| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 40
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 15. September.
Kortelings eens een lust gevoelende om de muilen, en tanden der kaaimannen te zien, die de Noorwegenze balken knaauwen tot planken, zo stapte ik, als Jazon in Argo, om langs de baren van den Y-God dat Kolchos te naderen, waar in de gierigheid der inwoonderen, als de regte draak, het gulde vlies bewaart, aan den elken stam der Oud Hollandze gewoonte, voor de overrompeling van waarheid, en deugden. Niemant verzelde my op dien togt, als broeder Hercules, die met de knots van een Boekverkopers natuur ten minsten in staat was om een paar duizend douzyn weergierige Lezers te proviandéren, met een heele Helicon opgewarmde rystenbry van uitgemergelde Digters, en aganip van schrandere Schryvers. De Goden roeiden onze zeilen voor weer en wind in den Zaandammer haven, en naâuw waaren wy twee Argenouten, als een Don Quichot, en Sanche Panche aan land getreeden, of wy vonden de vlakte zo vol schermende reuzen, dat het ons geen moeite meêr was om te begreipen, hoe de kiezen der groote wolven, de nieren der kleine schaapen vernielen. Ik Philosopheerde hier, met een glas Nimweegze nectar in den poot, over de monarchie der boeren, en vond dat de Adamitische smoussen de republiek der Christenen ver den loef af staaken; want deze contrei was van huis tot huis als met eene geest bezielt, om door zes werkdaagen den Sabbath te verdienen, zonder dat 'er my één éénig creätuur te vooren kwam, die door den rustdag den arbeid van een half douzyn etmaalen zag te boven te streeven. Uit deze overweging der horzels, en mieren merkte ik met 'er haast, hoe het goude ramsvagt was te
| |
| |
beurt gevallen aan de Noorder Beiren. Ik zag dat 'er geene poolen in de waereld waaren, waar langs de rykdom kon circuleeren, na de beurzen der dorpelingen, als door geduurig te zweeten, gelyk een pokkige zondaar in den kwylstoel van zynen orvietaan: en hoewel het onmogelyk scheen, dat de kille aspunten van botheid in staat konden zyn om vogten te evaporeeren, zo begon ik dog te bezeffen, dat het ys, het sneeuw, en de winter zo wel door eene mededeelzaamheid van een zekere contrariërende warmte moesten groeijen, als de vuurige deelen, door opvreeting der koude den zomer verwekten. Toen ik dit grapje beet had, keerde ik my van de Stoïce begintzelen der rustende wysgeeren tot de peripatethize studie, dat is, ik ging aan het Aposteleeren, of om beter te zeggen, tot de order der wandelaars over. Of myn medegezel dezelve overweeging had, die ik genoot, weet ik nier, dog dit is zeker dat hy een getrouwe harder van zyn hielen was, want hy bragtze in anderhalf uur, neffens de myne, die ik met spooren stak van ze een maatje haver te belooven, ter plaatze, daar wy hadden beslooten te middagmaalen, als twee bedelmunniken op de benrzen der leeken. Het gelukte ons, als een koppel Trooijaanen den Griekzen ranszel te vullen met de Latiniteiten van een Westphaalzen ham, dog eêr wy zo ver kwaamen, dat wy onze twee pooten plakten onder den vaderlyken dis, die binnen Wormerveer voor ons wierd gedekt, zo ontmoete ik in het voorste dezer plaats een lauwrierstam, waar aan Apollo zyn plet, en penseelen had geweid, zint hy had gemerkt dat 'er met Admetus oszen te weiën meêr te winnen viel, als met Midas te portraiteeren. Ik stond net te keiken als Europa, die van den stier besprongen, de eerste vaarzen heeft gekalft, waar uit de Poeëten zyn gesprooten. Onsterffelyke sparren! en gy eeuwige balken van Noord-Holland! gilde ik, hoe koomen uwe wrange balken aan zulken sollariszen fplinter! wat Muza heeft hier een Appelles gebroeit! of welk een Parnas heeft hier zyn komkommer gespleeten, om een zonneling te werpen! Wat is 'er te doen? vroeg myn reisgezel. Ik repliceerde, ik geloof dat een star boven, met het grom, by ongeluk, op een vastenavond geraakt zynde, door de een, of de andere krolsze planeet, hier haar pakje heeft neêrgeworpen, want zint de volenwyksaltaar met koevoetssancten, en sanctinnen is verheerlykt geweest door de Haarlem'er Paus Hans,
