De mens is de mens een zorg. Opstellen 1971-1981
(1982)–Abram de Swaan– Auteursrechtelijk beschermdOpstellen 1971-1981
[pagina 140]
| |
7 Het concentratiekampsyndroom als sociaal probleem‘One man will always be left alive to tell the story.’ - Hannah Arendt, Eichmann in Jeruzalem Vijfendertig jaar na de bevrijding hebben de overlevenden van de nazi-terreur nog steeds te lijden van wat hun indertijd is overkomen. Inmiddels heeft hun leed een naam gekregen en is daarmee toegewezen aan het vakgebied van specialisten en voorwerp geworden van aangepaste behandeling. Onder noemers als ‘kz-syndroom’, ‘post-concentratiekampsyndroom’ of ‘survivors syndrome’ is het een psychiatrisch ziektebeeld geworden. Vele overlevenden van de Duitse vernietigingskampen herkennen zich als lijders aan zo'n syndroom en zoeken genezing in de behandelkamer of kliniek van psychiater en psychotherapeut. In vakkringen voltrekken zich wetenschappelijke discussies over de diagnose (vallen slachtoffers van rampen en terreurdaden onder dezelfde noemer?); over de oorzaken (in hoeverre zijn voorafgaande stoornissen van belang in het ontstaan van het syndroom?); over de juiste organisatie van de hulpverlening (alleen psychiaters, of ook psychologen, maatschappelijk werkers, vrijwilligers?); en over de meest effectieve behandelingsvormen (individueel of groepsgewijs? ambulant of klinisch?).Ga naar eind1 Hier gaat het niet om de inhoud van die discussie, maar om de vorm en om de maatschappelijke situering ervan. De politieke geschiedenis van de jodenmoord in Europa valt in die vakdiscussie uiteen in de bespreking van afzonderlijke ziektegeschiedenissen, zoals die geschiedenis in de presentatie aan het grote publiek uiteenvalt in de persoonlijke herinneringen en bekentenissen van afzonderlijke slachtoffers in memoires, documentaires, dagboeken en tv-spelen. De discussie over het lot van de mensen die wisten te ontkomen aan de jarenlange massale moordpogingen van de nazi's vindt nu plaats als discussie tussen experts, gevat in wetenschappelijke termen, | |
[pagina 141]
| |
gevoerd in een klinisch of academisch milieu. Zoals op zoveel andere gebieden heeft ook hier de opkomst van een beroepskring met een eigen vocabulaire en een eigen arsenaal van remedies ertoe geleid dat moeilijkheden van mensen werden omschreven en bewerkt als behandelbare problemen, ingedeeld bij een specifiek vakgebied. Daarmee zijn die moeilijkheden uit de strikt particuliere sfeer getild zonder dat ze daarmee zijn terechtgekomen in de sfeer van de openbare discussie. Ze zijn bespreekbaar, maar achter de gesloten deuren van de kliniek en de behandelkamer; ze worden beschreven in de vakliteratuur en in vertrouwelijke rapporten. Daarbij komt zeer zelden aan de orde hoe collega's op het werk, geloofsgenoten in de gemeente, vrienden onder elkaar, leden in hun vereniging, of verwanten als familie te zamen zouden moeten omgaan met de overlevenden en hun verhalen. En als die vraag al rijst, wordt ook dat opgevat als een kwestie die moet worden voorgelegd aan deskundigen en beroepskrachten, hooguit aan een vrijwilliger onder deskundig toezicht. Dat is niet te wijten aan een doelgericht expansiestreven van de professionele hulpverleners, het is veeleer het onbedoelde resultaat van de gelijktijdige opkomst van allerlei hulpverlenende beroepen en van de gelaten hulpeloosheid waarmee alledaagse omgangs- en belevingsmoeilijkheden aan die gediplomeerde vakspecialisten worden overgelaten. Zulke processen van medicalisering, juridisering, psychologisering - in het algemeen, van ‘proto-professionalisering’ - zijn bij herhaling beschreven.Ga naar eind2 Ook de benadering van de overlevenden van de oorlogsvervolging is een voorbeeld van die ontwikkeling. Hun hulpverleners hebben dat proces zelf al dikwijls gesignaleerd en soms bekritiseerd en betreurd.Ga naar eind3 Maar meer nog dan bij andere moeilijkheden die door afzonderlijke mensen beleefd en verwoord worden, zijn in de problematiek van de overlevenden de sociale aspecten relevant. En wel om twee redenen. Allereerst, omdat die overlevenden nog in sterkere mate dan anderen te lijden hebben van een onheil dat mensen door mensen aangedaan is, van een maatschappelijke ramp of om precies te zijn, van een misdaad, een moordcampagne die jarenlang tegen hen gevoerd is door een modern staatsapparaat, met een uitgebreide politiemacht en een volledig toegerust en efficiënt georganiseerd leger, gesteund of gedoogd door de grote meerderheid van de bevolking en geduld door | |
