Werken. Deel 1
(1928)–Michiel de Swaen– Auteursrecht onbekend
[pagina 1]
| ||||||||||
De Mensch - wordinghvan het Eeuwigh Woort in den schoot van de Heilighe en Onbevleckte Maget Maria volbracht, onder de boodschap van den Aertsengel Gabriël, tooneelwijs uijtgebeelt. 1686. | ||||||||||
[pagina 3]
| ||||||||||
Het eenige bekende manuscript der Menschwordingh - het is van De Swaen's eigen hand - draagt het jaartal 1686, en werd door mij te Bilsen gevonden in 1886. Hoe het daar verzeild geraakte in het huis van een dorpskleermaker heb ik niet kunnen nagaan. Het is heel waarschijnlijk dat het stuk behoorde tot het archief der vroeger zeer bloeiende rederijkerskamer, want de man die het op zijn koffietafel als onderlegger gebruikte was ‘knaap’ van De Veldbloemen. Ik moet veronderstellen dat het handschrift eerst bij den abt van Winoxbergen terechtkwam met de andere manuscripten van den dichterGa naar voetnoot1), en later aan den een of anderen prelaat van het land van Loon, waarschijnlijk aan Jan Emerix, den vroegeren auditeur der Rota te Rome, werd medegedeeld. Deze zou dan het stuk aan de rederijkers van zijn geboortedorp geschonken hebbenGa naar voetnoot2). Het handschrift vormt een schrijfboekje van 22 bladen (20 cm. hoog en 15 cm. 5 breed). Het stuk zelf bestaat uit niet meer dan 39 bladzijden, maar achter De Menschwordingh komen nog drie gedichten voor: een Dobbel Rondeel tot lof van het Heilig Sakrament des Autaars, - een ander rondeel | ||||||||||
[pagina 4]
| ||||||||||
op den dood van Johannes den Dooper - en een vertaling van den lofzang Ave Maris Stella door P.H. De keerzijden van het schutblad en de eerste twee bladzijden bevatten, van een andere hand, een afschrift van de Visio Philiberti, het bekend gesprek tusschen Anima en Corpus Damnatum, toegeschreven aan Wouter Map.
Mijn oud-leeraar in de Nederlandsche taal aan de Hoogeschool te Luik, Prof. Van Veerdeghem, bezorgde in 1892 de eerste uitgaaf van het stuk. Maar op dit oogenblik wist niemand dat De Menschwordingh een werk van Michiel De Swaen was: het handschrift droeg geen auteursnaam. Het oordeel was bijna algemeen dat wij een meesterstuk rijker geworden waren. Vooral de koren van het Ve bedrijf - een prachtige paraphrase van Salomo's Hooglied - maakten diepen indruk. Het was slechts in de maand December 1925 dat ik de studie van de auteursvraag hernam en het geheim nogal snel vermocht te ontsluierenGa naar voetnoot1). In mijn lezing voor de Vlaamsche Academie heb ik kunnen bewijzen dat De Menschwordingh een tooneelbewerking is van De Swaen's Leven en Dood van Kristus, - dat de overeenstemming bijna volledig is in de détails (vorm, uitdrukkingen en zelfs gelijkluidende verzen) - en, eindelijk, dat het manuscript van de hand van De Swaen zelf is.
Het feit dat De Swaen De Menschwordingh schreef is van groot belang voor de geschiedenis onzer letterkunde. De dichter staat nu veel hooger, want het mysteriespel is tevens zijn beste werk en een meesterwerk. En wie van contrasten houdt zal niet vergeten aan te stippen dat de Vlaamsche zeventiende | ||||||||||
[pagina 5]
| ||||||||||
eeuw in de geschiedenis onzer literatuur voortaan het best vertegenwoordigd is door een Vlaming uit Frankrijk.
Toen De Swaen zijn Menschwordingh schreef was hij nog geen 32 jaar oud. Hij werkte reeds aan zijn Leven en Dood van Kristus, een boek dat hij in lyrischen vorm had opgevat en dat rond 1692 volledig afgewerkt was. Hij ontleende de stof van zijn spel aan de eerste gezangen van zijn kristelijk epos. Hij concentreerde zijn lyrische vlucht, en daaraan moet ik de verrassende volmaaktheid van De Swaen's verzen in De Menschwordingh toeschrijven. Het blijkt niettemin een curiosum in de letteren dat De Swaen met zijn meesterstuk begint en, ten minste voor wat de ons bekende werken betreft, later niets beters heeft geleverd. Het lijdt ook geen twijfel dat De Swaen de groote Fransche dichters kende. Corneille was in 1684 gestorven en in 1686 had Racine reeds Andromaque (1667), Britannicus (1669), Bérénice (1670), Bajazet (1670), Mithridate (1673), Iphigénie (1674) en Phèdre (1677) geschreven. In 1686 was Vondel reeds sedert zeven jaar overleden, en De Swaen kende Lucifer op zijn duimpje, zooals blijkt uit zijn Rijmconst en ook uit talrijke ontleeningenGa naar voetnoot1). | ||||||||||
[pagina 6]
| ||||||||||
In De Menschwordingh moet de lezer geen eigenlijk dramatisch werk zoeken, met felle hartstochten en diepe karakter-analyse. Daarvoor staat de stof veel te hoog! Zij beweegt zich in een wereld waar het goddelijke de laagten en diepten overbrugt, en de beweging moet men zoeken in den klank en de kleur van de lyriek, - in den glans der oostersche beelden, - in de heerlijkheid van een verskunst die wellicht in Vlaanderen werd geëvenaard, maar nog niet overtroffen.
Cam. Huysmans. | ||||||||||
[pagina 7]
| ||||||||||
Persoonen
Het tooneel gaet open corts nae, toe met den middernacht: de drij eerste bedrijven worden in den hemel vertoont, de twee leste te Nazareth. |
|