| |
| |
is 'er zo geen Neefteunis zeun voor den dag gekoomen, om de oceäanen met zyn scheermes te barbieren, als ik hier schouw. Hoe duivel komt de vent aan de schuimende zeep, waar meê hy de kin der baaren wast? Ik geloof waaragtig, dat hy uit de Harlinger paalmoszel van Venus is gekroopen, om met het bloed, 't geen de hemel liet vallen, toen hem de tyd capoende, de domeinen van Doris te schetzen. Nu geloof ik, riep myn Drukker, dat het zeggen dier Amsterdammers, die u voor een onverstaanbaaren zot, en uwe werken voor dollemansdaaden begroeten, waar is, want ik verstaâ even zo veel van uwe woorden, als Swaanenburg begrypt van dat besneeden deel der meisjes, dat Ludeman leert besneeden te moeten worden. Ik wil wel, bekennen, dat het ongemakkelyk is voor een gek, om van een wysäart berispt te zyn, dog dewyl ik veel had ingezoogen van de Arminiäanze verdraagzaamheid, uit gebrek van steevige zilverlingen, zo liet ik dit stilletjes paszeeren, met een Sociniäanze gemaaktheid, en ik antwoorde: ha! myn vriend, dat gy zo lang de maars der Zanggodinnen had gelikt als ik, gy zoud nog wel andere loftuitingen braaken. Komt eens hier, vervolgde ik, en bekyk me dat bortje, is 't niet zo dun, zo lekker, en heilig geschildert, als of de pollepel van Vulcaan de mond van Diöne had bezoedelt met de lammertjes pap der Natuur? Het bruiszen der eerste Ideën, waar meê Demogorgon de nagt blankette, is niet vlotter gepenseelt. En nog zou ik meêr gezeid hebben, had de Weeseper bron my niet met een hoosvat vol genever, die ons wierd geöffereert, den waffel geslooten. Toen ik daar van had geproeft, voelde ik vliegende een kragt in my spreeken, die my deed begreipen waarom de wyfjes hier te lande liever een half pintje kraamannys s'morgens verorberen, dan een vierendeelloots koffi, want ik verwiszelden straks van een Pinduzen henkst, in een Amsterdamzen ruin, waar door ik bekwaam wierd om met het accent van een kunstkooper te zeggen: dat ik niet geloofde, dat Percelles, Stork, van de Velde, of Bacchuyzen, by aldien ze leefden, zouden durven zeggen kans te zien, om Hendrik Rietschoofs Zeeschilderyën te verdooven. Toen Jazon met het maagdelyke vlies ging stryken, dat Medéa hem uit klinkklaare liefde had geschonken, was hy niet meêr voldaan van zyn reis, als ik was, toen ik na twintig jaaren zwervens van myn Horenze Pilades, hem als een Zutphenze
| |
| |
Orestes ontmoete op de barre wyken van het Wormerveerze Taurus. Had ik 'er in passant een hupze Ifigenie van een boeren deêrn by gevonden gehad, die my in spyt van de eene of de andere Thoäs eens had willen laaten onderzoeken, of de boerinnen zo greetig in het liefdenstouwtje vallen, als de burger juffertjes, wy hadden, hoe dor onze Poeëtize tabernakel ook valt, 'er ten weinigsten een Herculeszen nagt versleeten, die even zo lang is, volgens de leer der aloudheid, als een Jonasje van drie etmaalen. Nu gebeurde my dat geluk niet, en daarom pakte ik myn spillen van den Foenix der waterkunstenaaren, om myn maag zo wel te provianderen, als ik myn keikers toevallig had gepaait.