[pagina 142]
| |
de burgers van vele andere landen. Als er ooit een maatschappelijk kwaad geschied is, dan was dit het. Ten tweede, omdat de sociale implicaties voor de overlevenden zelfs doorslaggevend zijn. Zij staan immers voor de vraag hoe dit ooit heeft kunnen gebeuren, wat zij hadden moeten doen om het te voorkomen en te ontlopen, hoe zij kunnen verwerken wat ze anderen zagen aanrichten en wat ze van zichzelf gemerkt hebben, of iets dergelijks zich ooit nog kan herhalen en of de wereld misschien in wezen nog steeds zo is. Zulke vragen kunnen mensen niet elk voor zich beantwoorden, het zijn kwesties die telkens opnieuw besproken moeten worden tot iemand een paar anderen gevonden heeft op wier oordeel hij vertrouwt en tot iemand zijn eigen ervaringen in verband heeft kunnen brengen met die van anderen en met zijn beleving van de eigentijdse maatschappij waarin hij nu voortleeft. Die oorlogservaringen kunnen op den duur verwerkt worden, maar niet zonder anderen. En juist dat blijkt voor vele overlevenden onmogelijk: ‘They are convinced that their environment cannot understand them. Many patients have repeatedly told their doctors: “You cannot understand it if you have not gone through it yourself.” In language, feeling and communication these victims of cruelty feel misunderstood.’Ga naar eind4 Maar dit onbegrip kan niet alleen het probleem van de overlevenden zijn. Het is net zo goed een falen van de anderen - die nog niet onder vervolging te lijden hebben gehad - om te verdragen wat die overlevenden hun zouden kunnen vertellen. Soms is het de overlevenden onmogelijk hun verhaal nog uit te spreken, of komt het zelfs niet meer in herinnering; soms moet een deel ervan telkens weer opnieuw worden herhaald, gedroomd, herleefd, uitentreuren verteld aan naaste vrienden of verwanten, alsof er iets is dat verzwegen blijft en dat ingesloten wordt in eindeloze herhaling. Die onuitgesproken ervaringen keren gemaskeerd weer als symptomen: onbegrepen gedragingen of lichamelijke stoornissen. Maar steeds gaat het om een verhaal dat niet kan worden uitgesproken. En toch, als een verhaal niet uit te spreken is, moet het tekort bij de spreker én bij zijn luisteraars liggen. Als de een niet spreken kan, kunnen de anderen blijkbaar niet luisteren. De verhalen van de overlevenden zijn ook niet om aan te horen en wat zij te zeggen hebben is onverdraaglijk. Het is alles voorgevallen nog in hun mensenleven, niet ver hiervandaan, niet lang geleden, | |
[pagina 143]
| |
in een wereld die niet wezenlijk anders was dan deze. Niemand weet werkelijk hoe het heeft kunnen gebeuren en dus weet ook niemand of het niet nog eens kan gebeuren en wat ertegen te doen is. Maar de overlevenden zijn er de getuigen van. Hun moet het zwijgen alsnog worden opgelegd: ‘Het is voorbij; er is al zoveel over gepraat; de oorlog is zo lang geleden; waarom hebben ze zich ook niet verzet? waarom lieten ze zich naar de slachtbank leiden? waarom zijn ze niet gevlucht, hebben ze het dan niet aan zien komen? hoe hebben ze trouwens kans gezien er levend uit te komen? Dan zijn zij toch ook ergens schuldig, niet dat ze dat valt aan te rekenen, een ander in hun plaats die zou hetzelfde gedaan hebben (maar zij hebben het gedaan)...Ga naar eind5 En waarom hielden ze zo koppig vast aan hun geloof, hun gebruiken, hun omgeving? En hebben hun eigen mensen soms niet meegewerkt aan die deportaties? Natuurlijk is het een tragedie, een vreselijk drama, maar wat hebben wij ermee te maken?’ En daarmee is de overlevenden het zwijgen opgelegd; wat tussen mensen verzwegen wordt moet elk voor zich proberen te verdringen. Er is meermalen op gewezen dat zowel in Duitsland als in de bezette landen na de oorlog alom getracht werd het verleden te vergeten en alle aandacht te richten op politiek en economisch herstel.Ga naar eind6 De overlevenden die het op konden brengen, zetten zich uit alle macht voor die wederopbouw van het eigen bestaan en van de samenleving in. Degenen die dat niet vermochten, vielen uit en werden op zijn best patiënten en cliënten van beroepshulpverleners, maatschappelijk werkers en psychiaters. Als hun onvermogen niet gerechtvaardigd kon worden door evidente lichamelijke aandoeningen, moesten voor hun kwalen nieuwe benamingen gevonden worden. Daarin voorzagen psychiaters, zodat de naasten van de patiënt zijn toestand eerbiedig zouden accepteren, zo niet uit medeleven, dan toch uit ontzag voor de wetenschappelijke diagnose, en zodat de staat deze overlevenden zou onderhouden, niet zozeer als een ereschuld aan mensen die niet beschermd hadden kunnen worden toen het nodig was, maar tenminste uit sociale bewogenheid met de arbeidsongeschikten. Maar de hulpverlenende deskundigen lieten het niet bij indrukwekkende ziektenamen; ze luisterden ook en probeerden te begrijpen. Zo werd het getuigenis over de politieke geschiedenis van de volkerenmoord omgevormd tot een opeenvolging van klachten in de spreekkamer. | |
[pagina 144]
| |
Zo vormt de kring van professionele hulpverleners een bufferzone tussen de particuliere moeilijkheden van afzonderlijke overlevenden en de samenleving van hun tijdgenoten, tussen privé-domeinen en het openbaar domein. Die beroepskring beschermt de enkelingen tegen botheid en onbegrip en de gemeenschap tegen al te verontrustende uitingen van individuele emoties. Die functie vervullen medici, juristen, maatschappelijk werkers in deze samenleving in allerlei levensgebieden en zij bieden daarmee vaak ook een adequate oplossing. Maar de particuliere moeilijkheden van de overlevenden uit de vernietigingskampen zijn niet alleen te begrijpen als individuele problemen, ze zijn ook telkens een versie van de politieke geschiedenis van de jodenmoord in Europa. Die geschiedenis kan niet verwerkt worden in spreekkamers alleen, maar moet als historisch en politiek probleem haar verwerking vinden in openbare meningsvorming. Het kan makkelijk lijken alsof die publieke verwerking gedurig aan de gang is: telkens weer verschijnen getuigenissen over de vernietigingskampen in de publiciteit. Vrijwel iedereen is gaan beseffen dat niet zo lang geleden en niet zo ver hiervandaan de hel werkelijk bestaan heeft, door mensen gemaakt voor andere mensen. Maar het lijkt over een andere wereld te gaan, bevolkt met een ander soort mensen. Het lijkt alsof daar voor deze samenleving geen consequenties aan verbonden zijn. Over die maatschappelijke verwerking van het oorlogsverleden hebben Alexander en Margarete Mitscherlich een boek geschreven onder de titel Het onvermogen om te rouwen.Ga naar eind7 Daarin gaat het over de Duitse samenleving, waarin toen vooral het verleden verdrongen werd. Sindsdien is ook in Duitsland deze ‘sociale amnesie’ verminderd. Of het oorlogsverleden in West-Europa en de Verenigde Staten nu ook in de politieke meningsvorming verwerkt wordt, blijft de vraag. De Amerikaanse psychiater Bruno Bettelheim heeft enige tijd geleden een reeks opstellen gebundeld onder de titel Surviving:Ga naar eind8 ‘overleven’. Bettelheim bracht in 1938 twaalf maanden door in Dachau en Buchenwald. Hij werd, als hoge uitzondering, vrijgelaten en kon ontkomen naar de Verenigde Staten. Daar aangekomen schreef hij een studie over de Duitse kampen, die tot de dag van vandaag geldt als het beginpunt van alle sociologische en psychologische literatuur over de | |
[pagina 145]
| |
