Werken. Deel 1
(1928)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 99]
| |
Tweede bedrijf
Ambroos bespiet waer Maey, metGa naar voetnoot(1) het kappoen van de mert comende, ingaet. Kosen claegt over Jaquelijn, hij ontmoet haer, en laet sigh wijs maken, dat hij bemint wort; hij wijktGa naar voetnoot(2)
voor den aencomenden Joren, wien Jaquelijn gehoor geeft. Ambroos, van sijne afspiedinghGa naar voetnoot(3) terug gekeert, gaet sijne boodschap volbrengen.
ambroos (uytcomende al lacchen)
Wie heeft er oyt soo ver gesworven om den Noort!...
Voor mij, ich hebbe noyt gelesen, noghGa naar voetnoot(5) gehoort,
Dat in een grooten vorst soo vreemdeGa naar voetnoot(6) lusten reesen.
'k GeloofGa naar voetnoot(7) nu evenwel dat sulckx ook waer can wesen,
Al schijnt het wonder vreemtGa naar voetnoot(8) ick twijffel daer niet aen.
Soo aenstonts comenGa naar voetnoot(9) wij, dwers doorGa naar voetnoot(10) de mertGa naar voetnoot(11) gegaen,
Met sijne Majesteyt, die, wijl wij voren loopen,
Een vrouwe besigh sagh, met een kappoenGa naar voetnoot(12) te koopen;
Het stuckieGa naar voetnoot(13) stont hem aen als weerdighGa naar voetnoot(14) sijnen disch,
Sijn lust was wonder groot: maer op de merten is
Het goet niet voor die 't lust, maer voor die 't eerst betalen.
De vrouw, die, soo het scheen, niet langer wilde dralen,
| |
[pagina 100]
| |
Sprak 't boere wijf in d'oor, en telde haer het gelt.
Den Keyser stont hier op een weynighieGa naar voetnoot(1) verstelt,
En, mits hij van 't kappoenGa naar voetnoot(2) seer geerenGa naar voetnoot(3) had geeeten,
Gebood mij dese vrou te volgen om te weten,
Waer,Ga naar voetnoot(4) haere wooningh is, op dat hij nogh van daegh
Een deel van 't stuckieGa naar voetnoot(5) vleys doe sincken in sijn maegh.
Voorwaer een viese lust: menGa naar voetnoot(6) spreekt van sware vrouwen
Die somwijl in hun lijfGa naar voetnoot(7) veel vreemdeGa naar voetnoot(8) dingen brouwen,
En hebben moeten, waer het herte naer verlanght;
Maer, wat de sinlijkheytGa naar voetnoot(9) van mijnen vorst belangt,
Ick weet niet, wat geval menGa naar voetnoot(10) dese toe sal schrijven:
Voor eerst het praemt hem niet, gelijk de duckeGa naar voetnoot(11) wijven;
't Ontbreekt hem aen geen macht: de beste spijs van 't lant
Wort dagelijx bereyt, voor sijnen gragen tant;
En als hij was gesint kappoene-vleysGa naar voetnoot(12) te eeten,
Men stak' er dadelijk drij, vier, aen sijne speeten...
Wat is 't dan, dat hem drijft, om, in een borgers huys,
Misschien bij lappers of nogh hatiger gespuys,
Te soecken, wat hij t'huys can nutten met sijn heeren?
Wat, sou men seggen, can een keyser meer begeeren,
Dan hem sijn grooten staet en overvloet aenbiedt,
En die, in volle maet, al, wat hem lust, geniet?
Sal 't borgers huys hem doen de spijse beter smaken?
Of sou een lappers kout of praetie meer vermaken,
Dan prinssen onderhout? Ik weet niet wat het sij;
Dit sie ik, dat men self in d'hoogste heerschappij
Het herte niet versaet; geen staet, hoe seer verheven
Can aen des menschens ziel vol vergenoegen geven.
| |
[pagina 101]
| |
Versaetheyt heeft men noyt behaeltGa naar voetnoot(1), uyt overvloet,
Maer uyt genoegsaemheyt; 't is dese, die voldoet...
Waer woont genoegsaemheyt, ontbreekt sij in de wooningh
Van eenen grooten vorst, een sege-rijcken koningh?
