Werken. Deel 1
(1928)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 177]
| |
Vijfde bedrijf
Teun met de sijne, op weegh, naer den Keyser, wort van Joren getroost.Ga naar voetnoot(1) Voor den Keyser gecomen sijnde, hij geraekt in een groote ontsteltenis. Endelijk door des Keysers minsaemheyt versekert, en gevraegt sijnde, wat hij voor sijn onthael versocht, hij vraegt en vercrijgt d'eere van de gecroonde leersse, onder sijn ambacht te dragen in den ommegangh. Waer door verheugt, verlooft hij sijne dochter aen Joren.
joren, teun, maey, jaqlijne
SchepGa naar voetnoot(2) moedt, mijn baes, het lukt wel beter danGa naar voetnoot(3) ie meent
teun
Dien absiaer heeft mijn moedt en herte soo vercleent,
Dat ick niet danGa naar voetnoot(4) gerecht en galgen sieGa naar voetnoot(5) voor oogen.
maey
O Heer! hoe sal 't vergaen?
| |
[pagina 178]
| |
joren
Die ijdele vertoogen,
En spruyten niewers uyt, dan uytGa naar voetnoot(1) de vrees; ey stelt
Uw sinnen wat, en jaegt den schrik wegh die u quelt;
g'Hebt op uw lever niet waerom gij soo soudt schroomen.
teun
't Is waer, ick hebbe noyt een anders goet genomen;
Ik heb noyt peerde-leer voor koeyen-leerGa naar voetnoot(2) verkocht;
'k Heb noyt bedorven sool noghGa naar voetnoot(3) randen ingewrocht;
Nogh d'oogen, voor 't bedrogh van knapen toegeloken.
Ik heb nooit, dat ik weet, den vorst te naGa naar voetnoot(4) gesproken,
Nogh oyt geweygertGa naar voetnoot(5) tol, of rechten of excysGa naar voetnoot(6),
Nogh (is 't niet waer, Maey?) oyt geeyscht te hoogen prijs,
Van lappen?
maey
Ja 't, mijn man, dat stak mij selver tegen.
teun
Ook heb ik noyt mijn wijf onredelijk geslegen,
Dat weet gij wel.
maey
Dat raekt 't recht nogh den Keyser niet.
teun
'k Ben niemant schuldigh, dan alleen, aen buurwijf Griet,
Voor bier en brandewijn, naer mij geheugt, ses blancken.
| |
[pagina 179]
| |
joren
Wel waerom dan, soo seer te beven, en te jancken?
Dat beev', en jankGa naar voetnoot(1) en schroomGa naar voetnoot(2), en schrikGa naar voetnoot(3) en huyleGa naar voetnoot(4) en tier
Die vuyl van binnen is.
teun
Wat weet ik, of Passchier
Den touwer, die op mij soo nijdigh is ontsteken,
Mij dese pert niet speelt, om hem, van mij, te wreken?
maey
Wat can hij doen? hij is maer eenen man als gij:
teun
't Is waer, maer hij verwint mij ver in fielterij,
En, als hij is gesint sijn boosheyt uyt te wercken,
Hij canGa naar voetnoot(5) deGa naar voetnoot(6) selve wel met valsche blijcken stercken.
teun
Ja, want, tot een valschen eedt,
Sijn hedendaegs al veel, om cleynGa naar voetnoot(8) gewin, gereet.
Sij souden onsen Heer als Judas selfGa naar voetnoot(9) verkoopen,
Schoon of m'hun maer de helft van Judas loon deeGa naar voetnoot(10) hopen.
| |
[pagina 180]
| |
maey
Ick denk niet datGa naar voetnoot(1) er twee, van die in Brussel sijn.
teun
Och Maey! daer sijn er veel van dien geveynsden schijn.Ga naar voetnoot(2)
Met sulcke sou Passchier mij lichtelijk beliegen.
joren
Maer meent gij dat den vorst soo licht sigh laet bedriegen?
Sijn oordeel is te snel in handelingh vanGa naar voetnoot(3) recht;
Hij denkt en overdenkt, al wat een ieder seght:
Hij vonnist geene saeck, dan in den rechten regel,
En, voor de waerheyt blijkt, hij drukt noyt sijnen segel.
