare pluymen opgeschikt is; en waar meede sy tot een walchelyke hovaardy nog gekkelyk pronken: beeldende haar in, dat de passagien en spreuken, die sy uyt andere by-brengen, en selfs niet verstaan, haar eygen gedachten syn; dan het geen haar ook ligt is toe te staan, alsoo het niet als monster-dieren van eyge concepten syn.
Nog kan ik vertoonen de Vloo-Spin, waar van ik twee soorten beware Dese Spinnen betrappen haar aas met een spronk; waarom se, als de andere, agt onderscheidentlyke oogen, ende alsoo een seer snel gesigt hebben: van het welke gesigt, ontrent andere spinnen, die netten maaken, wat moeyelyker nogtans te oordeelen is. Want hoewel men de vinger digt aan haar oogen houd; soo is 't dat se deselve niet alleen niet schynen te sien, maar sy koomen ook daar voor niet verschrikt te werden, ofte wegh te vlieden. Daar se in het tegendeel, als maar het minste Dierke in haare netten vlieght, dat datelyk weeten te sien, en veerdig te betrappen. Het welke sommige Wysgeeren siende, soo hebben se geoordeelt de Spinnen geen oogen te hebben, ende maar allen op het geweemel in haar spinsel aan te loopen. Waar by koomende, dat men met een vergroot glas nimmermeer haare oogen als een netteke gemaakt te syn bevind; het welke ook in de Scorpioenen plaats grypt; soo is 't dat se plat uyt geloocbent hebben, de Spinnen eenigsins oogen te hebben. Maar alsoo de genoemde soorten van Spinnen haar nimmer naa eenig als, als op die tyd, wanneer het in haare netten verstrikt werd, beweegen: ende geensins met een sprong het selve betrappen; soo is 't dat seer quaalyk hier uyt beslooten werd, dat de Spinnen geen oogen souden hebben. Te meer alsoo deselve alsoo sigt-
| |
| |
| |
re conspicui sint, ac in Araneo Pulice, atque eodem quoque ordine dispositi. Quod vero ipsorum oculi haud, uti in aliis Insectis, reticuli in morem constructi sint; inde sane nequaquam fluit, eos oculis carere. Nam, nostro quidem judicio, perinde est, sive oculi hinc illinc in superficie corporis disseminati haereant, uti in Araneis obtinet, sive unum in reticulum sint conjuncti, quod aliis in Insectis observatur. Accedit, quod dispersi Araneorum oculi multo sint majores, quam qui in reticulum coacti sunt. Quibus equidem recte ponderatis videmur omni cum ratione posse statuere, Araneis perfectiorem, quam aliis quibuscunque Insectis, visum obtigisse. Excipiatur nihilominus Perla seu Libella, quae maximis sive numerosissimis videtur oculis instructa esse: ut ideo speciosa admodum experimenta circa eam capi possint. Ita vel in vilissimis Animalculis ineffabilia sua miracula recondidit Natura; praeterquam quod Animantium maxima haud magis conspicuis e principiis aut ovulis, quam minuta haec Insecta, produxerit. Cujus rei supra non-nihil meminimus.
At missa hac ratiocinatione ad Araneum pulicem redeamus, in quo vel maximam id meretur animadversionem, quod Natura filum ipsi concesserit,quo pendulus haereat, & a lapsu subito praeservetur, sicubi fallente aliquando saltu praeceps ageretur. Unde contingit, ut diutius eodem in loco commoranti dictum illud filum impedimento sit in captandis atque adsultandis Animalculis: quamvis tamen &, aliorum instar plurium Araneorum, quandoque telam conficiat, in quam urgente necessitate semet abscondere, &, si quis ipsum insectatur, subito sese recipere possit. Itidem notatu dignum est hoc in Araneo, quod eodem sese modo confestim vertat & torqueat, quo quis admotum ipsi e longinquo digitum versat & rotat; at sese in fugam conjiciat, si paulo propius ei digitus admoveatur. Denique, uti jam commemoravimus, inter Araneos Pulices, quos loculis nostris asservamus, quidam datur, cujus brachia suis in apicibus, uti forcipes Scorpionum, fabrefacta sunt, minime tamen geniculata, sed clausam veluti Astaci forcipem aemulantia.
Porro & Araneam Sepiariam servamus, quae ovula sua, ut tanto curatius incubentur, quasi in sportula secum circumfert; hancque ipsis operam mirifico cum amore & solicitudine praestat. Usque adeo sane, ut, si pellicula, ad posteriora sui corporis adtexta, qua ovula haec gestat, for-
| |
baar in haar als in de Vloo-Spin syn, ende ook op deselve order geplaatst. Ende wat aangaat dat haare oogen, op de manier van andere Bloedeloose Dierkens, niet als een netteken gemaakt syn: dat en kan ook geensins doen besluyten, dat se geen oogen souden hebben. Want naa ons oordeel soo is 't eeven eens, of de oogen hier ende daar op het lichaam verspreit staan, als in de Spinnen plaats heeft, of dat deselve in een netteken te samen gevoegt souden syn; gelyk ontrent andere Bloedeloose Dierkens bevonden werd. Waar by komt, dat de verspreide oogen in een Spin veel grooter syn, als die, dewelke in een netteken te saamen syn gevoegt. Het welke wel overweegende, soo souden wy met alle reden kunnen oordeelen, dat de Spinnen volmaakter gesigt hebben, als eenige andere Insecten. Uytsonderende nogtans de Rombouten, dewelke wy oordeelen de grootste of meeste oogen te hebben: ende waar ontrent seer heerelyke ondervindingen waar te neemen syn. Hebbende soo de natuur, ook in de aldergeringste Dierkens, haare onnoemelyke wonderen opgeslooten; Behalven dat de aldergrootste Schepselen geen sigtbaarder beginselen, of eyeren, als deese kleenste Beeskens hebben. Als booven eenigsins gesegt is.
Maar deese redeneering laatende, soo is 't aanmerkelyk in de Vlooy-spin, dat de Natuur, osse een valsche sprong quam te doen, ende soo nootsaakelyk sou koomen te vallen, haar een draad, om aan deselve te blyven hangen, ende niet schielyk neer te vallen, verleent heeft. Waarom indiense lang op een plaats blyft soo is 't, dat de genoemde draad haar in het beloeren ende bespringen der Dierkens belet: hoewel se egter, als veel andere Spinnen doen, somtyts ook een spintsel, om haar als 't nood doet in te verbergen, komt te maaken: ende waar in se haar, als men se vangen wil, schielyk verbergt. 't Is opmerkelyk in deese Spin, dat sy haar terstont omkeert en draait, naa dat men de vinger keerten draait, die men haar van verre toe houdt. Maar komt men een weynig nader, soo stelt hy het op een loopen. Nu als gesegtis, onder de Vlooy-spinnen, die sig by my bevinden, isser een, dewelke de armen op haare tippen, als scharen van een Scorpioen gemaakt heeft, sonder dat se gegeniculeert syn, maar sy vertoonen haar als een toegeslooten schaar van een kreeft.
Nog bewaaren wy dat Velt-Spinneken, 't geen haar eyeren, om wel uytgebroeit te werden, als in een korfken komt met haar te draagen; het geen se ook met alle bedenkelyke liefde ende sorg doet. Soo dat wanneer het vlieske, daarse deese eyeren, agter aan haar lichaam gesponnen synde, indraagt, van
| |
| |
| |
te ipsi abripiatur, haud aliter, quam Gallina pullis suis orbata, eam molimine omni atque industria investiget, repertamque gaudio quasi plena rursus corpori suo adglutinet. Araneolam hanc ab Harveo pariter in libro de Generat. Anim. descriptam videre licet, cum maxime vero a D. Listero, qui eam omni jure Araneam Lupum vocat.