Heeft desen niet genoegh, die, als hij maer gebiedt,
Den schat, van oost en west, voor sijne voeten siet?Ga naar voetnoot(2)
Ontbreekt aen desen iet, om welcken te versaden,
Met dierenGa naar voetnoot(3), en gewas men schepen vol siet laden?
Ja, daer ontbreekt hem veel, in desen overvloet,
Van eeren,Ga naar voetnoot(4) rijkdom, macht, en allerhande goet...
Hoe veel wel?... recht soo veel als hij nogh can begeiren.
Die vergenoegt wil sijn moet sijn begeirtenGa naar voetnoot(5) weiren,
Soo langh hij nogh begeirtGa naar voetnoot(6) ontbreekt hem altijt iet
Al sit hij in den troon van 't opperste gebiet.
Gemeene lien sijn meer vernoegt, dan groote vorsten,
Als, buyten hunnen staet, sij nergens naer en dorsten:
Den aermen, wel tevreên, geen rijkdom locken sal,
Soo langh hij niet begeirtGa naar voetnoot(7) hij is den heer van al.
Vorst Carel sal van daegh misschien meer sijn tevreden,
Met slechte borgers kost, alsGa naar voetnoot(8) hij oyt in 't voorleden
Met keysers spijse was... maer 'k blijf hier lange staen...
Siet 't wijf van ons kappoen,Ga naar voetnoot(9) comt met haer dochter aen.
(Ambroos blijft ter sijden)
| |
[pagina 102]
| |
jaquelijn
Ik sagh, mijn levensGa naar voetnoot(1) dagen,
Geen leckerder kappoenGa naar voetnoot(2)... Ey Moeyer, laet mij 't dragen,
Eer dat gij u vermoeyt.
maey
Geen noot.
jaquelijn
Gij trok van pas,
In 't toeslaen van den koop, het gelt uyt uwe tas,
Want eenen grooten heer quam achter ons, al sluypen,
Ten uytersten gesint, om u te onderkruypen:
Ook scheen hij wat verstoort, toen gij er meê vertrok.
maey
Daer lach ick mee, mij lust soo wel een goeye brok
Somwijlen t' eeten als die opgepronkte heeren,
Die dikwilsGa naar voetnoot(3) staen te pronk met andreGa naar voetnoot(4) liedens kleeren:
Een ieder draegheGa naar voetnoot(5) en eet hetgen hij heeft betaelt.
Voor mij, ick hebbeGa naar voetnoot(6) noyt iet op den kerf gehaelt
En 't waer mij groote pijn geborghde spijse t' eeten.
Gemeene liedensGa naar voetnoot(7) lust heeft rijcke altijt gespeten:
Dogh, spijten ofte niet, ik spotte met dien heer;
Al lapt uw vaeyer schoen hij heeft geen mont van leêr,
't KappoenGa naar voetnoot(8) sal hem soo wel, als eenen keyser smaken.
Maer, daer ontbreekt nogh wat om ons gerecht te maken;
| |
[pagina 103]
| |
Gaet naer de groenselmertGa naar voetnoot(1) en koopt wat roode beet,
En kool, en van dat groen dat vaer soo geirenGa naar voetnoot(2) eet.
(sij geeft haer gelt)
Neemt wat ajuyn daer bij; een mande versche knollen,
Karstangnien vijf ses pont om ons kappoen te vollen,
Wat peeren om te braen, gelijk u is bekent,
Dat wij op desen dagh van vreughdeGa naar voetnoot(3) sijn gewent.
jaquelijn
Ick weet wat ons behoeft; ey, laet meGa naar voetnoot(4) slechtsGa naar voetnoot(5) betijen.
maey
Maer wacht u, Jaquelijn, van op den wegh te vrijen,
En maekt uw mert-ganckGa naar voetnoot(6) cort.
jaquelijn
Ik keer op staende voet.
(binnen)
maey (alleen)
Ick trek, langs dese straet, naer mijnen ouden bloet,
Die seker op mijn comst sij selven sal verblijdenGa naar voetnoot(7)
Al scheen hij tegen mij aenstonts soo fel te strijdenGa naar voetnoot(8)
Wanneer m'iet medebrengt m'is altijdt liefgetal.
