van wie men goet verhoopt, ofte ontfangen heeft; dit is vriendschap.
Liefde van goedjonstigheijd, is eene genegentheyd tot iemand sonder verwachting van wederjonst, dit is onvoorbatige liefde.
D'uijtwerkingen der liefde van begeerlykheijd syn: eijgensoeking, onverscheijdentheyd voor alle andere, quaet-vermoeden, bekommernis, vreese van te verliesen, minnenyd, tweedragt, geveijnstheijd, bedrog, vijandschap &a, die alle hunne merkteekenen bybrengen.
Zoodanige ongeregeltheden spruyten uyt alle vleesschelyke, en tydelijke genegentheden.
d'Uijtwerkingen der liefde van herkentenis syn: onderlinge overeenkoming, gevoegsaemheyd, getrouwigheyd &a; de merkteeckenen syn oogschijnelyk.
Dusdanige liefde is d'oprechte en welgegrende vriendschap.
De uijtwerkinge der liefde van goedjonstigheyd syn: mildheyd, uytgestortheyd, weldaedigheijd, deirenis, goedhertigheyd, ontferming, minsaemheijd &a, welkers merkteekenen openbaer zijn.
Dusdanig is Godts liefde tot de menschen; en van de menschen tot verdrukte, en ellendige. Soodanig is de liefde van sommige heijlige menschen tot Godt, wien sy uijt enkele genegentheyd, en sonder insicht van belooning, allen lof, eer, glorij, segen, en grootheyd toewenschen, en voor soo veel in hun is toeeijgenen door hunne eijgene vernietinge.
Uijt t'gene geseyd is blijckt naektelyk voor oogen het verschil van de geregelde en ongeregelde liefde.
De geregelde liefde is Godt beminnen boven al, en den naesten gelijk ons selven om Godt.