kampervaring. In een woord vooraf bij de herdruk van dit opstel beschrijft Bettelheim hoe hij een jaarlang moest aandringen om zijn verslag gepubliceerd te krijgen. Zijn beschrijving van de gruwelen werd niet geloofd, of te schokkend geacht voor het Amerikaanse publiek. In zijn latere opstellen gaat Bettelheim in op de verwerking van de geschiedenis van de jodenmoord door de overlevenden en ook in het publiek bewustzijn. Hij verzet zich hardnekkig tegen elke poging om de nazi-moorden te vergoelijken, te bagatelliseren, te routiniseren, te vulgariseren of te romantiseren. Eerst moet de geschiedenis van de uitroeiing worden vastgesteld voor wat ze is, als een naakt feit, dat niet mag worden weg-verklaard of weg-gemoraliseerd. Bettelheims afwijzing van de term ‘holocaust’ kan als voorbeeld dienen: ‘Met de uitdrukking “holocaust” krijgt deze laffe massamoord niet een specifieke naam die uitdrukking geeft aan zijn unieke karakter en die het mogelijk maakt dat zich aan die benaming in de loop der tijd gevoelens hechten die passen bij de gebeurtenissen waarnaar dat woord verwijst. De juiste definitie van “holocaust” is immers “brandoffer”. (...) Het gebruik van de term “holocaust” doet volkomen onjuiste associaties post vatten door bewuste en onbewuste connotaties aan te brengen tussen de meest laaghartige massamoord en oeroude rituelen van diep religieuze aard.’ (blz. 92, vertaling AdS.) De term ‘holocaust’Ga naar eind9 staat voor een vorm van politieke verwerking van het verleden, maar het is een vorm die een vervalsing inhoudt: ‘Door de slachtoffers van de nazi's “martelaren” te noemen vervalsen wij hun lot.’ Zij ondergingen dat lot immers niet uit vrije verkiezing. Evenmin kunnen de slachtoffers en de overlevenden van de nazi-terreur in hun gezamenlijkheid ‘helden’ heten, hoe moedig velen zich ook betoond hebben in die jaren. De slachtoffers worden immers niet gekenmerkt door een beproeving die zij zelf gekozen hebben, maar door het feit dat een volledig bewapend en efficiënt georganiseerd staatsapparaat werd ingezet om ze uit te roeien en daar ook bijna geheel in slaagde. De overlevenden werden ook niet gekenmerkt door de moed die zij al of niet wisten op te brengen, maar door het feit dat zij wisten te ontkomen aan een moordcampagne van staatswege. De pogingen om de jodenmoord in de politieke geschiedenis te verwerken als een martyrium of als een heldenstrijd worden door Bettelheim afgewezen als onwaarachtig. Daarmee is opnieuw het probleem | |
[pagina 146]
| |
gesteld hoe die massale misdaad dan wel te plaatsen is in de voortgaande geschiedenis van de westerse samenlevingen. Of, in Adorno's ontboezeming uit Minima Moralia: ‘De gedachte dat na deze oorlog het leven “normaal” zou kunnen voortgaan of zelfs de cultuur “wederopgebouwd” zou kunnen worden - alsof niet alleen reeds de wederopbouw van cultuur de negatie daarvan is - is idioot. Er zijn miljoenen joden vermoord, en dat zou een intermezzo zijn en niet de catastrofe zelf. Waarop wacht deze cultuur eigenlijk nog?’Ga naar eind10 Bettelheim probeert in zijn opstellen ook niet om de uitroeiing van de joden in ‘de cultuur’ in te passen, integendeel, hij wijst zoals gezegd zulke vormgevingen juist af. Toch volgt hij twee strategieën om het onderwerp althans bespreekbaar te maken. De ene is het gebod om de feiten weer te geven zoals ze zich hebben voorgedaan. Dat blijkt bijvoorbeeld als hij de overlevingskansen bespreekt: ‘Overleving in de kampen - dit kan niet genoeg nadruk krijgen - was bovenal een kwestie van geluk: om te overleven moest men ontsnappen aan de ss-moordenaars.’ (blz. 108) Om van de kansen die zich voordeden ook gebruik te kunnen maken moest iemand zijn gevoel van zelfstandigheid, zijn zelfrespect en zijn werkelijkheidszin kunnen bewaren. Maar om die persoonlijke kwaliteiten te kunnen behouden was nog iets anders nodig: ‘Iemand kan een catastrofale gebeurtenis niet tegemoet treden en overleven als hem het gevoel onthouden blijft dat er tenminste iemand is die om hem geeft.’ (blz. 102) Dat geldt tussen mensen en het geldt tussen groepen en Volkeren: ‘Als de joden het gevoel hadden gehad dat belangrijke stemmen in de rest van de wereld zich ter wille van hen verhieven, dat mensen in de vrije wereld met hen meeleefden en werkelijk wilden dat ze in leven bleven, dan zouden ze niet hebben hoeven vervallen in de afweerhouding van volledige loochening, maar hadden ze zich kunnen realiseren wat er aan de hand was en hadden ze er anders op gereageerd.’ Maar het is de joden anders vergaan: ‘Wat hun overkwam overtuigde hen dat het niemand kon schelen of ze bleven leven of dat ze stierven en dat de rest van de wereld, ook in onbezet gebied, zich van hun lot niets aantrok.’ (blz. 101) De lering die Bettelheim uit de geschiedenis van de jodenmoord trekt, is dat mensen die van iedereen verlaten zijn doodgaan en dat een mens een catastrofe alleen kan overleven als hij voelt dat het iemand anders schelen kanGa naar eind11. | |
