Werken. Deel 6(1934)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 219] [p. 219] Uytspraek over de prysen Apol beschynt van daegh, met zegenrycke stralen En ongemeenen glans, Duynkerckens Rede-Salen: Hy comt met Janus, veel eerprysen uyt syn schoot Uytstorten, tot een spoor, van ieder konstgenoot. Den eersten voert de spreuk van, Al om Godt, gegeven Een ieveraer, die, voor de tweede reys, verheven Tot op den hoogsten trap van eeren, heeft verdient, Dat hem Calliope verkent voor haeren vrient. Na desen sie ik twee Rymkonstige gesellen Op een gelycke plaets, van prys en achtingh stellen, Om hunne suyverheyt van Tael en soet gedicht; Sy steygeren ten hove, omvaên met helder licht Aen Castor en syn vrient niet ongelyk. Diens wapen Voert, Noyt te wacker: en den and'ren maent voor 't slapen, Dat, Droomen syn bedrogh, siet hun gelycke konst Erkent Parnassus Godt met een gelycke jonst. Den vierden, die (Geluk in Druk), weet uyt te vinden Pronkt met de sangers croon als Clioos welbeminden Den vyfden die sigh self laet noemen (Altydt wys) Ontvangt van daegh, tot loon, van syne konst den prys Van snakery en klucht. Soo comt Apol beloonen Die sigh tot syne school en roem genegen toonen. Vorige Volgende