(binnen)
ambroos
Ick lette neerstigh waer dit wijf in kruypen sal. (binnen)
| |
[pagina 104]
| |
kosen (alleen)
Segh Kosen... is 'tGa naar voetnoot(2) wel weert, dat gij soo veele pijne
Bij daeghGa naar voetnoot(3) en nachte lijdt om uwe Jaquelijne,
Om eene lichte tuyt?... meGa naar voetnoot(4) dunkt ieGa naar voetnoot(5) sijt wel sot
Is 't dat ieGa naar voetnoot(6) vrijen wilt, vrijt 't glaesien en de pot,
Daer krijgh ieGa naar voetnoot(7) deught van; die en sal ieGa naar voetnoot(8) noyt verstooten,
En is se somtijdts leegh, seGa naar voetnoot(9) wort weer vol gegooten.
Wat krijghGa naar voetnoot(10) ie van de min, als quaelkten, aen hetGa naar voetnoot(11) hert,
En pijnen in het hooft?... 't is altijt droefheyt, smert,
Benautheyt, schroom, en angstGa naar voetnoot(12) en hondert duysent sorgen,
Die mij gedeurighGa naar voetnoot(13) aen verdreygen teGa naar voetnoot(14) verworgen.
Als ik haer niet en sie ik ben in hartseerGa naar voetnoot(15) groot,
En als ik bij haer com, seGa naar voetnoot(16) jaegt mij in de doot;
SeGa naar voetnoot(17) schelt mij of ikGa naar voetnoot(18) in 't oudt leder waer gevonden.
Het is... ‘wel slappe Klaes, wie heeft ienGa naar voetnoot(19) schoen gebonden?
Wie nestelde ienGa naar voetnoot(20) broek? hoeGa naar voetnoot(21) sie ier weer soo uyt
GijnGa naar voetnoot(22) slobberaer, gij mof, gij quijlebab?.. GaGa naar voetnoot(23) snuyt
IenGa naar voetnoot(24) rotten neus van hier; gij doet mijn maghe walge'
Slavoen!... Daer hangend' er daer buyten aen de galghe
Veel jeughdiger dan gij!... Vertrek terstont van hier.’
Daer is het lief onthael, 't genGa naar voetnoot(25) mij dat soete dier
Schier alle dageGa naar voetnoot(26) doet; en waer 'tGa naar voetnoot(27) niet, om haerGa naar voetnoot(28) vaeyer,
'k Geloof men had meGa naar voetnoot(29) langh verkocht aan Jan den Draeyer,
Om bloks te maken voor Joos Potters bolle baen...
Wel? waerom moet se mij soo schimperigh ontfaen,
Ick ben soo mannelijk, als haren joncker Joren.
| |
[pagina 105]
| |
Al heeft hij wat meer snaps, al weet hij aenGa naar voetnoot(1) haer ooren
Te vleyen, en somwijl te maken harlequijnGa naar voetnoot(2);
Al draegt hij aen sijn das een letse van satijn;
Al loopt hij dagelijx naer Pier den Danssers schoolen;
Al maekt hij voor sijn lief, JaqlijnGa naar voetnoot(3), veel kabrioolen;
Wel, sou hij daerom moeten sijn gestelt voor mij?...
Men sie niet wie best klapt of lachtGa naar voetnoot(4) van ick, of hij,
Maer, wie best muylen, schoen en leerssen weet le lappen:
Men queekt sijn kinderen en vrouweGa naar voetnoot(5) niet metGa naar voetnoot(6) snappen.
DoghGa naar voetnoot(7) 't is nu soo gestelt, dat al de meysiesGa naar voetnoot(8) sien,
Naer 't schoone hair en partighGa naar voetnoot(9) lijf der jonge liên:
Die best met 't kakebeen can spelen, wat can liegen,
Om 't wel staen, en daer bij een suchtie laten vliegen,
Met eenen ooge-slaghGa naar voetnoot(10), al duwenGa naar voetnoot(11) in de vuyst,
Al waer hij uyt sijn stat, met noorderGa naar voetnoot(12) son verhuyst,
Hij sal dat lichte volk meer, dan gebeursGa naar voetnoot(13) behagen.