[pagina 147]
| |
Naast het waarheidsstreven biedt dit inzicht Bettelheim een tweede strategie in de verwerking van het oorlogsverleden. Hij heeft zich na zijn bevrijding gewijd aan de verzorging en vaak de genezing van zeer zwaar gestoorde, autistische kinderen, die hij beschouwt als overlevenden van een rampzalige verlating. Enkele opstellen in de bundel zijn gewijd aan de kritische bespreking van artistieke vormgevingen van de oorlog tegen de joden, en Bettelheim ontleedt ze uiteraard op hun politieke implicaties. De toneelversie van het dagboek van Anne Frank ergert hem, ook al vanwege het vrijblijvend sentiment waarmee aan het slot de stem van de vergaste Anne haar duurzaam geloof belijdt: ‘That people are really good at heart.’ Ook al valt haar dat niet te verwijten, de familie Frank betoonde zich naïef en ontbeerde werkelijkheidszin door in onderduik krampachtig vast te houden aan een burgerlijk gezinsleven. Daarom kan, meent Bettelheim, het Dagboek van Anne Frank niet tot voorbeeld strekken, maar alleen tot lering over argeloosheid die tot ondergang leidt. Veel scherper is Bettelheims afwijzing van de film Zeven schoonheden van Lina Wertmüller. De strekking van dit verhaal is dat diegenen het meeste kans maakten om de kampen te overleven die zich niet bekommerden om de geboden van moraal en geweten, die alleen door pure overlevingsdrang werden gedreven. De overlevenden worden in de film met hun beulen gelijkgesteld als immoralisten en de immoraliteit wordt tot eerste levensbeginsel verheven. Bettelheims kritiek is niet een kwestie van smaak. Zijn bezwaren tegen het Dagboek zijn ingegeven door zijn keuze voor de realiteitszin, zijn afkeer van Wertmüllers film berust op zijn overtuiging dat wie alleen nog zichzelf heeft om voor te leven, niet zal overleven maar juist ten onder gaat. De geschiedenis van de jodenmoord is bij Bettelheim niet een psychiatrisch probleem, psychotherapeutische bemoeienis kan hoogstens de overlevenden helpen om het probleem te stellen. Voor Bettelheim is het probleem van de overlevenden dat zij overgebleven zijn uit een door mensen aangerichte hel en dat hun tijdgenoten alles zullen proberen om hun getuigenis daarvan te ontkennen of te ontkrachten om het niet als een voortgaande realiteit te hoeven erkennen. Daarmee is het uitgangsprobleern opnieuw gesteld. De Tweede | |
[pagina 148]
| |
Wereldoorlog en ook de jodenmoord komen telkens weer aan de orde, in films en boeken, in televisieseries en kranteartikelen. Maar ondanks alle realisme in de weergave hebben die beschrijvingen toch vaak een vervreemdend effect: het gaat over een andere wereld, die losstaat van de samenleving waarin mensen nu met elkaar verkeren. De lotgevallen van de overlevenden verschijnen als herinneringen en bekentenissen van afzonderlijke mensen, privé en intiem, alsof ze verteld werden aan een vertrouweling, een hulpverlener. Onbegrijpelijk blijft hoe die joden te midden van anderen weggevoerd en vermoord konden worden. Dus blijft onopgelost hoe de overlevenden met die anderen verder kunnen leven. Wanneer de vraag rijst hoe dat heeft kunnen gebeuren in deze samenleving en in deze tijd van leven, neemt het gesprek een morele wending en gaat voort over de schuldvraag: Wie is nalatig geweest; wie had anders moeten optreden; wie heeft eraan meegewerkt? Dat verhult de toedracht. Nederland werd in weinige dagen door de Duitse legers onderworpen en bleef vijf jaar bezet. De bevrijding moest van vreemde troepen komen. Het land was weerloos tegen de Duitse overmacht zoals, na korter