Extant etiam penes nos Reticula quaedam oviformia & margaritarum figuram referentia, in quibus ovula sua recondunt Araneae, & tanquam in sportula ex trabibus & assamentis suspendunt. Vidi quandoque nonnullas ex his muscas pusillas in lucem prodiisse, quas hodieque demonstrare possum: at justo prolixiorem haec res explicationem sibi reposceret.
Tandem & illam asservamus Araneorum longipedum speciem, quae a diligentissimo Goedartio, cui orbis eruditus quadringentas circiter Insectorum icones acceptas refert, in experimento undequinquagesimo tomi alterius secundum naturam suam exacte descripta est. Is ipse vero ibidem in icone quam liquidissime demonstrat, quod Aranei, ultimas jamjam exuvias deposituri, vera sane Nympha sint; quandoquidem crura eorum sub postrema hac vernatione notabilem & admirandum in modum elongantur. Accuratissimus quoque Listerus animadvertit, Araneos nonnunquam alterum aetatis suae annum fere exigere, priusquam generationi evadant idonei. Id autem procul omni dubio inde proficiscitur, quod tanto temporis spatio debeant crescere, antequam postremam suam cuticulam, atque cum hac Nymphae formam exuant: haud enim ante hoc tempus generationi apti sunt; tum vero haud amplius vernant deinceps.
Obstricti quoque sumus accuratissimo Jacobo Hoefnagel, dum viveret, Pictori Imperatoris Rudolphi celeberrimo, qui triginta & quinque Araneorum, & circiter trecentas praeterea Insectorum species secundum vitam depictas nobis reliquit; quarum omnium icones aeri incisae cum privilegio Caesareae Majestatis in lucem editae sunt, Goedartianis haud inferiores.
Wenceslaus itidem Hollaar suam huic penso adhibuit industriam, & exactissimis suis iconibus, juxta Insecta in Musaeo Comitis Arondelii asservata descriptis, a publico gratiam inivit. Atque id ipsum utinam & alii factitarent, qui harum rerum peritiam jactitant! Ut ita isthaec naturalis Philosophiae pars, nequaquam inter minimas habenda, ad ultimum perfectionis gradum tandem deduceretur; qua duce profecto innume-
| |
haar word afgenoomen; sy, als een henne van haar kuykens berooft, het selve vol iver ende neerstigheid komt op te soeken; ende het gevonden hebbende, als verheugt, wederom aan haar lichaam te kleeven. Dit spinneken bevinden wy ook van Harveus in syn boek van de Voortteeling der Dieren beschreven te syn. En besonderlyk van den Heer Lister, die het met alle reeden de Wolf-spin noemt.
Soo bevinden sig by ons ook eenige Nettekens Eywyse, ofte ovaal en peerlagtig van gestalte, waar in sy haare eyerkens opsluyten, ende als in een mandeken aan de balken ende de sporten ophangen. Hier uys heb ik ook somtyts eenige kleene Vlieghkens sien te voorschyn komen: maar dat vereyste een breder verhandeling: deese Vliegkens kan ik nog vertonen.
Eyndelyk bewaaren wy dat soort van Spinnen met lange beenen, het welke van den alderneerstigste Goedaert, dewelke met ontrent vier-hondert afbeeldingen van Bloedeloose Dierkens het gemeen verbonden heeft, in syn negen-en-veertighste bevindinge van syn Tweede Deel seer natuurelyk beschreeven is. En dewelke ook heel klaar aldaar in print betoont, dat de Spinnen, als sy op haar laatste vervelling staan, een waaraghtige Nympha syn: alsoo haar beenen in deese laatste vervelling merkelyk en verwonderlyk langer uytgerekt worden. Soo van gelyken noteert de naukeurige Lister, dat de Spinnen somtyts wel by de twee jaaren overbrengen, eer sy tot de teeling bequaam syn. Het geen sonder alle twyfel bestaat, in dat soo lang moeten aangroeyen, eer sy haar alderlaatste huysken uyttrekken, en de gedaante van een Nympha verlaaten; want niet eer syn sy tot de voortteeling bequaam, en dan vervellen sy niet meer.
Soo bevinden wy ons ook verbonden aan den seer naukeurigen Jacob Hoefnagel, dewelke in syn leeven vermaart schilder synde van den Keiser Rudolphus, ons vyf-endargtig soorten van Spinnen na 't leven afgebeelt heeft: ende daar benessens nog ontrent drie hondert soorten van Bloedeloose Dierkens; dewelke alle met voor-regt van syn Keiserlyke Majesteit in print uitgekomen syn; ende die van Goedaert geensins en wyken.
Soo van gelyken heeft Wenceslaus Hollaar syn neerstigheid hier in betoont, ende met seer nette afbeeldingen, dewelke na de Bloedeloose Dierkens in de kunst-kamer van den Graef van Arondel opgeslooten, gedaan syn, de werelt verpligt. Het welke wy ook wensten van andere, die hier van kennis roemen te hebben, gedaan te moogen werden: om alsoo dit deel van de natuurelyke wysheit, het welke wy geensins het geringste oordeelen; want we een onnoemelyk
| |
| |
| |
rorum Animalium indolem atque actiones quam commodissime rimari licet.
Antequam vero ab Araneis recedamus, volupe nobis est, modum exponere, quo Aranei telarii seu Muscatrices, ab alia in aliam arborem escendere possunt, quantumvis etiam interflua unda dictae arbores disterminentur. Id vero ut queat intelligi, omnino scire expedit, filum Aranei haud esse simplex, verum plerumque duplex, imo quandoque decuplex, vel duodecies etiam geminatum: quod si quis ipse velit experiri, oportet Araneum ex alto quodam loco dejiciat, filumque ejus tunc confestim perlustret. Idem tamen leviori negotio atque certius detegi potest, si quis posticam Aranei partem separet ab anteriore, prehensumque filum ad suam usque prosequatur originem, ibique contempletur. Quemadmodum igitur filum Aranei plerumque geminum est, ita fit, ut Araneus geminatis filis descendens, juxta simplicia autem fila rursum adscendens, facillime ab hoc ad illud fastigium, aut ab alia in aliam arborem, licet aquae interfluant, pervenire queat; ubi videlicet fila relicta & libere volitantia aëris ventive agitatione huc illuc adfiguntur. Hanc vero de duplici filo Aranei sententiam pariter ab Henrico Regio, Medicinae Professore Trajectino, & a Medico solertissimo Francisco Redi, quodammodo in medium prolatam cernimus.