DatGa naar voetnoot(14) is 't waer na nu al deGa naar voetnoot(15) jonge vrijsters vragen,
Van deught en spreekt men niet, al waer hij Turk, barbaar,
Soo hij maer blasen can, hijGa naar voetnoot(16) vindt sijn saken klaer.
Genomen, 'k was wat swaer van leden en van sinnen,
Is mijne beurs niet weert dat sij mij sou beminnen?
De beurs, die 't al bekoort?... Daer sijnGa naar voetnoot(17) er meer danGa naar voetnoot(18) tien
DegeneGa naar voetnoot(19) mij daerom wel geiren souden sien...
Bij gommen 'k wil niet meer soo sot sijn als voor desen...
Ontseght seGa naar voetnoot(20) mij nogh eens ik wil geen Kosen wesen
Soo ick se weerGa naar voetnoot(21) aenspreek.
| |
[pagina 106]
| |
kosen
Hoey!...
jaquelijn
Hoe vind ick u hier soo suchten, op de straet?
kosen
Och JaeqsieGa naar voetnoot(3)! vraegGa naar voetnoot(4) ie dat?
jaquelijn (stil)
Ick moet den bloet wat vleyenGa naar voetnoot(5)...
Wat schort ieGa naar voetnoot(6) dan; ieGa naar voetnoot(7) siet, als of ie quam van schreyen.
kosen
Eylaes! ik sie gij peyst niet veel op mijn verdriet.
jaquelijn
Ick? waerom segh ieGa naar voetnoot(8) dat?
kosen
Al kakx ienGa naar voetnoot(9) weet het niet.
jaquelijn
Wat sou ik weten?
| |
[pagina 107]
| |
kosen
Dat het hert, van uwenGa naar voetnoot(1) Kosen,
U siende, weer ontdoyt, hoe seer het was vervroosen.
jaquelijn
Ja... Kosens hert ontdoyt!...
kosen
Het gloeyt mijn Jaquelijn,
Soo rasGa naar voetnoot(2) het maer verneemt uw lodderlijckenGa naar voetnoot(3) schijn.
jaquelijn
Vervrosen, en ontdoyt, en dadelijk aen 't gloeyen!...
kosen (stil)
Sij sprak meGa naar voetnoot(4) noyt soo soet, haar vrientschap schijnt te groeyen
jaquelijn
Wat seght mijnGa naar voetnoot(5) lieve vrient?
kosen
Dat gij soo minsaem sijt,
Dat sonder u mijn hert noyt wesen sal verblijdt.
jaquelijn
Dat 's liefde.
| |
[pagina 108]
| |
kosen
Dat ick eer geen boekweyt-brij sal eeten
Dan mijne Jaquelijn een uertie teGa naar voetnoot(1) vergeten.
jaquelijn
O groote vierigheyt.
kosen
Dat Kosen liever sou
Veranderen van mutsGa naar voetnoot(2) dan missen uwe trou!
jaquelijn
Ick haddeGa naar voetnoot(3) 't noyt gelooft
kosen
Dat ick voor al mijn leven,
U JaeqsieGa naar voetnoot(4) heeten sal, wilt gij mij 't jawoort geven.
jaquelijn
O suycker-soete naem!
kosen
Dat, als wij sijn gepaert,
Gij alles hebben sult het gen ik heb gespaert.
jaqlijn
Wanneer verschijnt dienGa naar voetnoot(5) dagh?
| |
[pagina 109]
| |
kosen
Dat, als gij sijt gelegen,
Ick 't jonge popieGa naar voetnoot(1) selfsGa naar voetnoot(2) sal pappenGa naar voetnoot(3), ende vegen.
jaqlijn
Een engel van een man!
kosen
Dat, met uw eerste kint,
Gij 't alderschoonste paer oud-nieuwe muylen wintGa naar voetnoot(4)
jaqlijn
Uw miltheyt wort te groot.
kosen
Dat ick u noyt sal wecken
Bij nacht, als 't kintieGa naar voetnoot(5) krijt, maer selfs de wiegbant trecken.
jaqlijn
Hoe luckigh sal ik sijn!...
kosen
Dat ik, van 's morgens vroegh,
Tot 's avonts, sonder u, noyt gaen sal naer de kroegh.
jaqlijn
Dat is getrouwigh sijn.