Geen uytsicht van sijn baet, geen vrient, nogh maegschappij,
Geen staets nogh lants verschil, geen oogen-luykerij
| |
[pagina 181]
| |
Comt in de vierschaer waer hij neder is geseten.
Steunt op dien rechter, en op uw oprecht geweten
Soo gaet gij naer het hof gerust en onbevreest.
teun
Och Joren! trouweGa naar voetnoot(1) knaepGa naar voetnoot(2)! hoe troost gij mijnen geest;Ga naar voetnoot(3)
Com dan, in 's HeerensGa naar voetnoot(4) naem, laet ons ten hove trecken.
maey
Courage, Teun, Godt sal d'onnooselheyt ontdecken.
jaqlijn
Soo vaeyer, draegt u kloek, onsGa naar voetnoot(5) sal geen leet geschiên.
joren
Is 't noot, dan sult gij, baes, de trouw van Joren sien.
teun
O mijn getrouweGa naar voetnoot(6) knechtGa naar voetnoot(7)
maey
O mijnen lieven Joren!
| |
[pagina 182]
| |
jaqlijn
Soo, Joren, gaet soo voort.
maey
Gij sijt voor ons geboren.Ga naar voetnoot(1)
(Al de gordijnen opGa naar voetnoot(2). Vertoogh van 't keyserlijkGa naar voetnoot(3) hof.)
keyser, ambroos, hovelingh
Soo hebt gij onseGa naar voetnoot(5) Teun, ten hove, ingedaegt:
Hoe houdtGa naar voetnoot(6) hijGa naar voetnoot(7) hem?
ambroos
Hij sucht, hij krijt, hij kermt en klaegt,
Alsof hij om een moort, waer van den schout gevangen,
En morgen op de mert moest wesen opgehangen.
keyser
Gij moest hem soo veel schrik niet jagen in het hert,
DatGa naar voetnoot(8) was mijn orden niet.
ambroos
'k Nam vreugt in sijne smert,
Om dat de selve quam, uyt sulcke losse gronden.
Maey, Jaquelijn, en wie daer binnen was gevonden
Verschrikten soo, wanneer ick quam de trappen af
Met d'hellebaert in d'hant, al tieren, met een straf
| |
[pagina 183]
| |
En toornigh aengesicht, en promoteurs gerommel,
Als of voor hun verscheen den schrikkelijkstenGa naar voetnoot(1) drommel,
WienGa naar voetnoot(2) oyt AnteunsGa naar voetnoot(3) patroon in sijne celle sagh.
Mijn opgemaekte spraek geleek een donderslagh,
Mijn oogh, vol blixems, aen dien moedeloosen ouden.
Hij comt, met sijne Maey en dochter en vertrouden
Ten hove, tot'er doot benaut in sijne ziel.
keyser
Gij sijt een oolijckenGa naar voetnoot(4) en afgerichten fiel:
Waerom dien ouden man soo in 't gemoet te prangen?
ambroos
Waeromme heeft hij u soo onbeleeft ontfangen?
keyser
Ick was hem onbekentGa naar voetnoot(5): maer 'k sal u, met'er tijdt
Ook stellen in de proef van 't gen hij door u, lijdt,
En sien, of gij dan min, als hij, benaut sult wesen.
ambroos
Als 't u behaegt, mijn vorst; maer als gij mij doet vreesen
't Moet ook sijn op die wijs.
keyser
Misschien op slechter. Gaet
Nu heen, en siet of Teun nog niet in 't voorhof staet;
| |
[pagina 184]
| |
Vertoeft hij langh, 'k sal hem van daegh niet connen hooren;
Dies, soo hij daer is, brengt hem dadelijk met Joren,
En vrou, en dochter in.
ambroos
Ik pas op uwGa naar voetnoot(1) bevel.
(binnen)
hoveling
UwGa naar voetnoot(1) majesteyt bereyt ons daer een aerdigh spel.
keyser
Het is den rechten eysch der vasten avont tijden:
Den besten middel om sigh selven te verblijden
Is jock en boerterijGa naar voetnoot(2) van veynsen ongeraektGa naar voetnoot(3).