At accuratissimus D. Listerus alias hac super re observationes producit, inquiens, quod Aranei telas suas in longinquum ejaculentur. Haec ipsa Ejus sunt verba: ‘Aranei quidem, ait, fila sua non aliter, quam Hystrices villos suos de corpore, vi quadam ejaculantur; in eo differunt, quod cum illi ab Hystricis corpore omnino soluti e longinquo ferantur, Araneorum fila, etsi longissima, adhuc tamen intra ipsius bestiolae anum adhaerent, ut radii ad Solem.’ Et porro: ‘Aranei mediae aetatis aut magnitudinis fili auxilio se leni aurae committunt, ascensumque in aërem perque summas nubes moliuntur.’ Quantum ad prius, de eo equidem nunc judicare nequeo, optans solummodo, ut D. Listerus paulum se clarius explicuisset. Quanam enim ratione fieri potest, ut filum Araneorum, adeo tenue & subtile, evibretur, aëremque findat & penetret, nec potius ab aëre sistatur, multiplicesque in flexus conglomeretur Araneum necessario perplexuros? Scio equidem, posse nos lotium nostrum ad certum
| |
getal van Dieren haar aard ende handelingen seer gemakkelyk alhier ondersoeken kunnen; tot de uyterste volmaaktheid te brengen.
Maar eer wy van de Spinnen nog afscheiden; soo lust het ons voor te stellen de manier, op dewelke de Spinnen, die netten breyen, van den eenen boom op den anderen kunnen klimmen, niet tegenstaande dat de genoemde boomen, door een water, datter tusschen loopt, gescheiden syn. Het welke op dat we verstaan moogen, soo is 't naukeurig te weeten; dat de draad van een Spin niet enkelt maar gemeenelyk dubbelt is, ende somtydts ook wel tien ofte twaelf dubbelt: het welke om te weeten, soo moetmen een Spin van eenige hoogten afstooten, ende den draad datelyk daar na besigtigen; dan om het selve sonder veel moeiten ende seekerder te ondervinden, isser anders niet te doen, als het agterste lichaam van het voorste te scheiden, ende den draad opgeraapt hebbende, deselve aan syn oorsprong te besigtigen. Gelyk dan de draad van een Spin gemeenelyk dubbelt is, soo is 't dat se met dubbelde draaden neerdaalende, ende weder by enkelden opklimmende; wanneer de beweging van de lugt of wint de verlaatene draaden hier of daar vast gemaakt heest, seer ligtelyk van de eene hoogte op den andere kan koomen, ofte van de eene boom op de andere, selfs hoewel daar eenige wateren tusschen beiden waaren. Soo sien wy ook dit gevoelen van den dubbelden draad van de Spin, soo van Henricus Regius Opper-leer-meester in de Geneeskunst tot Utregt, als meede van den seer naukeurigen Arts Franciscus Redi, eenigsins voorgestelt te weesen.
Maar de naukeurige Heer Lister heeft hier andere observatien van, seggende, dat de Spinnen haare Webbens, tot een wyde distantie ejaculeeren. Dit syn syn eyge woorden: ‘Aranei quidem, segt hy, fila sua non aliter, quam Hystrices villos suos de corpore, vi quadam ejaculantur; in eo disserunt, quod cum illi ab Hystricis corpore omnino soluti e longinquo ferantur, Araneorum fila, etsi longissima, adhuc tamen intra ipsius bestiolae anum adhaerent, ut radii ad solem.’ En vervolgt hy: ‘Aranei mediae aetatis aut magnitudinis fili auxilio se leni aurae committunt, ascensumque in aërem perque summas nubes moliuntur.’ Wat van dit eerste sy, daar kan ik voor tegenswoordig niet van oordeelen, alleen wenste ik wel, dat de Heer Lister dat wat klaarder geexpliceert had. Want hoe is het mogelyk, dat soo een dunne en subtile draat, als dat van een Spin is, sou kunnen geejaculeert worden, en de lugt verdeelen en door dringen, sonder van deselve gestuyt, en in veele bogten geboogen te worden, die het Dier nootsakelyk verwarren souden. Ik weet wel dat wy onse pis tot een seekere distantie, als
| |
| |
| |
intervallum, tenuis instar fili, emittere, vel, si ita loqui libet, ejaculari: at vero liquidum hoc est; quod in Araneorum filis locum non habet: praeterquam quod Aranei materiem, e qua fila sua componunt, haud omnem unica duntaxat in cavitate collectam videantur gerere, ut eam vel sicca etiam sub forma eousque queant ejaculari. Accedit, quod ingens sane conatus & validum robur musculorum requiratur ad ejusmodi vibramen; cum tamen musculis carere videatur isthaec pars Araneorum. Attamen mera haec sunt ratiocinia, quae experientia aliquando vel delebit vel stabiliet.
Posterius equidem haud adeo intellectu est difficile; quum & ego ipse saepius viderim, quod Aranei minores, suo e filo pendentes, haud aliter ac Draco ita dictus, machina illa papyracea puerorum, chordae adligata, aëre sustolli atque propelli queant. Hinc si ca est D. Listeri sententia, quod Aranei adulti, quod emittunt, filum pariter vento committant propellendum; dum ipsi interea materie e corpore suo jugiter expressa fili longitudinem magis magisque augent: tunc equidem eo sensu, quam proponit, ejaculatio haud difficilis intellectu, omnisque, qui contra objici posset, scrupulus remotus foret. Ad me quod attinet, haud quidem hactenus aliud quidquam heic video, quam quod omnia fila, vi proprii sui ponderis, dum descendunt aut procedunt, ex Aranei corpore quasi protrahantur; eodem penitus modo, quo fila serica Bombycum e sacculis materiem staminum continentibus trahuntur, nequaquam vero evibrantur. Attamen & minus difficulter cogitando assequi valeo, fieri omnino posse, ut Aranei, dum alicubi persident quieti, fila isthaec ex alvo sua premendo excutere queant, tumque committant vento ex una in aliam arborem transferenda.
Quantum ad Tarantulam spectat, cujus ictum Musica sanari perhibent, Vir quidam percuriosus, aliquod ante tempus ex Italia huc advectus, mihi adseveravit, vel ipsa in Apulia id pro fabula haberi, nec nisi plebejos homines, mendicos, & vagabundos observari, qui sese a Phalangiis hisce punctos esse dicentes saltatione & musica inde sanentur; ut nimirum in otio victum sibi parent, male credulis fucum facientes. Ita & nostro in Belgio videmus, quod plebs ab illo mendicorum genere, quos Gentiles, aut Cingaros vocant, sibi imponi sinat, praejudicatam quippe fovens opinionem, ipsos Pythonii spiritus radio quodam perculsos esse.
| |
een syne draat, kunnen emitteren, of ejaculeeren, soo men het noemen wil, maar dat geschiet in een vloeibaare form; het geen in Spinnen geen plaats kan hebben; dewelke ook deese materie, daar haare draaden uyt gecomponeert worden, niet alle in een enkelde holligheid schynen opgeslooten te hebben, om die soo ver, en dat nog in drooge form, te kunnen ejaculeeren. En dat te meer, om dat daar een groote force, en een sterke kragt van musculen toebehoort, om dit uyt te werken, die dit deel in Spinnen niet en schynt te hebben. Dan dit is alleen een redenering, die de ervarentheid of vernietigen of bevestigen sal.
Wat het tweede belangt, dat valt soo swaar niet om te verstaan, alsoo ik van gelyken verscheyde maal gesien heb, dat de kleene Spinnen door middel van haar draad, gelyk een vlieger, of een papier aan een touw gebonden, op de lugt kunnen dryven, en daar van voortgedreeven worden. En soo de mening van den Heer Lister is, dat de oude Spinnen haar draad, die sy emitteren, meede de wint beveelen, en van deselve laaten verdryven, terwyl sy ondertusschen die in een grooter langhte buyten haar lichaam perssen, soo sou syne ejaculatie ligt om te verstaan syn, en alle difficulteyt opgelost, die men hier ontrent sou kunnen bybrengen. Wat my belangt, ik kan tot nog toe niet wel anders oordeelen, als dat alle de draaden uyt het lichaam van de Spinnen, door de swaarte van haar nederdaling of voortgang, moeten getrokken worden, even gelyk de Syde van de Sydewurmen, uyt haare spinbeursken getrokken, en niet geejaculeert wort. Hoewel ik egter ook ligt kan concipieren, dat het wel mogelyk is, dat sy deese draaden buyten haar buik kunnen perssen, terwyl sy stil sitten, en die de wint dan beveelen, om se van de eene boom tot de andere voort te dryven.
