Werken. Deel 1
(1928)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 153]
| |
Vierde bedrijf
Ambroos trekt uyt, om Teunis met sijn volk, ten hove te dagen. Joren en Kosen doende met Jaquelijn. Teun, daerGa naar voetnoot(1) op uytcomende, berispt sijn dochter en spreektGa naar voetnoot(2) voor Kosen. Ambroos comtGa naar voetnoot(3) in de kelder, en ontstelt geheel 't gesin door sijne uitdagingh. Kosen verlaet sijnen baes in de benautheyt en vertrekt. Joren blijft getrouwGa naar voetnoot(4).
ambroos
(alleen uyt alsGa naar voetnoot(5) een deurwaerder opgeset)
Wat bril meGa naar voetnoot(6) dat kappoen, 't genGa naar voetnoot(7) in soo veele vormen,
Mijn heer, en mij, van daegh, en gisterGa naar voetnoot(8), quam vervormenGa naar voetnoot(9)
Want hij, van Keyser, wiert gelijk een boere-schout,
OmGa naar voetnoot(10) t'eeten van dat beest: en ik, die gisterGa naar voetnoot(8), kout
En stijf voor deure stont, terwijl het wiert geeeten,
GaGa naar voetnoot(11) nu, van dageGa naar voetnoot(12), deGa naar voetnoot(13) doorluchtige ingeseten,
Van 't onderaerds kasteel als absiaer, of huyssier,
Uytdagen voor den vorst... Hoe staet mij dieGa naar voetnoot(14) rappier,
En hellebaert?... mij dunkt ick hadde groote reden,
Mij gist'ren aen deGa naar voetnoot(15) schout voor dienaer te besteden,
| |
[pagina 154]
| |
Want al dit dienaers tuygh past mij ten hoogsten wel.
Vrees Teunis, Maey, Jaqlijn, ik comeGa naar voetnoot(1) naer jeGa naar voetnoot(2) vel;
Vrees Joren,Ga naar voetnoot(3) Kosen vrees: daer hangen maerte-buyen
U over 't hooft: den wint trekt tenemael uyt 't zuyen,
Naer 't Noorden. Gister was 't, tast toe, snijt, schenkt, drinkt uyt
Van daegh veranderen wij van woorden en geluyt;
Van dage sal men u, met omgecromdeGa naar voetnoot(4) muylen,
En d'handen in het hair sien krijten ende huylen,
Op dat gij andermael, te midden in de vreught,
d'Aenstaende swarigheyt indachtigh wesen meught.
Want, waer van comt het, dat de menschen, uytgelaten
Tot weeldeGa naar voetnoot(5), en wellust, sonder regel, sonderGa naar voetnoot(6) maten
Steeds gevenGa naar voetnoot(7) vollen toom, aen hunne sinlijkheytGa naar voetnoot(8)?..
Daer van, dat niemant, dan, de nasmaekGa naar voetnoot(9) overleyt,
Die opGa naar voetnoot(10) de malle vreught gemenlijkGa naar voetnoot(11) pleegt te volgen.
Wanneer den wijn, en 't bier sijnGa naar voetnoot(12) door de keel geswolgen,
En 't buykxieGa naar voetnoot(13) volheyt heeft, de mage haeren lust,
Dan sluymtGa naar voetnoot(14) het herte, soo tevreden, soo gerust,
Bewierookt met den dampGa naar voetnoot(15) van Bacchus soete geuren,
Alsof die vroylijkheyt voor eeuwigh moeste dueren.
Sorgh, vrees, becommernis verjaegt men uyt den geest,
Opdat den mensche, dan de rolle van een beest,
Met meerder vrijheyt speelGa naar voetnoot(16), en sijne lussiesGa naar voetnoot(17) streele.
