Werken. Deel 2
(1929)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 251]
| |||||||||
heden, en hoedanigheden; gelijk in Achilles d'uijtwendige blyken van toornigheyd, en overloopentheijd; in Eneas die van sachtmoedigheijd, en godtvruchtigheijd. De seden sijn vierderhande.
...... Servetur ad unum
qualis ab incepto processerit, et sibi constet.
Indien het onderwerp, t'gene men nabootsen wilt ongestadig is in seden, men moet het over al ongestadig voorstellen. Soo vertoont men kinderen en jonge lieden &a. Voorders moet men in de séden soo wel, als in de stelling van het onderwerp, altijt betrachten het noodsakelijk ofte het waerschijnelyk: de noodsakelykheijd moet voorgaen: eenen jongeling moet spreken, als een jongeling, eenen ouder- | |||||||||
[pagina 252]
| |||||||||
ling als een ouderling; doch mits het gebeurt dat somwijlen ouderlingen jonge genegentheden hebben, en jongelingen oude; dan moet men volgen de waerschijnelijkheyd. |
|