Wat nu de Tarantula belangt, wiens steck men segt dat door musiek geneesen wort, daar van heeft my een seer naukeurig Heer, over eenigen tyt uyt Italien gekomen, versekert; dat men daar selfs in Apulien een sabelken van maakte: soo dat het niet als geringe lieden, bedelaars en lantloperen waaren, die men bemerkten, naa sy voorgegeven hadden, van deese Dierkens gestooken te syn, dat dan met een dansken en een musiek daar van geneesen wierden: op dat sy alsoo haar kost in leedigheid souden winnen, en de light geloovige bedriegen. Op de wyse, gelyk men in Hollant siet, dat de gemeene lieden van dat soort van bedelaars, die men Heydens noemt, haar laaten by de neus leyden, door vooroordeel, dat se door de straal van een Prophetischen geest gesteeken syn.
| |
| |
| |
Atque sic finio hunc de Araneis sermonem. D. Listerus eosdem perquam accurate dividit in aucupes, retiarios nimirum & telarios, tum in venatores octonoculos, quos deinceps a binoculis longipedibus interstinguit. Posteriores hosce majoribus iconibus curate expressos dedit D. Hookius: quorum ego anatomen, si tantum otii nactus fuero, in lucem edere constitui; ut tandem isthaec historia, studiis communibus & conjunctis, ad suam deducatur perfectionem; atque ut DEUS, omnium horumce miraculorum Auctor, tanto humiliore propterea veneratione, atque ardentiore amoris affectu colatur: quo sane, tanquam ad unicum finem scopumque, omnes labores nostros tendere fas & aequum est.
Ad primum deinde mutationum ordinem refero Acarum, qui pariter perfectus suo ex ovo prodit, sensimque increscit.
Tum & eidem ordini accensemus Pediculum vulgarem, cui lens pro ovo est. Quandoquidem autem ipsius ex ovo exclusio perquam subito fit, aut potius ovum hoc ipse revera Pediculus est nec nisi ab humiditate superflua debet liberari, ut suo ex involucro prorepere queat: hinc quam liquidissime patet ratio, quamobrem pediculi tam celeriter multiplicentur; &, quod per jocum dicitur, nec nisi pro joco habendum est, spatio viginti quatuor horarum natis sibi pronepotibus in proavos evadere queant. Attamen calido atque subhumido loco reponantur illae lendes oportet; alioquin nec quicquam inde excluditur. Atque hinc est, quod lendes multae, de nocte capillis impositae, interdiu vero ambientis aëris frigore enectae, per menses aliquot illis maneant adglutinatae; ut tandem vel externam quoque figuram suam amittant.
Observatu quoque dignissimum est, quando microscopio objicitur Pediculus, quam mirabilis sit intestinorum ejus motus: quum enim interanea per exteriora, quae crystalli instar pellucida sunt, transpareant; hinc candidae venae, motus intestinorum, & alia ejusmodi, quam facillime dignosci queunt. Hac etiam ratione sanguis conspicitur, dum sugit Pediculus, ceu aqua per cataractam, undulatorio quasi motu ad ipsius ventriculum properare. Quin & videre licet, ipsum in sanguinis hoc suctu adeo esse intemperantem, ut recrementa in intestinis contenta sanguini abundantiori locum cedere debeant. Verum de omnibus hisce, quam primum Insecta, ad primum hunc ordinem pertinentia, in genere recensuero, sigillatim agam, qui modo memorata
| |
Waar meede ik dan dit discours van de Spinnen sal eyndigen, dewelke van den Heer Lister seer naukeurig in Vogelvangers, als in Nettebryers, Webbemakers, en dan in Jaagers, Agtoogigen gedistingueert worden, die hy vervolgens Twee-oogigen Langvoeten onderscheyt; welke laatste seer curieus van den Heer Hookius in het groot syn uytgebeelt; en waar van ik de Anatomie hoop in het ligt te geeven, indien ik daar tyt toe vinden kan; op dat eyndelyk deese historie door zamengevoegde oeffeningen syne perfectie mag hebben: en op dat GOD, de Autheur aller deeser wonderen, daar door te meerder mag gevreest, en te vieriger gelieft worden, dat het eenigh eynde ende ooghmerk van allen onsen arbeyt moet syn.
Voorts soo stel ik, onder dese eerste soort van verandering, het Dierken, of Mytken, Acarus genoemt, het welk meede volmaeckt uyt syn Ey komt, en allenskens grooter werdt.
Soo plaatsen wy in deselve Order de gemeene Luys, dewelke de Neet voor een Ey heeft. Ende naademaal haare voortteeling soo geswint is uyt een Ey, ofte anders, dat dit Ey het Luyske selve is, dat maar van overtollige vogtigheeden, om uyt syn vlies te kruypen, moet ontlast werden: soo blykt de reeden seer klaar, van dat se soo veerdig voortteelen; ende gelyk als men in boert segt, en 't geen ook maar boert is, dat se in vier-en-twintig uuren over-groot-vader kunnen syn. Dan sy moeten op een warme ende vogtagtige plaats geset werden, want anders komt van de Neeten niets voort. Het welke de reeden is, dat veele Neeten des nagts op het hayr geset weesende, ende des daags van de omsweevende kouwe lugt stervende, eenige maanden lang op het selve vast gelymt blyven: soo dat se ten laatsten ook selfs haar uyterlyke gestalte koomen te verliesen.
't Is meede seer aanmerkelyk in een Luys, als we deselve onder een vergroot glas stellen, hoe verwonderlyk wy de beweeging syner ingewanden bevinden: want de inwendige leeden door de uyterlyke, die als een kristal syn, heen-schynende, soo is 't dat we seer ligtelyk de blanke aderen, de beweeging der darmen, ende soo voorts sien kunnen. Soo sien wy ook het bloet, als hy suyght, op de wyse van het waater dat door een sluys loopt, golvend na syn maag te spoeden: ende in welk bloet-suygen hy soo gulsig is, dat we de overtolligheeden in de darmen het selve kunnen sien plaats maaken. Dan van dit alles sullen wy terstont, naa dat ik de Dierkens in deese eerste Order in het generaal sal opgetelt hebben, particulier gaan spreeken: hebbende ik dit maar alleen als in een tussenreede voorgesselt, om bet
| |
| |
| |
saltem velut in parenthesi interserui, ut Batavia nostra cognoscat stupendam fabricam atque actiones Animalculi tam minuti, ideoque summis efferat praeconiis Naturae Auctorem, qui tot miracula, nostro captu superiora, heic in unum conjunxit. Pateat hinc etiam insignis microscopiorum utilitas, quippe quae latentes tantilli Animalculi musculos, vasa, & interanea detegendo incomprehensibiles nobis summi Fabricatoris indicant perfectiones; cum Is vel omnibus hisce minutiis suum cuilibet momentum motumque impertierit. Praeterea & id boni nobis praestant microscopia, quod in pellucidis animantibus multo accuratius de intestinorum motu judicium ferre nobis liceat, quam sicubi eundem in animantibus non transparentibus, ope dissectionis, indagaverimus: quod ipsum quodammodo monuit pariter incomparabilis industriae Vir R. Hooke in Micrographia sua, seu libro, quo observationes per microscopia haustae describuntur, non ita pridem idiomate Anglico edito, Magnaeque Britanniae Regi dedicato.