Anteun, die gistrenGa naar voetnoot(18) met sijn gasten, tot de keele,
Gedompelt lagh in drank, sal heden connenGa naar voetnoot(19) sien,
| |
[pagina 155]
| |
Hoe seer een iegelijk, van overdaet, moet vliên,
Als ick hem schroom, en schrik sal in de herssensGa naar voetnoot(1) jagen,
En, met sijn huysgesin, voor Keyser Carel dagen.
Niet dat dienGa naar voetnoot(2) grooten vorst hem quaet wil... neen, den tijdt
Des jaers, brengt mee, dat elk sigh, naer sijn staet, verblijdt.
Ook sult gij TeunGa naar voetnoot(3), van daegh, naer ongegronde schroomen,
Misschien, vol vroylijkheyt, weer sien te rugghe komen;
Maer of dit weder langh sal dueren, weet ik niet.
Dies doet hij wijselijck, die in 't geluk voorsiet
Hoe lichtGa naar voetnoot(4) den goeden wint vanGa naar voetnoot(5) voorspoet, om can keeren..:
De miltheyt van fortuyn is jonst van groote heeren,
Is, als een schoonen dagh, een hantvol rook en wint,
Een vogel in de lucht, een lachieGa naar voetnoot(6) van een kint:
Nu schijnt sijGa naar voetnoot(7) aermGa naar voetnoot(8), en schaers, dan blinkt sij, als een wonder;
Dat onder lagh klimt op, dat boven was raekt onder;
Geen staet 't sij groot of cleen, verheven of versmaet,
Die somtijts niet en proeft, hoe los hier alles staet.
Maer metGa naar voetnoot(9) die sede-lees vergeet ik 's keysers orden:
Ben ick dan van huyssier een predykerGa naar voetnoot(10) geworden?...
Ga naar voetnoot(11)Wat wilt gij?... dit gebrek bevangt er meer dan mij:
Te smallen op 't gemeen lijkt nu een ieder vrij,
En, twijl een iegelijk dus op 't gemeen blijft smallen,
Daer betert sigh, in hert, nogh zeden, geen van allen:
't Is al 't gemeen... 't gemeen... en niemant overleght,
Dat d'algemeene saek aen hem is vastgehecht.
| |
[pagina 156]
| |
Dien seght: mijn buerman moest dit soo doen, en dat late;
Mijn buerwijf moeste wat meer swijgen, en min praten.
Een tweeden smalt op 't hair, de kleeren, of den baert;
Hij spot als desen quist, hij knort als d'ander spaert.
Veel sijn' er, die wat hen bevalt, als wijsheyt prijsen,
En, wat hen tegensteekt, als sotternij verwijsen:
Mishaegt het hun, het stinkt al waer 't van gout gemaekt,
't Riekt beter als civet, wanneer het hun maer smaekt.
Wel, viese neusen, is uw reuke dan den regel?
Wel, dwersse hoofden, is uw vonnis dan den zegel?
Voor gij dus oordeelt, van uw evenmenschs gebrek
Steekt uwe neusen eerst in uw vermuft vertrek,
Daer sullen sij misschien beseffen vuylder geuren,
Dan, in de beste zael, of kamer der gebueren.
Dogh wat breek ick mijn hooft, met dit verwaent geslacht,
Dat al soo wel met mij, als met veel ander lacht?
Het lacche soo het wil, 't en sal mij niet mishagen,
Al moest het, tot in 't graf, twee Midas ooren dragen.
Ick gaGa naar voetnoot(1) naer Teunis toe, en daegh hem, in eenGa naar voetnoot(2) hof
Waer geenen Midas oyt behaeltGa naar voetnoot(3) den minsten lof.
(Al de gordijnen open)Ga naar voetnoot(4)
joren, kosen
joren (gegaept en gegeeuwt hebbende)
Oy!... ick en can mijn hooft niet lichten... is dat recken...
Mijn oogen sijn nogh toe... wie comt soo vroegh mij wecken?