| |
[pagina 110]
| |
kosen
Dat Kosen noyt sal eeten,
Ten sij gij bijGa naar voetnoot(1) hem, op een peckel sijt geseten.
jaqlijn
Gij rukt mijn herte wegh.
kosen
Dat ick noyt loopen sal,
Waer eenGa naar voetnoot(2) getrouden man licht crijgt een ongeval.
jaqlijn
Dat sal een leven sijn!... O Kosen!... lieve Kosen!...
kosen
O liefste Jaquelijn!...
jaqlijn
UwGa naar voetnoot(3) woorden sijn, als roosen;
Uw tongh is honingsoet, uw sprake leckernij:
Wie wiert' er niet bekoort van soo een vrient, als gij?
joren (comtGa naar voetnoot(4) uyt van ver)
kosen
Wien sie ik ginder ver?... meGa naar voetnoot(5) dunkt 't is onsen Jooren!
| |
[pagina 111]
| |
jaqlijn
Wel, of het Joren waer: geen Joren can onsGa naar voetnoot(1) stooren.
kosen
't Is waer, maer, niet te min, 't is best dat hij niet weet
Wat tusschen ons geschiet.
jaqlijn
Vreest gij, voor eenigh leet?
kosen
Neen, maer hij mocht misschien jaloers sijn.
jaqlijn
Hoe sal 't wesen
Als wij eens sijn getrout?.....
kosen
Dan is 't proces gewesen:
Ick ga... mijn Jaquelijn, hou Kosen in ienGa naar voetnoot(2) hert.
jaqlijn
Blijf: 'kGa naar voetnoot(3) wete niet waerom datGa naar voetnoot(4) gij verlegen wert.
kosen
Ick sal eer corten tijdt u weer tot vaeyers vinden.
Ga naar voetnoot(5)(binnen)
| |
[pagina 112]
| |
jaquelijn (alleen, soo Kosen wegh gaet)
Versteven laffaertGa naar voetnoot(1) 'k wensch u voor de noorde winden...
Siet, watGa naar voetnoot(2) daer huwen wilt, aenschouwt eens dat fatsoen...
Wat sou een jeughdigh hert, met soo een kneukel doen?
Ick, trouwen, met dien uyl,... dien loen,... dien Jan-tast sochte:
'k Had liever, dat men mij met eenen ruyter knochte...
Maer hier is Joren...
(sij spreekt hem aen)Ga naar voetnoot(3)
Waer comt gij soo vroegh van daen?
joren
Ick dee, dees morgenstont, die blecken plaetiesGa naar voetnoot(4) slaen
Van Pieren ons gebeurGa naar voetnoot(5), gelijk men op de scheenen,
Gemeenlijk dragen siet van oudeGa naar voetnoot(6) blie-beenen.
jaqlijn
Gij sijt vol boerterij... Ik denke gij wort gek;
Wat wilt gij, Joren, met die plaetiesGa naar voetnoot(7) doen van blek?
joren
Om tegen al wat stoot, mijn scheenen te bedecken.
jaqlijn
Sijt gij ookGa naar voetnoot(8) scheene-rot?
| |
[pagina 113]
| |
joren
Ick krijgh sooGa naar voetnoot(1) veele trecken
En kloppen tegen 't een en tegen 't ander been,
Dat ik het minste niet can lijden op de scheen.
jaqlijn
Gae hene vent; gij sult noyt uwe perten laten.
joren
Van perten weet ik niet te seggen nogh te praten;
Dit weet ick, dat van daegh een grouwelijckeGa naar voetnoot(2) stoot
't Been van mijn scheenen schier geheelijk heeft ontbloot.
jaqlijn
Wie gaf u desenGa naar voetnoot(3) stoot?
joren
Uw vaeyers lieve Kosen.
jaqlijn
SaGa naar voetnoot(4) is 't maer dat? Gij spreekt gelijk een hersseloosen.
joren
Dat heb ik wel gehoort....
jaqlijn
En wat hebt gij gehoort?
| |
[pagina 114]
| |
joren
Hoe seer uw vaeyer is, door Kosens beurs, bekoort,
Hoe straf hij uGa naar voetnoot(1) beveelt hem, als uwGa naar voetnoot(2) vrient, te vieren.
jaqlijn
En wat sey moeyer?
joren
Of uw moeyer al comt tieren,
Daer past denGa naar voetnoot(3) baes niet op; dit heb ick wel verstaenGa naar voetnoot(4)...