Utrum vero aliorum fanguineorum Animantium Pediculi, aut & Pediculi Insectorum, pariter ad memoratum hunc ordinem pertineant; atque an vel illi etiam, qui Plantis insident, & per campos vagantur, huc sint referendi: id equidem, licet ob rationes certas credam, haud tamen pro certo asseverare ausim; siquidem experimenta me nondum usque eo perduxerint. Interim sub quarti Ordinis pertractatione manifestum fiet, dari pediculos quosdam arborum, ad Ordinem secundum pertinentes, quos sub nomine Animalculorum in tuberculis Populi nigrae reperiundorum describo.
Ricinus quoque D. Aldrovandi, quem pariter huic Ordini inserimus, utrum revera huc spectet, firmiter asserere nobis non licet. Ejus tamen specimen quoddam ostendere possum.
Cimex lectularius quoque a nobis primum hunc ad Ordinem refertur.
Tum & Pediculus inguinalis; de quo tamen per conspicua quaedam experimenta hactenus certi non sumus.
Ceti Pediculum pariter adservo, qui pollicem fere longus, dimidium pollicem latus, singularis admodum figurae, & undequaque Animal crustaceum est.
Pulicem deinde & primo huic Ordini adseribimus, qui similitere lende oriundus, perquam eleganter in hac colorem suum ruffum, more aliorum Insectorum, in forma Nymphae constitutorum, induit. Omnes enim mutationes, quas in
| |
verwonderlyk maaksel, ende den handel van een Dierken, dat soo kleen is, tot roem van den Autheur der natuur, die soo veel onbevattelykheeden hier heeft 't saamen gevoegt, ons Neerland te doen kennen. Ende met een te toonen de seer groote nuttigheid van de vergroot glaasen, dewelke, de verborgene spieren, aderen, ende ingewanden van soo een kleen Dierken ondekkende, ons te gelyk de onbegrypelykheid van den Maaker toonen: dewelke alle deese kleenigheeden haar gewigt ende beweegen nog gegeeven heeft. Behalven ook dat we deese nuttigheid uyt de vergrootglaasen nog trekken, dat we veel netter van de beweeging der ingewanden in de doorsigtige Dieren kunnen oordeelen, als wanneer wy deselve in Dieren, die niet doorsigtig syn, door middel van de ontleeding, beschouwen. Gelyk als wy by den onvergelykelyk naukeurigen R. Hooke in syn Micographia, of van de Bevindingen door het vergroot glas, over eenigen tyd in de Engelsche tale uytgegeven, ende syn Koninklyke Majesteyt opgeoffert, meede iets diergelykx voorgestelt vinden.
Of nu de Luysen der andere Bloet-ryke Dieren, ofte ook de Luyskens der Insecten, meede tot de genoemde Order behooren; ofte dat ook deselve, dewelke wy op de Planten, ende in de Velden, verneemen, daar onder te tellen syn, dat willen wy door reeden die wy hebben wel gelooven; maar nademaal onse ondervindingen soo verre nog niet en gaan, soo is 't dat we het niet verseekeren kunnen. Evenwel sal men in de verhandeling van myn vierde Order sien, dat daar eenige boomluyskens syn, die tot de tweede Order behooren. Deselve beschryf ik onder de naam van de Dierkens, in de wratten van de swarte Populier gevonden.
Soo kunnen wy ook den Hontluys van den Heer Aldrovandus, dewelke wy meede tot deese Order brengen, niet vastelyk verseekeren daar onder te behooren Een van deselve kan ik meede vertoonen.
De Wantluys of Weegluys brengen my meede tot deese eerste Order;
Als meede de Platluys; dan egter hebben my tot nog toe daar geen sigtbaare ondervindingen van.
Ik kan ook de Luys van de Walvis vertoonen, die ten naasten by een duym lang is, en een half breet. Dit is t'eenemaal een korstagtig dier, seer raar van figuur.
Vorders stellen wy onder deese eerste Order de Vloy, dewelke syn oorspronk meede uyt een Neet neemt, ende seer aardig syn rossche veruw in deselve op de manier van andere Dierkens, in gestalte van Popkens synde, komt aan te neemen. Want alle syne
| |
| |
| |
lende etiamnum haerens subit, modusque, quo ex albo in nigrum abit, microscopii ope quam nitidissime conspici possunt. Isthaec vero, meo quidem judicio, haud exigui sane momenti sunt, insignique pollent usu; prout suo tempore demonstrabitur. Relatum mihi est, D. Leeuwenhoek Delphis observasse, Pulicem, in modum Vermiculi, sub finem aestatissuo ex ovo prodire, seque in thecam includere, qua recondicus maneat ad Martium usque mensem. Quidnam hujusce rei sit, hactenus haud dixero: neque & determinavero, utrum in illa thecula Pulex Chrysallidis aut Nymphae formam induat. Id enim si obtinet, nequaquam ad primum, sed ad tertium Ordinem proprie referendus est. Hinc data opportunitate & hanc rem accurate indagabo, atque ad veritatis libellam exigam; cum factu haud sit difficile.
Ad primum hunc Ordinem quoque revocamus Insectum, quod plerumque in aquae pluviae cisternis invenitur, & a Goedartio, uti videtur, in tomo tertio, litera X. sub nomine Pediculi aquatici descriptum est. Cum vero ejus & indoles & fabrica a Pediculo valde discrepet, atque non minus haec, quam illa, perquam singularis sit; hinc illud, sub nomine Pulicis arborescentis, aquatici, simul & nativa, & ope microscopii aucta magnitudine, depictum dabo in singularibus meis, priorem hunc Ordinem spectantibus, tractatibus, ubi in Tab. XXXI. ejus icones, & statim post Pediculum ejus descriptio videri possunt.
Verum ad Asellum progredimur, qui cum in omnibus magnitudinum gradibus reperiatur, partim hanc, partim alias ob rationes quoque ad primum hunc Ordinem a nobis refertur. Asservamus autem tres ejus species; quarum prima communis est & terrestris: altera admodum magna oculis gaudet nigris, extuberantibus, capiteque distincto & thorace cuculli aemulo: tertiae speciei Asello id est singulare, quod semet in globum contrahat, si contrectatur, conglobatusque aliquo tempore sic permaneat.
Possideo etiam exuvias quasdam, seu potius emortuas Asellorum pelliculas, quae candidissimae sunt, & exactam Aselli figuram repraesentant. Eae, cum acidis quibuscunque commissae, valide effervescunt: unde magnam iis salis copiam, viresque in hydrope, calculo, renumque sabulo persanandis laudabiles inesse arbitramur.