Het can pas minnachtGa naar voetnoot(5) sijn... Wat drommel, gheelGa naar voetnoot(6) mijn lijf
| |
[pagina 157]
| |
Is als versworen... bey mijn beenen sijn soo stijf,
Als of ick, voor de deur, had in de vorst gelegen...
Waer ligh ick hier?... ick sieGa naar voetnoot(1) mij selfs nogh niet teGa naar voetnoot(2) degen...
Is dat mijn bed?... is dat mijn kussen?
(hij tast toe, en grijpt Kosen bij sijn vodden)Ga naar voetnoot(3)
Sacht, het leeft
Het roert...
kosen
OyGa naar voetnoot(4)! Oy!
joren (opspringende)
Och! och! al mijn gebeente beeft,
Is 't toverij, of spook?... Och Joren! aermenGa naar voetnoot(5) Joren.
Waer sijt gij?... hebt gij dan uw eygen self verlooren?...
En sijt gij Joren niet?... ick Joren?... ja, ick ben 't...
'k Ben Joren selveGa naar voetnoot(6)... ja... waer ben ick dan belent?...
(hij siet om naer Kosen, en de tafel)
Wel... daer 'sGa naar voetnoot(7) de tafel nogh van gister; daer leyt Kosen,
Wiens lijf, totGa naar voetnoot(8) kussen, mij gedient heeft, als vervroosen...
Ja vastenavont... ja, beurGa naar voetnoot(9) Fransie... ja kappoen!...
Ja fransse wijn... mijn kop, mijn lenden, mijn fatsoen,
Mijn nekGa naar voetnoot(10), mijn steerte-beenGa naar voetnoot(11) gevoelenGa naar voetnoot(12) wel teGa naar voetnoot(13) degen
Dat ick, van desen nacht, op d'aerde heb gelegen:
Gij hebt mij, soo verheugt, soo fraeytiesGa naar voetnoot(14) opgeset,
Dat ick niet heb gedacht te kruypen in mijn bed...
| |
[pagina 158]
| |
Maer, placht hier niet een fles met brandewijn te wesen?
Een soopGa naar voetnoot(1) waer goet, om mijn verzeeuwtheyt te genesen...
Sij moet hier ergens sijn, want Teunis, onsen baes,
Gebruykt datGa naar voetnoot(2) dierbaer vocht, om 't water uyt sijn blaes
Te drijven...
(hij soektGa naar voetnoot(3))
'k Heb se vast...
(hij suypt)
Dat doet mij weer becommen.
Hou Kosen... slaepGa naar voetnoot(4) ie nogh? gijnGa naar voetnoot(5) stijven, gijnGa naar voetnoot(5) verklommen...
(Hij schenkt een weynigh brandewijn in een glas, en Kosen opgelichtGa naar voetnoot(6) hebbende hij steekt het aen sijn neus)
RiekGa naar voetnoot(7), riekGa naar voetnoot(7)...
kosen
O soeten geur!...
joren
Nu suypGa naar voetnoot(8) eens slappen Jan.
kosen
O goeden drank...
joren
Sa rijs... rijs, Kosen...
kosen
Ick en can
Niet rijsen...
| |
[pagina 159]
| |
joren
Rijs, segh ick
kosen
Ey laet meGa naar voetnoot(1) nogh wat slapen...
(gerucht van binnen)
joren
Maer stil... wat hoor ick? Wie comt mij soo vroegh betrapen?.
(hij steekt de fles wegh)
Gans bloet, had onsen baes mij met sijn fles gesien
Ick was verloren... hoey!... daer comt hij mij bespien...
jaqlijn (uyt)
Wel Joren, hoe becomt u onse gansse feeste?
joren
Seer wel mijn Jaquelijn.
jaqlijn
(naer Kosen siende)
Hoe? light die droncke beeste
Daer nogh versopen, en versmoort in sijnen drank?
joren
Gelijk gij siet, mijn lief.
jaqlijn
Foey, wat een vuylen stank
| |
[pagina 160]
| |
Comt uyt sijn bakhuys... op, gijnGa naar voetnoot(1) dronkaert, op, gij vercken
GijnGa naar voetnoot(1) gulsigaert.
