Door haer verkrijgt men eene wondere bequamigheijd, en vruchtbaerheijd om de gedachten op velerhande wijsen uijt te drukken. Dese leste hoedanigheyd maekt de leenspreuk soo noodsakelyk aen de rijmkonst, dat sy sonder de selve niet seldsaems en kan uijtrichten.
Om het wonderbaer wel te doen uijtschijnen dienen de koppelwoorden niet min, dan de leenspreuk. Want gelijk dese het ontleende als eijgen maekt, soo trekt het koppelwoord eene bedieding uijt verscheijden degene dies te krachtiger is om dese versameling; by voorbeeld: wie sal ontkennen, dat eersucht een uijtdrukkelijker en sterker bedieding heeft, dan: begeerte van eeren? hemelspijs, dan spijs die genut word in den hemel? taelkunde dan, kennis vande tael? en soo voorts. Want buijten dat het gedacht op korter tijd, en met minder letteren word uijtgebeelt, soo word het ook veel bondiger gevat, en veel sneller en krachtiger den toehoorder ingedrukt.
Om dese reden moet men den gonnen, die in de rijmkonst tracht uijt te schijnen, met grooten ijver d'uijtvinding, ende het goed gebruijk der koppelwoorden bysonderlyk in acht nemen: anders sal hij noijt geraeken, tot de geestigheijd, en verheventheijd van den stijl die tot het wonderbaer versocht word.
Den algemeenen regel van de koppelwoorden stelt voor vast dat het leste woord altijd de meestbediedende kracht heeft, gelijk: eerplichtschender: dat is schender van de plicht, die d'eer hem oplegt: valsberuchte-maegde pijn: dat is: pijn van eene maegt, die vals berucht is &a schender, beruchte, en pijn, hebben de krachtigste bedieding.
De koppelwoorden worden verdeelt in
1o | bynamen: adjectiva en |
2o | naemwoorden, substantiva |