Nonnullas praeterea servamus species Asellorum marinorum, quos ideo marinos vocamus,
| |
veranderingen, die hy in de Neet synde ondergaat, ende hoe hy van wit in swart verandert, kunnen seer net met een vergroot glas beschouwt werden. Het welke, naa ons oordeel, van geen kleen gewigt is, ende een seer groote nuttigheid bevat; als we 't syner tyd toonen sullen. Men heeft my verhaalt, dat Heer Leeuwenhoek tot Delft ondervonden heeft, dat de Vloy als een wormke sou in de naasoomer uyt syn Ey komen, en sigh in een kasje besluyten, waar in hy tot de maant van Maart sou besloten blyven. Wat hier van is, kan ik voor tegenszwoordig niet seggen; en ook of hy de gedaante van een Chrysallis of Nympha daar binnen in aanneemt. Het welk synde soo sou hy eygentlyk onder de derde Order behooren, en niet in de eerste. Dan by occasie sal ik dit meede exact nasien, en op de proef der waarheid stellen, dat light te doen is.
Nog stellen wy onder deese eerste Order een Dierken, dat we gemeenelyk in de regenbakken bevinden; ende naa ons schynt, van Goedaert, in syn derde deel, aan de letter X. onder de naam van Waterluys beschreeven. Dan alsoo het selve in aart ende maaksel van een Luys seer verschilt, ende in beyde ook seer seltsaam is; soo is 't dat ik het selve onder de Naam van getakte Watervloy, te gelyk naa het leeven, en ook in het groot sal afbeelden, in myne particuliere verhandelingen van deese Order, alwaar het in de XXXI. Tafel kan nagesien worden, en syn beschryving immediaat, op de Luys.
Maar wy gaan voort tot de Pissebedde, dewelke naademaal wy hem op alle grootte bevinden, als ook am andere redenen, wy mede onder deese eerste Order stellen. Van deese bewaaren wy drie soorten, synde de eerste de gemeene, en de tweede een seer groote soort, met uytstekende swarte oogen, en een distinct hooft en borst: die als een keuvel is. De derde soort heeft dit particulier, dat hy sigh als een ronde kloot te samen trekt, wanneer men hem grypen wil, en soo eenigen tyt blyft leggen.
Nog bewaar ik eenige afgeleyde Vlieskens, of eer vergaane huytkens van Pissebedden, die spierwit syn, en exact een Pissebedde representeeren. Deselve koomen met alle suurigheeden een stercke beweeging te maaken: Waarom wy oordeelen daar veel sout in te syn, ende deselve niet onbequaam, in Sugt, Steen ende Graveel aangepresen te werden.
Soo bewaaren wy nog eenige soorten van Zee-pissebedden, dewelke wy in de soute wateren gevonden
| |
| |
| |
quoniam in aquis salsis reperimus. Hos inter maximus est Asellus marinus, qui duos pollices cum tribus lineis longus, tresque lineas ultra pollicem latus, octo constat annulis, de materie firma & ossea constructis. Ejusdem deinde speciei alium minimum possideo, quem in mari Boreali prope Petten deprehendi. Alteram quoque speciem, sub nomine Pediculi marini, ex insula Ternatana mihi transmisit D. Padbrugge, sesqui pollicis fere longitudine donatam, octo quoque ex annulis, aliquatenus coloratis, constantem, atque in ambitu, more Echinorum marinorum, minutis aculeis fimbriatam. Hi vero pedibus carent.
Possumus autem alias adhuc & rariores Asellorum marinorum species monstrare; quos inter quatuor reperiuntur Squillis figura similes. Primus, maximus, pollicem longus, corpore angusto, septem, more Asellorum terrestrium, pedibus utrinque instructus, corniculis majoribus & acutissime convergentibus, tum annulo corporis postremo prae reliquis omnibus longissimo, inque tridentem apicem exporrecto, gaudet. Alter & tertius, multo minores, forma tamen priori fere similes sunt. Quartus a tribus anterioribus in eo discrepat, quod pedes ejus antici universo corpore multo longiores, inque quaternos distincte conspicuos divisi sint articulos: minor etiam est, &, vel exporrectis quoque brachiis suis, semipollicarem longitudinem haud superat.
Latum insuper asservo Asellum marinum, ex Islandia mihi missum, pollicis longitudine, dimidii pollicis latitudine, ex quatuordecim articulis, si caput & caudam simul computes, constantem: antennae ipsi sunt acuminatae, breves; oculi spadicei; pedes sex anteriores unguibus acutis, incurvis, muniti: juxta caudam utrinque binae haerent pinnae, planae. Notavit de eo D. Olaus Borrichius, universum ipsius corpus unico duntaxat esse suffertum osse, quod palmulae semini non absimile, de materie cornea, vel cartilaginea fabricatum videtur. Nonnullos ejusmodi, sed minimos, in fluvio Ya, Amstelaedamum alluente, salsas ducente aquas, cepi, quos etiamnum adservo. Praeterea valde rarum Asellum marinum exhibere possum, prope Petten a me captum, qui vix semipollicem longus, ex pyri forma globosus, sat longa gaudet cauda, nonnullis quoque pinnis instructa. Scrophulas denique quasdam possideo, ad genus Asellorum quoque pertinentes. Earum prima minutissima est, ad oras maris Borealis a me capta, semper in obliquum
| |
hebben; ende daarom Zee-pissebedden genoemt werden. Daar onder is de aldergrootste. Zee-Pissebed, twee duym en een vierendeel lang, en een duym en een vierendeel breet, bestaande uyt aght ringen, die vast en beenaghtig van maaksel syn. Nog kan ik een heele kleene van deselve soort vertoonen, die ik in de Noort-zee by Petten gevangen heb. Een tweede soort heeft my de Heer Padbrugge uyt Ternaten toegezonden, onder de naam van een Zee Luys, deselve is ten naasten by anderhalf duym lang, en meade uyt aght ringen bestaande, die eenighsins gecouleurt syn, en in syn circumferentie is hy met een boort van kleene angels beset, gelyk de Zee-Egels. Dese syn sonder voeten.
Soo kunnen wy nog andere en seltsaamer soorten van Zee-Pissebedden vertoonen. Waar onder datter vier syn, die de Garnaalen in gedaante gelyk syn. De Eerste, dat de grootste is, is een duym lang en smal van lichaam, hebbende, gelyk de Land-Pissebedden, seven beenen aan weersyden, de hoornkens syn groot, en loopen heel spits toe, en de laatste ring van 't lyf is boven alle de andere seer lang, en in een drietandige punt uytgerekt. De tweede en derde syn veel kleender, en komen met de eerste huit in gedaante over een. De vierde verscheelt van de drie anderen, hier in dat syn voorste voeten veel langer als syn heele lichaam syn, en in vier kennelyke articulatie verdeelt: deese is kleen, en met syn uytgestrekte armen niet grooter als een halve duym.
Nog bewaar ik een breede Zee-Pissebed, die my uyt Ysland gesonden is, synde een duym lang en een half duym breet, bestaande met hooft en start uyt 14. articulatien: die hoornkenssyn spits en kort; de ogen bruyn; de voorste ses voeten syn met scharpe kromme nagelen gewapent, neffens de start heeft hy aan weersyden twee platte vlot-vinnekens. Van deesen heeft de Heer Olaus Borrichius aangemerkt, dat syn gansche lichaam maar met een been gevult is, 't geen het saat der dadel-vrughten niet ongelyk is, en hoorn-of kraakbeenig van maaksel schynt. Eenige diergelyke, maar seer kleene, heb ik in de rivier het Ye, die voor Amsterdam loopt, in het soute waater gevangen. Die ik meede bewaare. Nog kan ik een seer rare Zee-Pissebed vertoonen, die ik te Petten gevangen hebbe, deselve is qualyk een halve duym lang, en peeraghtig globeus van gedaante, met een reedelyk lange start, daar meede eenige vlot vinnekens aan syn. Eyndelyk kan ik eenige Scrophulas vertoonen, dat mede soorten van Pissebedden syn. De eerste daar van is heel kleen, die ik in de Noort Zee op de stranden gevangen hebbe, deselve
| |
| |
| |
procurrens, quandoque & sic natans, pulicisque instar in altum subsiliens, quando in litore moratur.