(Sij schoptGa naar voetnoot(2) hem)
kosen
Oy! oy!
jaqlijn
Spoey, Joren, hael een bercken,
Of eycken servietGa naar voetnoot(3), dat ick dien vuylen vraetGa naar voetnoot(4)
Sijn lenden smeer...
kosen
Ga naar voetnoot(5)(kruypende en vallende)
Oy! oy!
jaqlijn
'k Weet niet waerom ik 't laet
Dat ick uGa naar voetnoot(6) niet bij 't hair te kelder uyt doeGa naar voetnoot(7) sleepen
kosen
(knielendeGa naar voetnoot(8))
Genade, Jaquelijn! hebGa naar voetnoot(9) ik mij selfGa naar voetnoot(10) vergrepenGa naar voetnoot(11)
Ick bid, vergeef het mij.
jaqlijn
Van hier, gijnGa naar voetnoot(12) slodderbroekGa naar voetnoot(13)
Ga uyt mijn oogen, kruyp in eenen donckrenGa naar voetnoot(14) hoek,
| |
[pagina 161]
| |
Dat ick uGa naar voetnoot(1) gheel de week niet meer en sie nogh hoore.
kosen
Hoe can uwGa naar voetnoot(2) herte sigh op Kosen soo verstoore'Ga naar voetnoot(3)?
Hoey! hoey!
jaqlijn
't Is wonder want gij sijt afgrijsigh soet.
kosen
Erroep dat vonnis toghGa naar voetnoot(4)...
jaqlijn
Van hier, gijnGa naar voetnoot(5) lompen kloetGa naar voetnoot(6)
kosen (wegh gaende)
Mijn hert is soo benaut, als of ick moest gaen hangen.
jaqlijn
Seght als gij hangen wilt, ick sal denGa naar voetnoot(7) strop doen langen.
joren
't Is wel geseyt, wat past' er beter, dan de galgh
Aen sulk een morssigh beest, soo vuylen swijne-balghGa naar voetnoot(8)?
MaerGa naar voetnoot(9), Jaquelijn, ditGa naar voetnoot(10) maekt mijn hert niet min verlegen,
Soo langh uw vaeyer, tot sijn beurs, soo is genegen.
Vermaledijde beurs.
| |
[pagina 162]
| |
jaqlijn
Wat wilt gij dat ick doe,
Het is mij leet genoegh.
joren
Ick sterv'Ga naar voetnoot(1) van onrust... Hoe?
Sal, om een hantvol gelt, dien onbeschoften Kosen,
Dien hatigenGa naar voetnoot(2) slavoen, voor Joren sijn verkosen?
Voor mij?.. voor Joren, die uGa naar voetnoot(3) als sijn ziele lieft
En altijdt lieven sal?... Om 't gelt hij sijn gerieft
En ik verstoten?... 'k wou dat d'eerste muntevinder,
Voor hij, dat duyvels gelt, dien deught- en eer verslinder,
Met sijnen hamer sloegh, met silver en met gout
In d'aerd versoncken waer!... is 't daerom dat men trout,
Of is 't om kinderen, in eeren, op te queeken?
jaqlijn
Ick hou voor 't lest.
joren
Waerom dan soo naer 't gelt te steken?
jaqlijn
Om dat men, sonder gelt, geen eten krijgen can.
joren
Geen eten sonder gelt?... soo veele is daer van,
Dat ik, op staende voet, u anders sal betoonen.