Om alleGa naar voetnoot(5) vorder leet en swarigheyt t'ontgaen
Bind ik die platen vast van buyten op mijn hosen...
(hijGa naar voetnoot(6) bindt se vast)
Dat 's wel... nu vrees ik niet... com Kosen... stoot nu Kosen
Klopt, smijt, slaet achter uyt, met uw getatsteGa naar voetnoot(7) schoen;
Die platen sullen mij, voor uw gewelt behoen.
jaqlijn
Nu sijt gij net gestelt gelijk Jeroon den kuyper,
Die roo karbonkelneus,Ga naar voetnoot(8) dien droncken keldersluyper,
Wiens scheenen sijn geverft gelijk alsGa naar voetnoot(9) rotte kaes.
joren
Dat Kosen stoote, en smijt...
jaqlijn
Wel Joren sijt ieGa naar voetnoot(10) dwaes?
| |
[pagina 115]
| |
joren
Of dwaes, of wijs; ik wil geen blaeuwe scheenen loopen
Al moest ik al mijn gelt besteên in blek te koopen.
jaqlijn
Ey!... laet dat mallen daer.
joren
Wat?... mallen?... neen Jaqlijn
k' Wil, om geen souvereyn. nogh soo gestooten sijn.
jaqlijn
Nogh al?.. 'k gebieGa naar voetnoot(1) u van die sotternij te swijge'Ga naar voetnoot(2)...
joren
Soo is 't uw wille, dat ik nogh veel stooten krijgeGa naar voetnoot(3)?
jaquelijn
't Is mijnen wil, dat gij die platen nederleght.
joren
Ik ben uwGa naar voetnoot(4) minste slaef, uw dienaer, uwen knecht,
Dat uwen wil geschie... Hoort scheenen, niet te klagen;Ga naar voetnoot(5)
Al moest gij nogh soo veel voetschoppenGa naar voetnoot(6), stootenGa naar voetnoot(7), slagen
En smeeten onderstaen, gedenkt, in uwe pijn,
Sulkx is 't behagen van die schoone Jaquelijn,
| |
[pagina 116]
| |
Die lodderlijcke meyt, die bloeme een uyt hondert;
Dat puykien over wie gheelGa naar voetnoot(1) Brussel staet verwondert;
Die perel van de jeught, dat lieve minnepant,
Die roose, die karssouwGa naar voetnoot(2), die schoone tuyleplant.
jaqlijn
Daer gaet die tonge los.
joren
Die soete Engelinne...
Mijn troost, mijn toeverlaat, mijn hulpe, mijn vriendinne,
Mijn kroost, mijn tortelduyf, mijn lief, mijn hert, mijn lamGa naar voetnoot(3),
Mijn rust, mijn suyckerdoos, mijn jeught, mijn vier, mijn vlam
Nu 't haer behagen is, dat Kosen sla en smijte,
Lijdt scheenen, lijdt, en swijgt, schoon dat gij moeste splijte'!
jaqlijn
Mijn harssens worden los door al die malle praet.
joren
Maer, segh nu eens recht uyt hoe mijneGa naar voetnoot(4) sake staet:
Heeft Kosen niet met al, tot achterdeel, van Joren?
jaqlijn
Hebt gij mijn vaeyers last soo fraeytiesGa naar voetnoot(5) konnen hooren,
Soo hebt gij ook gehoort, wat Jaquelijne sey.
joren
Magh ik daer vast op gaen?
| |
[pagina 117]
| |
jaqlijn
Gij sijt mij al te vrij,
Ick moet naer huys, ga heen: mijn moeyer mochte kijven.Ga naar voetnoot(1)
joren
Ach! gaet gij Jaquelijn! gij doet mijn hert verstijven.
(binnen)Ga naar voetnoot(2)
ambroos (alleen uyt)
Heb ick niet wel geraen?... de koopster van 't kappoen
Is een schoenlappers wijf; het aerdigste fatsoen,
Dat ik, mijn leven sagh te BruggeGa naar voetnoot(3) in d'eselstrate.