Inter Scrophulas, quas dulcibus in aquis atque fluviis Hollandiae deprehendi, illa etiam penes me species est, quam SNEL vocant. Haec lepido quodam modo in obliquum novit decurrere; &, juxta ac piscatores referunt, Percam facillime interficit, semet subito intra branchias ejus insinuando. Id tamen hactenus ipsa nos experientia non docuit. At vero Animalculum hoc armis ad id comparatis instructum esse, certi scimus: praeterquam quod & in manu detentum singularem quendam titillationis sensum producat. Accedit, quod branchiae Percarum, imo omnium aliorum piscium, admodum tenerac sint, quibus hinc vulneratis vix aliter fieri potest, quin Perca pereat; quum omnis & universus Piscium sanguis per dictas branchias, utpote, more pulmonum in aliis Animantibus, sanguinem refrigerantes, perpetuo quodam circulo propellatur. Haec quidem Scrophula & dulcibus & salsis in aquis reperitur.
Proxime sequuntur Vermes, Intestina terrae dicti, pariter ex ovo immediate prodeuntes, nec aliam deinceps ullam amplius mutationem subeuntes. Unde & mature admodum puberes evadunt, foemellis quidem ovula perquam distincte conspicua gerentibus. In plures species hoc quoque genus dividi posse observamus.
Porro etiamsi certis quibusdam encheiresibus, praecipue vero ope Anatomes, qua increscentia intra corpus ovula deteguntur, in multis Vermium & Erucarum speciebus mares a foemellis dignoscere liceat: attamen haud unquam, quousque Vermium prae se ferunt faciem, coitum celebrant. Undevel maxime paradoxum mihi videtur, quod D. Goedartius, in experimento septuagesimo & quarto partis prioris, Vermiculum quendam marem adpellet, quem eundem, jam mutatum, deinceps in experimento septuagesimo & quinto vocat foemellam. Perinde enim id est, ac si quis infantem masculum vocaret, eundemque, ubi ad virilem aetatem pervenit, adpellaret foeminam. Verum hac de re infra plura dicemus. Dum vero aliorum in medium protrahimus errores, eo id animo agimus, ut & alios eadem ratione nobiscum agere optemus; quo tandem error omnis exstirpetur. Neque enim nobis ignotum est, quantopere partus phantasiae nostrae nobis arrideant, & quam facile fiat, ut hac seducti pro veritate errorem proponamus. Veruntamen haud est, quod hisce meis examen ri-
| |
loopt geduurig op syde, en soo swemt hy somtyds ook, en op het strant synde, soo springt hy in de lugt als een vlooy.
Onder de Scrophulas, die ik in de zoete wateren en de rievieren van Hollant gevangen heb, bevint sig by my die soorte, dewelke SNEL genoemt wort. Deese weet seer aardig op een syde te loopen: ende naa de Visschers ons verseekeren, soo komt hy den Baars, haar tusschen de kaaken inschietende, ligtelyk te dooden. Het welke wy tot nog toe niet ondervonden hebben. Dan hier van syn wy verseekert, dat dit beeske de wapenen daar toe heeft; behalven nog dat het in de hand genoomen synde een vreemt gekittel daar in veroorsaakt. Soo syn ook de kaaken van de Baars, als ook van alle andere visschen, seer teer, waarom deselve gequetst synde, alsoo het gantsche bloed van de vissen, in een geduurigen omloop door de genoemde kaaken, dewelke het selve als de long in andere dieren verkoelen, gevoert werd; soo kan 't niet anders wesen: of de baars, de kaaken (als gesegt) gequetst synde, moet nootsaakelyk verongelukken. Dit Snel nu vinden wy soo wel in de soete als in de soute wateren.
Volgen de Pier-Wurmen, dewelke meede onmiddelyk uyt een Ey koomen, ende geen andere verandering ooit ondergaan. Waarom wy se al vroeg mannelyk ende vrouwelyk te syn bevinden, hebbende de wyfkens seer kenbaare eyeren. Soo bevinden wy dat se in veel soorten gedeelt kunnen werden.
Vorders hoewel wy hi veel Wurmen ende Rupsen de Mannekens van de Wyfkens, door eenige uytvindingen, kunnen onderkennen: en besonder door de Anatomie, waar door men de aangroeyende eyeren binnen in haar lichaam ontdekt: soo is 't dat se nooit, in gestalten van Wurmen synde, haar vermengen. Waarom het my seer vreemt voorkomt van den Heer Goedaert, dat hy, in syn vierensevenstigste bevindinge van syn eerste Deel, een Wurm het Manneken komt te noemen; dewelke nu verandert synde, hy in syn vyfensevenstigste ondervindinge het Wyfken noemt. Het welke eeven eens is, of men een kind een man noemde, en het selfde, nu tot manbaare jaaren gekoomen synde, een wyfken. Dan van dit selve sullen wy wat laager meerder spreeken. Ende is ons voornemen, als we andere haare misslaagen voorstellen, niet anders; als dat we ook, het selve van andere aan ons versoeken; op dat alsoo alle dwaaling eindelyk mag geweert werden. Want wy seer wel weeten, hoe kragtig onse inbeeldingen ons behaagen; ende hoe ligt wy, door deselve verleit synde, een dwaaling kunnen voorstellen. Dan wy gelooven de proef wel te kunnen uytstaan, het welke die geenen alleen bevinden sullen,
| |
| |
| |
gidius verear; quin explorantibus ea probatum iri confido: quemadmodum illis duntaxat solis manifestum fiet, qui cognitionem horumce Animalculorum a nobis expositam in ipso naturae sinu venantur. Quamvis ingenue fatear, etiamnum adeo haec mihi obscura videri, ut hodieque vix nisi tyronem in iis me esse existimem: accedit, quod miracula heic occurrentia vix ac ne vix quidem exprimi verbis queant.
Scorpiones deinde huc pertinent, qui simili modo, ac Pediculus, sobolem suam ex ovo progignunt: prout in particulari eorum historia, Pulicis aquatici arborescentis historiae subjungenda, patebit.
Ulterius huic Ordini adscribendam esse censemus Hirudinem; quamvis alio hactenus id experimento nobis non innotuerit, nisi quod eam quacunque in magnitudine reperiamus. Animadversione dignum est, quam firmiter illa, vitro inclusa, huic sese adfigat, ut nonnisi difficillime inde abstrahi rursum possit. Hujus vero rei hanc damus rationem; quod Hirudo corpus suum arcte ad vitrum adprimendo, atque id ipsum in medio attollendo, sic aquam repellat, hujusque ope semet arctissime superficiei vitri adplicet. Fit hoc simili fere modo, ac si orbiculum coriaceum, libero in aëre, lapidi adplicamus, filique ope in medio illum attollentes sic cum lapide ipso arctius conjungimus.