Can ick den backer, en den brouwer niet beloonen
| |
[pagina 163]
| |
Met schoen te lappen?... en, als dit soo can geschien,
Waerom dan altijdt naer dat pestighGa naar voetnoot(1) gelt te sien?
jaqlijn
Wel, hebben wij niet meer, dan broot, en bier van nooden?
joren
'k Wou dat ik, staende voet, gevoegt wiert bij de dooden;
Ick ben mij selfs niet meer, wanneer ik daer op peys...
Dat gelt, dien wereltGa naar voetnoot(2) godt, den troostGa naar voetnoot(3), den wil, den eysch
Van alle menschen, daer veel kofferen van vol sijn,
Dat velenGa naar voetnoot(4) overschiet!... Jaqlijn, ick soude dol sijn,
Om dat mij, nu gij 't mintGa naar voetnoot(5), dat drommels gelt ontbreekt..
Kan ick u dienen, met mijn bloet, mijn ziele? spreekt;
Waerom sijt gij versot op 't gen ick niet can geven?...
Och! nuGa naar voetnoot(6) dit soo is, 'k wil niet eenen stont meer leven;
'k Weet middel om den dood te vinden... Trout dan, trout
Met Kosen, met sijn gelt, sijn silver, en sijn gout
En met sijn bierbalgh ook...
(hij wil wegh gaen)
jaqlijn (hem vast houdende)
Gij sijt wel ras te peerde...
IckGa naar voetnoot(7) achte Kosens gout, om Kosen, min dan eerde,
Maer, wat ick van u maek dat siet gij met 'er tijdt.
teun
(uytcomende)Ga naar voetnoot(8)
Soo, Jaquelijne, soo, gij sloveGa naar voetnoot(9), 'k sie, gij sijt
| |
[pagina 164]
| |
Al weer in vrijerij, tot over hals, en ooren;
Met uwen harlekijn uw welbeminden Joren.
jaqlijn
Och vaeyer!...
teun
Stop jenGa naar voetnoot(1) mont
joren
Maer baes...
teun
BriltGa naar voetnoot(2) gij van hier,
En set u, op uw werk, gijnGa naar voetnoot(3) stooker van een vier,
Dat endelijk Jaqlijn geheel in brant sal steken...
Waer sijt gijGa naar voetnoot(4) Kosen?...
kosen (van binnen)
Baes!...
teun
Waer hoor ik Kosen spreken
kosen
Ick come, baes, ick com...
joren (stil)
't Is om verwoet te sijn.
| |
[pagina 165]
| |
teun
Mijn KosentieGa naar voetnoot(1), com hier... hoe gaet? hebt gij geen pijn
In 't hooft?
kosen
Neen baes.
joren (stil)
HebtGa naar voetnoot(2) gij geen tantsweer in jenGa naar voetnoot(3) darmen
teun
Hoe sie'Ga naar voetnoot(4) jer soo uyt dan!
kosen
Ick sliep nogh baes
teun
Och armen
Den bloet heeft gisteren wat laet te bed gegaen.
joren (stil)
Ga naar voetnoot(5)Met twee, drij potten biers, en soo veel wijn geladen.
teun
Mijn Kosen, sit wat neer; com Kosen, sit bij Teunis:
Gij sijt mijn hert soo lief, als mijnen oudsten seun is.
| |
[pagina 166]
| |
joren (stil)
Niet gij maer uwe beurs.
teun
Jaqlijne, sit daer neer
Bij Kosen.
jaqlijn
'k Ben niet moey.
teun
jaqlijn
Foey!... hij stinkt gelijk een rotte prije
joren (stil)
Sijn gelt en stinkt niet.
teun
Swijgh gijGa naar voetnoot(2) van die sotternije
Ick segh u, sitGa naar voetnoot(3)
jaqlijn
Ick sit,... wat nu?
teun
Geef hem uw hant.
| |
[pagina 167]
| |
kosen
Ey JaeqsieGa naar voetnoot(1)
joren (stil)
Ick ben doodt
teun
Doet geenenGa naar voetnoot(2) wederstant
Of wel...
joren (stil)
Can hij Pastoor en vaeyer t' samen wesen?
jaqlijn
Siet voor je vaer, hij can sijn vader-ons, niet lesen.
teun
Dat 's niet geefGa naar voetnoot(3) gij uw hant.
joren (stil)
Sal ick dit moeten sien?...