Voor die was 't, dat mijn vorst sijn apetijt moest late'Ga naar voetnoot(4),
Al was se nogh soo groot... Wat seghGa naar voetnoot(5) ie van Janlap,
DienGa naar voetnoot(6) roesten elsen, dien verdroogden hiele-tap,
Die leeren-muyl, die keel verhart in toebak dampen,
Weet ook, op sijnen tijdt van leckerlijck te slampen,
Soo wel als heeren doen... Het is nu soo gestelt,
Hoe slecht de tijden sijn, hoe seer men schraeft om gelt,
Hoe raer dieGa naar voetnoot(7) munte sijGa naar voetnoot(8), men siet se noyt ontbreken
Op markten. IederGa naar voetnoot(9) comt daer moedigh aengestrekenGa naar voetnoot(10)
Met gelt in d'hant... hoeveel dat braetvercken?... dat hoen?...
Dat koppel haenden?... dien faysant?... die kallekoen?
Hoe veel die quackels?... die bosch-snippenGa naar voetnoot(11)... die partrijsen?
Hoe veel dat brugs kappoen?... soo jaegt teGa naar voetnoot(12) diere prijsen
Den een denGa naar voetnoot(13) ander op... Veel houden 't wilt in d'hant
| |
[pagina 118]
| |
En staen met open beurs, gereet om 't lecker pant
Waer na hun herte gaet, met silver op te wegen.
Niet schijnt'er henGa naar voetnoot(1) te dier, om hunne lust te plegen:
't Sij kook- of ambachts-man, 't sij rijk of aermGa naar voetnoot(2) gesel,
Elk past op leckernij... Dien seght, 't smaekt mij soo wel
Als 't aen de groote doet; en, als ickt can bestellen,
Ik wil mijn mage niet van lusten laten quellen...
Verfoeyelijke drift, die al de wereltGa naar voetnoot(3) stookt
Waer sijn de tijden nu, wanneer men met gekookt
Karoot- enGa naar voetnoot(4) rape-moes, met peen, en pastenakenGa naar voetnoot(5),
En groen, en kruyden wiert gevoedt; niet om de smaken
Te strelen, maer om 't lijf in cracht te houden staen?
Wat breek ik hier mijn hooft? dien tijdt is langh vergaen;
Men peyst nu niet meer op wat aen het lijf can kleven,
Maer op wat aen de smaek can vergenoegen geven.Ga naar voetnoot(6)
Men siet nu niet meer in, nogh stam, nogh staet, nogh macht,
Elk volgt sijn leckernij, in overdaet, en lacht,
Met d'oude zeden van voorleden eeuw en tijden...
Siet, eenen lapper can se selven niet verblijden,
Of moet kappoene-vleys op sijne tafel sien...
Hoe hoort den keyser op, als ik hem sal bedien,
In wat gesteltenis de luyden sijn geseten,
Met wie hij geerne sou van desen avont eten?
Ick sagh 't wijf neergaen in een kelder, als een kuyl,
Waer uyt mij tegenquam een stank van out en vuyl
| |
[pagina 119]
| |
Verbrande schoenen-leer! 't Scheen mij een hol te wesen
Waer in de toveraers en kollen t'samen lesen
Vulcanus jaergetij. Den meester, van 't gesin,
Lijkt doctor Faustus wel, met sijnen scherpen kin,
Schreep aenschijn, hol gesicht, en ingevalle kaken....
Dit hatelijck vertoogh bedwong me schier te braken,
Mijn herte draeyde, als een topie voor 't klesioor.
Maer stellen wij dit al, aen keyser Carel voor,
En sien wij of de lust hem niet en sal ontbreken,
Van sigh, om een kappoen, in sulk een kot te steken.
Navolgens ik hem ken, is hij van sulk een aert,
Dat hem niet tegensteekt, becommert, nogh beswaert,
Wanneer hij, om de clucht, een voorval heeft voor handen.
't Is soo gelegen met verhevene verstanden
Als met de gulde son; sij daelt somwijlen neer
Uyt haeren middagh in een nevelachtigh weer.
Soo sal den vorst misschien van daegh sijn grootheyt staken,
Om aen een lappers disch sigh selven te vermaken.
|
|