Vergunt ons, ô Goden! een mutsje van dien brandewyn, die Minerva kloddert, eêr ze haar laat afzoenen van de platonize bespiegelingen! op dat ik in staat mag zyn aan de waereld de avontuuren te melden, die ons op dezen dag bejegenden! Eêr wy nog, als de koninklyke vryërs van Penelope met een varkenshieltje in den vuist de maaltyd der Goden overtroffen in braszen, zo zaagen wy in 't klein het model van Noachs ark. Of 'er zo veel reine beesten in naturaliseerden, als 'er in het Trooijaanze paard soldaaten hebben zitten te gravenjaszen, en weeten wy niet, dewyl al wat wy uit dien ouden passagiesloep zaagen opstuiven, zo na vermaagtschapt was aan den val, dat ik my niet kan begrypen, hoe die naare marrionetten op hunne pooten zouden kunnen staan, als het uur voor de deur kwam, waar in het vergramde noodlot een zweemzel zou zoeken te vertoonen van de zeven magere koeijen die met den seiszen des hongers alle de Egiptize velden afmaaiden. Ik gelove niet, dat zint de verwarring der spraaken, die uit de Babilonize kalk, klinkers, en moppen rees, 'er disperater spooken gevagebendeert hebben langs de straaten der waereld, als 'er uit deze desolate schuit van Charon hebben opgeldommen. De beste geleek een heiboef in zyn kermispak. Al had men van alle de gescheurde broeken der helden één heele willen maaken, het had ondoenelyk geweest, want geen Mathematicus zou het hart hebben gehad om uit te cyferen op welke wyze dat 'er van een legioen lappen een half vygenblaadje voor de schamelheid van een Comediant zou kunnen gebroddelt worden. Had de honger, en de armoede, na myn geloof, hun al hun poppengoed niet afgebarbiert, het had 'er zeker
| |
| |
ten spot der boerinnen deurgehangen, dog dewyl hier voor gebeeden was, kosten zy geene argernis baaren, hoe arg ze anders geleiden. Dat ik u zou verhaalen het geraamte van een zekeren gejaponzen rokten leeman, je zoud zweeren, dat het een dwaalende ziel zou moeten geweest zyn, die van het sinte Andries kruis gedeserteert zynde, den weg niet weder wist te vinden naar het galgen veld. Als ik 'er twee teffens zag, had het koppel maats drie oogen, waar van 'er ten minsten een paar leep, of buiten staat waren, om een Utregtzen dom, al stond hy voor hun neus, half te merken. De spraak was divien, en zo aangenaam, als of hy opsteeg door den tregter van een secreet na het verhemelte van een publiek privaat. De gesten beloofden de Spaanze tiranny, en de memmende vorst, die ze bestierde, had al het gezag, dat een Elifant, op zyn agterste kolommen staande, kon vertoonen. Ik heb de eer niet gehad van deze hardebokkens, met volle majesteit ten tooneele te zien verschynen in hunne uitgerookte schobben, en daarom kan ik u van de schaduuwen des onderaardzen Caesar, en zyne lystrawanten geen behoorelyke schets schenken. 't Zal genoeg zyn, als ik u de bruine Proserpina met haare staatdames afconterfeite. Maar waar haal ik pek om die couleuren te vinden. Brita is 'er een engel des ligts by van vel. Ik zal van den hals, nog de hangende melkfavorieten derzelve niet gewaagen, om de lust tot de voortteeling niet in de weeg te zyn, en de waereld te doen uitsterven. Waaren alle de Venuszen zo favorabel, de hoerery was door. Ik heb voor waar hooren zeggen, dat 'er een ordonnantie onder den troep was, die de zedige dames verbood op het tooneel de galante heeren een kus te vergunnen, dewyl het eens in een Treurspel gebeurt was, dat Lucretia zo valt bleef kleeven, door haar morszigheid, en blanketzel, aan haaren Usurpateur, dat men wel een half kwartier werk had gehad, eêr men Tarquinius, door hem by zyn hair te vatten, weêr kon los scheuren. Ik was in staat om de groote van een heele Aitzma over deze rampzalige materie te pennen, dog een zwarm reizende Comediänten is die moeite niet waardig. Door te denken, wie zou zeggen, dat een bende bedelaars, die by daag voor Lazarus van Tormes ageerende, t'avond als koningeu zullen pronken, kreeg ik een zedige inval, die my deed begrypen, dat de vertrapte deugd uit de tyd zou overstappen in een eeuwige triomphgenie- | |