Neen; 'k waere liever doodt.
teun
Wel, wat sal hier geschien?
(Joren sluyptGa naar voetnoot(4) van achter, en trekt de drijpeckel van onder Kosen, weghloopende)
| |
[pagina 168]
| |
kosen
Och meester! help mij! help...
teun
Wat drommel, sijn hier spoken?
kosen
Och! Och! mijn leen.
jaqlijn (stil)
'k Wou dat hij waer den hals gebroken.
teun
Hoe drommel valGa naar voetnoot(1) je soo?
kosen
Ay! ay! mijn heup, mijn leen!...
maey en joren uyt; joren aen maey
Och! sonder uGa naar voetnoot(2), wij sijn, voor al gescheyt van een.
maey
Wat is hier weer te doen?
jaqlijn
Och moeyer!
| |
[pagina 169]
| |
maey
Och Jaquelijne!
Mijn kint! mijn liefste kroost!Ga naar voetnoot(1)...
jaqlijn
Ey! helpGa naar voetnoot(2) mij uyt mijn pijne
kosen
Och Maey...
maey
Brilt gij van hier, gijnGa naar voetnoot(3) hatelijken loen.
teun
'k Segh dat hij blijven sal.
maey
'k Segh dat hij 't niet sal doen.
teun
Swijgh of ik snoer jen mont...
maey
Laet sien, wilt eens beginnen...
(Ambroos comt in de kelder)Ga naar voetnoot(4)
joren
Ga naar voetnoot(5)Och baes! och vrouwe! daer comt een deurwaerder binnen!
| |
[pagina 170]
| |
ambroos
Waer sijt gij, goutsmeder,
In schoen en oudt leder,
GijnGa naar voetnoot(2) stinckenden roker
Gij schoelappensGa naar voetnoot(3) stoker....
Leent ooren, leent ooren,
Naar 't geen u, met tooren
En gramschap, beseten
Den Keyser doet weten...
Omdat gij sijn wetten
Soo derfdeGa naar voetnoot(4) besmetten,
Versmaên en onteeren
Sijn lastGa naar voetnoot(5), en begeeren
Om dat gij, met guyten
Soo binnen, dan buyten
Dees machtige stede,
Sijn wil hebt vertrede'Ga naar voetnoot(6),
Sult gij sonder falen,
Vertoeven, nogh dralen
Met Maey, en Jaqlijne
Ten hove verschijne',
Om reden te geven
Van 't genGa naar voetnoot(7) is misdreven...
teun
Mijn heere! mijn heere!
ambroos
Van 't genGa naar voetnoot(8) tegen d'eere,
| |
[pagina 171]
| |
Der Keysersche troonen,
En scepters, en kroonen,
Gij stinckenden stijven,
Hebt dervenGa naar voetnoot(1) bedrijven...
Kruyp uyt uwe stove
Met Maey, en die slove,
Begeeft u op wegen,
Om tegen den negen
Ten hove te wesen;
Daer sal men u lesen,
InGa naar voetnoot(2) weynige reken,
Wat straf uwGa naar voetnoot(3) gebrecken
En feyten. en sonden
Sijn weerdigh bevonden
Aen 't genGa naar voetnoot(4) ick uytspreke,
Men salder u sleepen
Gekoord en geknepen.
D'uer is nabij; past op, en volgt mij al-te-gader.
(AmbroosGa naar voetnoot(5) binnen)
teun (neersitttende)
Och! wat heb ik gedaen?
maey
Och Teun!
jaqlijn
Och vader!
joren en kosen
Och baes!
| |
[pagina 172]
| |
teun
Och knapen! ick beswijk... geeft wat asijn...
