onderdrukking van den styl; dog sijn dese onverdragelijk in de rijmkonst, ja selfs in treurspelen, die uijt hunnen aert statig, en hoogdraevende moeten sijn: hoe vele min mogen sij gedoogt worden in gewoone redeningen?
Daer en is in de rijmkonst niet soo moeijelijk om vluchten als de opgeblasentheijd: want gelijk de menschen natuerlijk altijd trachten naer het gene groot is, en vreesen beticht te worden van swakheijd, en onvruchtbaerheijd des geests; het gebeurt dat men gemeenelijk valt in dit gebrek steunende op desen stokregel dat.... men heerelijk struijkelt, in een heerelyk onderwerp.
Het is nochtans seker dat d'opgeblasentheijt niet min gebrekkelijk is in de rédening, dan in de lichamen. Sij en heeft niet anders dan eenen uijterlijken glimp, en bedriegelyke schijnbaerheyd, terwijlen sy van binnen hol en ydel is; gelyk er niet soo droog is, dan eenen watersuchtigen.
Het gebrek van den opgeblasen stijl, is te willen stijgen boven het gene groot is.
De kinderachtigheijd is geheel tegenstrijdig: want daer en is niet soo leeg, soo kleijn, soo wederstrevig aen d'edelheijd van de redening.
Vraegt men wat kinderachtigheijd in den stijl wilt? Anders niet, dan het gedacht van een leerling, het gene slap word, om dat 'et te seer is uijtgesocht: gelijk dit van Timeus sprékende van Alexander den grooten hij heeft, (seijd hij) minder tijdt besteed in Asien t'over meesteren, dan Isocrates gedaen heeft in sijne lofreden tsamen te stellen. Wat gelijkenis van Alexander den grooten bij eenen redenaer?
Dese en diergelijke kinderachtige uijtgesochtheden nemen hunnen oorspronk uijt de bëijvering van nieuwe gedachten uijt te vinden: eene onverdragelyke kranksinnigheijd,