| |
ting, terwyl de aanschouwers der Treurspelvertooners ligt uit haar pragt zouden moeten vaaren naar de Tartareesze wooningen van den zwarten Sultan. Ik had hier vastelyk, als een zekere Amsterdamze Seneca, in dezen rouwkamer gebleeven te Epictetuseeren, had de eigenbaat, die ordinair de halsbreeker is der bespiegelingen, my niet aangestooten met een prikkelende honger der maage, om my van de geest weder tot hen vlees te keeren. Pas voelde Brita aards leven, of weg was haar devotie. De winst van een kopje rood moes stak Esau de oogen uit, en daar meê viel Hans Christoffel, ik wil zeggen, Momus van zyn pligt der beschouwing, tot den werkelyken stand der deugdverzaking; en die deed my zo verdwaalen in de onuitspreekbre zwarte hemden, daszen, en lobben der Irusen, dat ik, als een Croesus, ryk van vindingen, egter geen raad wist om 'er my uit te redden. 't Zou nog voor ons gelukt hebben, om langs de schuifraamen der gedevaliseerde rokken, en hoeden der heeren heen te booren, dog toen ik aan het hair der Dames kwam, met myn verbeeldende paszer, toen bleef ik als een Oostindize klis hangen in de geparuikte doolhooven der tentnymphen. 't Was, of de pomade der vyf dwaaze maagden hier gesmeert al de honingangels der Wormerveerze byën zou verworgt hebben. Welken ruimte! welken diepte! gilde myn Socrates, toen hy aan het geestelyk grondpeilen dezer Xantippes slaande, door mistike overwegingen, zig net bevond, als een boon in een brouwketel. Hier door kreeg de Philosophie weêr een beurt, want ik sprong op Minerva, en ik bereê, als een afgehaspelde Foebus, den sadel van Pallas. Ach! wat is een mens maar een worm van 't geheel al! riep ik, toen ik de maagdom van Atheenen pierde. Wat ben ik maar een splintertje, een veseltje in uw verborge waereld myn zuster, raaskalde Apol, toen hy zyn vuurpyl in Diana's maan schoot. Welke starren worden 'er niet gebooren uit de conjunctie der lydelykheid, en der werkelykheid, gilde Madame de Guyon, toen ze overlaaden van geest pas op haar vleeszelyke stelten, zo ze verhaald, kon blyven staan.
Maar zagt, myn pen, laat ons ham eeten, en treeden van de Sinaitize woestyne der kalf, of vaerzen aanbiddende acteuren, naar het Canaän des waaren heldenzangers. Pieter Sloof, die, al sloo- | |
| |
vende, het aurum potabile des Helicons had opgeschept uyt de Zaan met zyn timmermans spykerbak, in het proviantvat zyner harszenen, ontfong ons als twee Griekze princen, die de ruïenen van Trooijen hadden bechouwd, in de brokken van een Comediants Mauseolum te begluuren. Hy liet ons vliegende den vaderlyken bokaal met Alkmaarder bier neipen, en zong ons, als een Demodokus aan den boeren dis de wonderen van zyn geest te vooren. Ik kon niet laaten te zeggen, toen ik hem als een lyster hoorde kwinkeleeren; 't is waaragtig, of gy met Swaanenburg in den kikkersloot der zanggodinnen u hebt wezen baden, want u, en zyn melodyën zyn even eens; dog hy antwoorde my niet, als met my tot eeten, en wyn te drinken te nooden, en ik toonde wel ter degen, dat een perzoon, die voor één Poëet zal schaffen ten minsten op zeven man diende te giszen. Na dat wy nu van de schepping tot het laatste oordeel toe alles, als Deurhovianen, hadden gewikt, zo gingen wy een raffineerder van zaad, en graanen bezoeken, die volgens de manier der gastvryheid ons een kelk bacchinale drank toediende, om onze geleertheid door te spoelen, waar op ik, en myn confraater eenige tyd, na op het nieuw wat eeten ingestuuwt te hebben, ons nederleiden, als twee rym, en drukkundige stieren, die ontbloot van koeijen, trots twee Stolkze boeren droomden van de vermenigvuldiging der geslagten, dog terwyl dat de eenhooren van Achelous geen schild ontmoete, om op te stooten, zo bleef het treves tuszen de zon, en den maan. De