Mijn herte swijmt... och! och!Ga naar voetnoot(1)
maey
Och haest u Jaquelijn...
Mijn man! mijn lieve Teun...
teun (becomende)
Wat heb ick togh misdreven?...
Rampsaligh mensch!...
maey
Och! siet sijn oude handen beven...
Mijn lief! mijn cameraet!
jaqlijn
Och vaeyer! schepGa naar voetnoot(2) toghGa naar voetnoot(2) moedt...
joren
CourageGa naar voetnoot(3) baes.
teun
De schrik bevangt mijn hertebloet...
maey
Och Godt! wat sal dat sijn?...
| |
[pagina 173]
| |
teun
Mij spannen ende vangen!
Mij, in mijn oudenGa naar voetnoot(1) dagh, doen geesselen of hangen?...
(sij huylen al te mael)
Heb ick daerom soo langh soo heerelijkGa naar voetnoot(2) geleeft?...
(sij huylen)Ga naar voetnoot(3)
Soo, voor 't gestrenge recht eerbiedelijk gebeeft?...
(wederom)Ga naar voetnoot(4)
Soo langh, dien grijsen kop in eer, en deught gedragen?...Ga naar voetnoot(5)
(wederom)Ga naar voetnoot(6)
Had mij de dood gehaelt in mijne jonge dagen!...
(wederom)Ga naar voetnoot(7)
jaqlijn
EylaesGa naar voetnoot(8)! mijn boesem scheurt.
maey
Mijn herte splijt van rouw.
joren
Ick ben gelijk een steen...
maey
Och lieve man!
teun
Och vrouw! ...
Wie sal in desen noot, mij bijstaen, voor mij spreken?...
Och knapen! gaet met mij...
| |
[pagina 174]
| |
kosen
Ick, in dat gat, mij steken?
Neen... hebt gij u daer gebracht, helpGa naar voetnoot(1) u daer uyt.
teun
Och Kosen! staGa naar voetnoot(2) mij bij; mijn liefste knecht! ontsluyt
Voor mij nu uwe beurs, stelt uwen koffer open.
kosen
Neen, dat verstaet sigh niet...
teun
Ick vest op u mijn hopen;
Misschien can, met een cleynGa naar voetnoot(3), mijn sake sijn ersteltGa naar voetnoot(4)
jaqlijn
O Kosen! helpGa naar voetnoot(5), in noot, mijn vaeyer met ie gelt;
Ey doeGa naar voetnoot(6) soo veel voor mij.
kosen
Met gelt?... neen Jaquelijne,
Waer ick dat pantje quijt, ick sou van droefheyt quijne!...
De saekGa naar voetnoot(7) en raekt mij niet.
teun
Ten minsten gaet met ons...
| |
[pagina 175]
| |
kosen
Neen, ick vertrek van hier, met kiste, beurs, en dons,
En wat mij aengaet, eer mijn goet wortGa naar voetnoot(1) aengeslagen,
En ick deelachtigh word' van uwe schult en plagen.
(binnen)
teun
Och Kosen, gaet gij deur?...
maey
Laet dien verrader gaen.
joren
Ick, baes, sal tot'erGa naar voetnoot(2) doot, aen uwe sijde staen:
Ick gaGa naar voetnoot(3) met u, naer 't hof; en wilt u niet ontstellen,
Is 't noodigh 'k sal mijn lijf, voor u te pande stellen.
teun
Och Joren! mijnen troost.
maey
Ons hulp, ons toeverlaet.
jaqlijn
Ons hope!
teun
Sonder u en wist ick geenenGa naar voetnoot(4) raet.
| |
[pagina 176]
| |
joren
'k Sal, tot den lesten snick, u mijne trou betoonen.
teun
Och Joren! waermeeGa naar voetnoot(1) sal ick u, daer voorGa naar voetnoot(2), beloonen?
|
|