of langer verzet, zoveel landen in Europa. Uit dat bezet gebied werden honderdduizend Nederlandse joden weggevoerd en toen al was het aannemelijk dat velen ver weg zouden sterven. Die deportatie voltrok zich zonder een revolte, zonder dat er in Nederland veel door veranderde. Hadden de Nederlanders hun joodse medeburgers beschermd tegen hun moordenaars, dan had dat een volledige transformatie van de Nederlandse samenleving vereist, een omschakeling waarop toen niemand was voorbereid. Zulk verzet veronderstelt grootscheepse burgerlijke en ambtelijke ongehoorzaamheid, algemeen lijdelijk verzet, systematisch bedrog, stelselmatige sabotage en ontduiking op elk niveau, gedurig en eensgezind protest tegen de Duitse en Nederlandse autoriteiten. Daar waren in sommige kringen mensen toe in Staat, maar de Nederlandse samenleving was er helemaal niet op berekend. De Nederlanders streefden in overgrote meerderheid naar een manier van leven onder Duits gezag die nét nog draaglijk zou zijn en nét nog eervol. Een deel van de prijs voor die aanpassing was het opgeven van de joden voor deportatie, internering en wie weet vernietiging. Andere Europese volkeren hebben een overeenkomstige geschiedenis te vergeten, de een per saldo wat glorieuzer, de ander wat | |
[pagina 149]
| |
beschamender. Die historie zegt niet zoveel over afzonderlijke Nederlanders, maar zegt heel veel over de Nederlandse en andere moderne samenlevingen: mensen kunnen er met behoud van de orde door een goed georganiseerd bewapend staatsapparaat bij honderdduizenden worden weggevoerd en vermoord. Dat feit is niet te verwerken in de openbare meningsvorming. Het impliceert immers dat de Nederlandse staat zijn burgers niet beschermen kan tegen de terreur en het geweld van een andere staat. De belastingplichtige, dienstplichtige, stemgerechtigde en uitkeringsgerechtigde burgers vinden in hun eigen staatsapparaat geen waarborg tegen de dreiging van andere staatsapparaten. Zelfs hun eigen staatsapparaat kan zich als terreurapparaat tegen de burgers keren. Nederland is een klein land dat zwak staat in het gevaarlijke verkeer tussen staten. Het heeft zich ooit gehandhaafd met behoedzame neutraliteit en nu met trouwe onderschikking aan een machtige bondgenoot; het heeft op het beslissende moment de joodse Nederlanders niet beschermd tegen vreemd staatsgeweld en de Indische Nederlanders evenmin, al kwamen die er wat genadiger af. Veel joden hebben de nazi-terreur opgevat als een hoofdstuk in de lotsbestemming van het joodse volk, als een verschrikking die juist de joden moest overkomen. Zij hebben daar soms troost in gevonden. Geruststellend is die gedachte vooral voor niet-joden, die zouden kunnen geloven dat een dergelijk lot geen andere mensensoort dan joden kan treffen. Maar sindsdien zijn ook in andere landen de mensen bij miljoenen uitgemoord, al of niet door de regering van hun land. Door de moderne oorlogstechniek is die massale uitroeiing nog beter uitvoerbaar geworden en zelfs niet meer te vermijden wanneer eenmaal het nucleair geweld losbarst. Er is geen enkele reden om te denken dat mensen tot zulke moordpartijen niet bereid en in staat zouden zijn, dat niet duizenden, honderdduizenden daar gezeglijk aan zullen meewerken, ieder op zijn plaats in het grootse moordapparaat. Geen staat, geen legermacht kan daar bescherming tegen bieden, als niet al de eigen staat zich tegen de burgers keert. Dat is de les. Dat is waar de overlevenden aan herinneren als hun niet het zwijgen wordt opgelegd, als de onwil om te horen hen niet tot vergeten dwingt. Die boodschap kan ook geen publieke uitdrukking vinden, kan geen collectieve, laat staan een officiële vorm krijgen. Het lot vande overlevenden van de jodenmoord kan geen maatschappelijke ver- | |
[pagina 150]
| |
werking vinden, omdat een monument van falen of de publieke herdenking van verlies en tekort de bestaansreden van de staat die daartegen beschermen moet ontkent. Daarmee blijven de overlevenden teruggeworpen op zichzelf, en ieder die hun relaas heeft aangehoord houdt er zijn eigen angst aan over. |
|