Scolopendram quoque huc refero; cum in omnivariis eam magnitudinibus offendam, neque hactenus observare potuerim, quod unquam in ullam aliam formam transmutetur. Omnium maximam ejus asservo speciem, quae, vel spithamam longa, ex Indiis Orientalibus transmissa est. Alias porro Scolopendrarum possideo species, uti Lybicam Moufeti, tum Aquaticam; tandemque nonnullos Julos, qui pariter inter Scolopendras referri debent.
Denique Limax sequitur, utpote absque intermedio quoque ex ovo mox prodiens, nec alteri deinceps mutationi obnoxius. Ejus quandam asservo speciem, in qua, resecto capite, lapis reperitur, quem Limacis cognominant, atque urinae calculo, ipsisque urinis pellendis idoneum praedicant. Hoc sub lapillo constanter situm est cor pulsum edens, undique albissimum, cujus & coloris vasa sunt inde pullulantia, cordisque Auriculae membranosae. Quum igitur, capite jam rescisso, adhuc in Limace reperiatur hic lapillus; probabile nobis videtur, eum loco ossis sterni, quo alia gaudent Animalia, ipsi datum
| |
dewelke de wetenschappen, die wy van deese Dierkens voorstellen, in de natuur selver soeken sullen. Maar dewelke wy soo duyster nog bevinden, dat we ons maar essen bequaam om nog eerst te beginnen oordeelen; behalven dat de wonderen, dewelke wy daar in bevinden, seer swarelyk uyt te drukken syn.
Volgen de Scorpioenen: die, even als de Luys, meede haare jongen uit een Ey voorttelen: als in hare particuliere historien sal blyken; die ik op die van de getakte Water-Vlooy sal laten volgen.
Vorders geloven wy de Bloetsuyger, ofte Egel, tot deese Order te behooren; hoewel nogtans wy geen andere ondervindingen daar van eer hebben, als dat we hem op alle grootte bevinden. 't Is aanmerkelyk in deselve, hoe vast hy sig, in een glas beslooten synde, daar aan kan kleeven: soo dat we seer swarelyk hem daar af kunnen trekken. De reden hier van gelooven wy te syn; dat hy syn lichaam digt op het glas drukkende, ende dat selve in 't midden optrekkende, door middel van het weg gestoote waater, sig daar aan perst. Ende dat bykans op deselve wyse als we in de lugt een Trekleer op een steen plakken, ende het selve, door middel van een draad, in 't midden optillende, met den steen doen vereenigen.
Nog plaats ik de Veelvoet, Duysentbeen of langer Oorwurm, Scolopendra, in deese eerste Order. Alsoo ik hem op alderhande grootte bevinde, sonder dat ik tot nog toe kan bemerken, dat hy oit in een andere gedaante verandert. Van deese bewaar ik de aldergrootste soorte, die wel een span lang is, en uit Oost-India gesonden. Nog bewaar ik eenige andere soorten van Scolopendre, als de Lybica Moufeti, en ook de Aquatica: en dan meede eenige Juli, dat meede een soort van Scolopendre syn.
Eyndelyk volgt de Slak, dewelke meede uyt een Ey datelyk te voorschyn komt, ende geen andere verandering ondergaat. Van deese bewaaren wy een soorte, in welken, den kop afgesneeden synde, wy een Steenken vinden, dat goet voor het graveel geoordeelt werd, ende het water afset. Onder dit steenken bevinden wy geduurig het kloppend hert, dat geheel blank is, als ook de aderen syn die daar uyt spruyten, ende de oorkens van het hert, die vliesachtig syn. Naademaal wy dan, het hoost afgesneeden synde, dit steenken nog in de slak bevinden; soo oordeelen wy het haar in plaats van het borstbeen, dat we in andere Dieren bevinden, gegeeven te syn. 't Is aan-
| |
| |
| |
esse. Observatu dignum est in Limacibus, quod Naturae placuerit eas ita construere, ut sua recrementa per collum exonerent; per idem collum respirent; inque eo omnes partes, generationi dicatas, simul reconditas habeant. Animadvertimus etiam, Limacem quemvis sigillatim & marem simul & foeminam, verbo Androgynum esse; ejusque penem, instar priapi Balaenae fabrefactum, mirifica longitudine gaudere. Verum de his omnibus postea speciatim & ex composito agam. Limaces Hermaphroditos esse jam quidem illis Auctoribus Britannis observatum est, qui Catalogum Plantarum circa Cantabrigiam nascentium ediderunt.
Tandem, ut vela contrahamus, asservantur quoque in loculis nostris dentes Limacum, qui cornei sunt & flexiles: quin & cor Limacis una cum suis auriculis inflatum, & balsamo conditum, ostendere possumus.
Omnia autem hactenus recensita Insecta immediate in lucem prodeunt, neque unquam in Nymphas immobiles mutantur: ova enim ipsorum absque intermedio quodam pullos exhibent speciei suae jam jam similes, qui lapsu temporis increscentes firmiora acquirunt & perfectiora membra; neque hac dote differunt ab aliis Animantibus, quae D. Harveus perfecto ex ovo nasci asserit: quamvis tamen, priusquam ad plenum incrementi sui terminum pervenerint, aliquot adhuc vicibus cutem mutare debeant; sub qua postrema vernatione eorum nonnulla quasdam adhuc patiuntur mutationes: unde hac de re illa ut Nymphas Animalia consideravimus. Adde praeterea, quod quaedam eorundem haud aliter, ac Homines & Animantia quadrupeda, ova sua ipso in corpore excludant, & hinc vivipara sint: quod in Scorpiis & quibusdam Limacibus obtinet.
| |
merkelyk in de Slakken, dat de Natuur gewilt heeft, dat se door den hals haare overtolligheeden souden lossen, daar door aassem haalen, ende alle haare deelen, dewelke tot de voortteeling bequaam syn, daar in opgeslooten hebben. Soo bevinden wy ook dat ider Slak, voor syn selve, mannelyk ende vrouwelyk is. Synde de roede wonderlyk lang, endegemaakt op de wyse van die der Walvisschen. Van dit alles sal ik, in het vervolgh, heel particulier gaan spreeken. Soo bevinden wy ook, dat die Engelsche Heeren, dewelke de Planten ontrent Cambrits wassende beschreeven hebben, meede de Slakken mannelyk ende vrouwelyk te syn, ondervonden hebben.
Om te eyndigen, soo bewaaren wy nog de Tanden van de Slakken, die hoornagtig ende buygsaam syn: soo kunnen wy ook vertoonen het Hert met syn oorkens opgeblaasen, ende soo gebalsemt synde.
Alle nu deese opgetelde Dierkens komen onmiddelbaar te voorschyn, sonder dat sy oit tot onbeweegelyke popkens veranderen, want haare eyeren haare soortgelyke onmiddelyk uytleeveren, dewelke dan met vervolg van tyd, in vaster ende volmaakter leedemaaten aangroeien, ende dat op deselve wyse, gelyk de andere Dieren, dewelke de Heer Harveus, uyt een volmaakt Ey gebooren te sijn, staande houd: hoewel egter eerse tot volwasse grootte koomen, sy nog eenige maalen moeten vervellen; ende in welke laatste vervellinge sommige nog eenigsins verandert werden; waarom wy deselve eeven als een Dier-Popken aangemerkt hebben. Waar by men nog voegen moet, dat eenige derselve, op de wys van de Menschen, en viervoetige Dieren, haar Eyeren in 't ligchaam excluderen, en die levendig baaren, dat de Scorpioenen en sommige Slakken gemeen is.
|
|