(Ambroos uytGa naar voetnoot(3), met Teun, Jaqlijn, Maey en JorenGa naar voetnoot(4))
| |
[pagina 185]
| |
ambroos
Siet hier den lapper, wien den wijn soo lecker smaekt.
(Alle vallenGa naar voetnoot(1) sij op 't aensicht neer, roepende)
Genade!...
keyser
Is dat Teun, die gistren heeft geseten
Tot aen den middernacht, om leckerlijk te eten?....
alle
Genade!...
ambroos
Ja 't mijn vorst.
keyser
Die van den besten wijn
Geduerigh glaesiesGa naar voetnoot(2) dronk, en schaeltjesGa naar voetnoot(3) bij dosijn?
alle
Genade!...
ambroos
't Is hij selfGa naar voetnoot(4).
keyser
Is dat die leck'reGa naar voetnoot(5) Maeye
Die sulk een schoon kappoen wist aan het spit te draeye'?Ga naar voetnoot(6)
| |
[pagina 186]
| |
alle
Genade!...
ambroos
Ja, die is 't.
keyser
Is dat die Jaquelijn
Die gister altijdt moest bij haeren Joren sijn?
alle
Genade!...
ambroos
't Is die sloof.
keyser
Is dat dien cuyschen Joren,
Die altijdt vis'lenGa naar voetnoot(1) gingh in JaquelijnesGa naar voetnoot(2) ooren?
alle
Genade!...
ambroos
't Is dien quant, dien selven guychelaer.
joren (stil)
Is 'tGa naar voetnoot(3) keyser Carel selfGa naar voetnoot(4), of eenen toveraar?
keyser
Anteunis, antwoord mij, maer wacht u van te liegen,
Want gij nogh niemant can mij in dat stuck bedriegen.
| |
[pagina 187]
| |
joren (stil)
Daer speelt deGa naar voetnoot(1) drommel mee.
teun
(met de sijne 't hooft opheffende)Ga naar voetnoot(2)
Vraegt vrijelijkGa naar voetnoot(3) mijn heer.
keyser
Sat niemand meer danGa naar voetnoot(4) dees'Ga naar voetnoot(5) bij u ter tafel neer?
teun
Nogh eenen knaep, mijn heer, die, als gij ons deeGa naar voetnoot(6) dagen,
Van mij gelopen is, uyt vreese van de plagen.
keyser
Geen ander?... Siet wel toe...
teun
Daer quam een vreemdenGa naar voetnoot(7) in.
Terwijl ick nedersat, met gheel mijn huysgesin.
keyser
Wat wilde desen seggen?
| |
[pagina 188]
| |
teun
Hij wou, dat ick een lap sou op sijn leerssen leggen,
Waer op ick wat ontstelt, door dorst en hongers noot,
(Ick segh 'tGa naar voetnoot(1) mijn heer, recht uyt) in mijnenGa naar voetnoot(2) key uytschoot.
keyser
Heeft desen ook, met u, aen tafel neergeseten?
teun
Hij gaf ons, op dat hij, met mij, sou mogen eeten,
AchtGa naar voetnoot(3) potten wijns
keyser
Kent gij dien milden vreemdenGa naar voetnoot(4) niet?
teun
'k Sagh hem voor boer-balliuw...
joren
(den Keyser besiende)Ga naar voetnoot(5)
Och Meester Teunis, siet
Eens op, het is den vorst, voor wienGa naar voetnoot(6) wij sijn gebogen,
Die gister met ons at.
(Sij sien alle op, en vol verbaestheyt neervallende, roepen)Ga naar voetnoot(7)
Genade!... toontGa naar voetnoot(8) meededoogen...
| |
[pagina 189]
| |
keyser
Rijs, Teunis, rijsGa naar voetnoot(1) op Maey, Jaqlijne, Joren, rijst;
't Is reden, dat men u ook wederjonst bewijst,
Nu gij mij gisteren soo smakelijk deeGa naar voetnoot(2) eeten.
Soo langh ick desen troon, als Keyser heb beseten
En heeft mij geen kappoen soo hertelijk gesmaekt.
maey
't Was goet ook, vorst.
keyser
Oprecht.
jaquelijn
Ick haddeGa naar voetnoot(3) 't schoon gemaekt.
keyser
Gij sijt een brave meyt.
joren
Hoe smaektenGa naar voetnoot(4) Frans den tappers
Bordeeusen, heer?...
keyser
Seer wel.
ambroos (stil)
Wat brillen mij die lappers?
