Werken. Deel 1
(1928)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 83]
| |
De gecroonde leersse
| |
[pagina 84]
| |
Of, soo u Teun misschien, of Maey doet watertanden,
Wacht u van spijs of drank te trecken uyt hun handen,
Van vrees, of Teunis u, met sijne spanriem sloegh,
OfGa naar voetnoot(1) Maeye vol gebaer van haereGa naar voetnoot(2) kelder joegh.
Vooral, ik bids uGa naar voetnoot(3), brengt hier geene schoenGa naar voetnoot(4) te lappen,
Terwijl dienGa naar voetnoot(5) braven baes salGa naar voetnoot(6), met sijn gastenGa naar voetnoot(7) knappen:
Ga naar voetnoot(8)Hij houdt van desen dagh sijn vasten-avont-feest,
Dan waere 't groote sond te raken leêr of leest.
Gij sult eer langh hem sien door toornigheyt ontsteken,
Als Keyser Carel comt van sijne leerssen spreken,
Ook sou die vraegh den vorst seer sorgelijk vergaen,
Quam hij niet dadelijk hant aen de beurs te slaen.
Hier mede stilt hij Teun en alle sijn gesellen,
Die om sijn miltheyt hem aen hunne tafel stellen.
Hoe 't vorder lucken sal, wort u, daer na, beduydt;
Aenschouwt, en lacht; daer comt den lapper Teunis uyt.
|
|