Sij maken met den vorst compeer en cameraet.
| |
[pagina 190]
| |
keyser
't Was alles wonder goet, salay, bier, wijn, gebraet,
Geselschap, al om best.
teun
't Verheugt mij boven maten.
keyser
Maer segh mij, Teunis, 'k wil die feest daer bij niet laten;
't Is reden dat ick u, naer mijne schult, betael:
Segh, wat gij van mij vraegt, voor een soo goet onthaelGa naar voetnoot(1)
teun
(bij se selvenGa naar voetnoot(2) wat gepeynst hebbende)
Op dat men, 't alle tijdt, d'eer sou indachtigh wesen,
Die uwe Majesteyt een lapper heeft bewesen,
JonGa naar voetnoot(3), dat ons ambacht, op sijn feestelijcken dagh,
Een leersse, met deGa naar voetnoot(4) croon daerboven, dragen magh.
ambroos (stil)
Een rechte lappers vraeg.
keyser
't Verlof is u gegeven.
teun
Ick dank uwGa naar voetnoot(5) Majesteyt.
| |
[pagina 191]
| |
alle
LanghGa naar voetnoot(1) moet den Keyser leven!
Ga naar voetnoot(2)(Gordijnen toe)
teun, maey, jaquelijn, joren
Bijgommen, sulk een eer is 't ambacht noyt geschiet.
maey
Ick kenGa naar voetnoot(3) door vroylijkheyt mijn eygen selven niet.
jaqlijn
't Is weert sulkGa naar voetnoot(4) eenen gast sijn etenGa naar voetnoot(5) voor te stellen.
maey
Waer is dien Kosen nu, die ons niet durf versellen...
Had ick hem hier, ick krabd' hem neus en kaken op.
teun
Ey Maeye, spreek niet meer van desen dasenGa naar voetnoot(6) kop;
Ick liet mij al te los, door sijne beurs bekoren;
Maer nu is gheel mijn hert, voor onsen trouwen Joren.
En mits den Keyser ons, soo milt, sijn jonsten biedt,
'k Wil, Joren, dat de vreugt, die ick hier door geniet,
U mede, sij gedeelt; ick ken uwGa naar voetnoot(7) minne-pijne
Dies geev' ick u, van daegh mijn dochter Jaquelijne,
Ter eeren van de Leers, tot loon van uwe trouw;
Ick neem u aen, tot soon, neemt Jaquelijn tot vrouw.
| |
[pagina 192]
| |
maey
Daer spreekt gij, weerde man, een voort, naer mijn behagenGa naar voetnoot(1)
jaqlijn
Och vaeyer!...
joren
Och mijn baes!...
teun
Ick sal u liefde dragen
TerGa naar voetnoot(2) doot, en wil, dat gij nogh voor den dagh verloopt
Met mijne Jaquelijn u, door belofte knoopt.
joren
Och Jaquelijn mijn lief!...
jaquelijn
Och Joren!
teun
Dat 's geslotenGa naar voetnoot(3)...
Maer, om dees vreugde-feest, en blijdschap te vergrooten
Gaet, Joren, uyt mijn naem, als deken van de konst,
Der oude lapperij, vercondigen de jonst
Des Keysers desen dagh, door mijn versoek vercregen,
Aen gheel het ambacht: sulk een ongemeenen segen,
En heerlijkheyt vereyscht, dat elk sijn werk laet staen:
Drij guldens geev' ick henGa naar voetnoot(4) tot teire in d'Halve Maen.
| |
[pagina 193]
| |
joren
Ick gaGa naar voetnoot(1) aen ieglijk uw lief bevel ontlede'.
teun
Als gij te rugghe keert, brengt een Notaris mede,
Op dat men, metGa naar voetnoot(2) geschrift, uw ondertrouwe sluyt:
Soo wort gij bruydegom, en Jaquelijn de bruyt.
joren
Ick vliege meester.
maey
Ga, maer keer inGa naar voetnoot(3) haesten weder.
teun
Langh blijf de leers gecroont tot roem van 't oude leder.
|
|