paardenstaart wierd niet opgestooken, want de groote turk sliep als een os, tot Aurota's verwpotje myn hembd beschilderde met saffraanigen ooker. Toen kroopen wy, als den ouden Tytan uit de luijeren, en begaaven ons tot den pypkan der theezieke meisjes, die wy zo ontbolsterden van zyn Mochaze vogt, dat ik in de tyd van vyf quartiers drie maal moest piszen. Door die daad begon ik als een Vrouw te raisonneeren over het geluk, dat een wyfje geniet, welkers man, niet te gravélig, in staat is om gestaâg te urinéren, als zy begint te fluiten. Dit innige discours leide my tot het huis te Britten, 't geen de tekst my bewaarheden, die zeit: waar ons Heer een Kerk boud, metzelt de duivel een kapel, dewyl het niet ver van den tempel staande, een zeker gestigt geleek, waar in de boeren de tiendens der graanen opofferden aan Venus. 't Gelukte my die sanctin in perzoon te zien,
| |
| |
waar aan een Schermerhornze aalbesze boer een knappe kaars had geöffereert, toen zy haar zo knap hieuw, dat hy hem weder knap houdende, niet kon laaten, om zo veel af te schieten, als 'er vereischt wierd om een vierendeel boter uit een commeny op te doen voor een cel, waar in dat in den tyd van vier jaaren geen zuivel was verörbert, want al wat de oude Adam hier aan zyn Eva schonk, transmuteerde in genever, waar door de divine tronie van dit heiligje zo bekoorelyk opgezwollen, als de waterzugtige buik van een warme meid, die haar weduwenaar vertroost hebbende, op het tipje staat, als een troostelooze weduwe, in duigen te vallen, net blonk gelyk de tralie van een dolhuis, waar op een bezetene kwylt.
De historieknndigen zullen my ligt in het vaarwater zoeken te zitten, om dat ik het huis te Britten zeg gezien te hebben te Wormerveer, terwyl het elders is geleegen; dog weet dat een boere stulp, om zyn elende by de kenders, met dien alias was begroet. Voor de rest zal ik den Lezer nog voor een slot dit eenige melden, dat hier de vrouwen in 't generaal even zo zyn, als elders, alleen met dit verschil, dat gelyk een juffer alhier onder één hoepelrok, die om haar billen zwierd, wel drie mannen weet te verbergen, dat de boerinnen daar op de reep van haare breede ryglyven wel een douzyn kaerels kunnen vergasten, want eenigen der zelven zyn zo wyd, als of ze gemaakt waaren om een koppel noordhollandze koeiuiërs te omvaamen, schoonder by veele pas zo veel ryzing is, als by een zondaar van 80. jaaren. Een ding, dat pas in staat is om de kop van een eizeren spyker stuk te beiten, heeft ten minsten vierdehalf el en meêr omtrek van nooden om haar boezem te omwallen, en schoonder geene bomben in zyn, die des noods zynde zouden konnen gebezigt worden, zo zoeken dog de kleuters de kanonnen, en de mortieren der belegerende Kastiliäanen, met Engelvindingen zo wel tot den aanval, als den afmars te dwingen. Dog 't zal tyd worden, dat wy wederkeeren van onze vojagie na den Amstelsteiger. Dit deeden wy met veel coeragie, na dat wy by een goed vriend langs een schotel met baars hadden gezwommen na een oszenharst, daar wy in beten als een moffin in een worst. Na dat wy beide nu een gratias hadden gelezen, en dat de landgoden bedankt waaren voor hunne weldaaden, zo wierden onze trappers zo vlug, als of ze met de doosjes zalf van den Amsterdamze geelgefulpten, of gejaponden smous waaren bekriskrast, en dewyl Eölus wat sterk moest blaazen in de kandeelkom van Thetis, om dat de brui considerabel heet was, zo diende ons den wind, want wy voeren van Pergamum na Grieken in minder dan een uur. 't Ging my niet, als Ulisses, die voor een speenvarkentje van Circe onderweegen in een kuf by na heel opgevreeten zynde, na veel pokken, en lempen, uitgebrand te zyn, in zyu Vaderland stapte, om zyn overgebleeve kwik uit te kweilen in de waterpot van Penelope ô Neen! zo gulzig in het pooijen als een Micchielsheer van de Antwerpze Abdy wezende, dronk ik op het welvaaren der heiligen my zo vol, dat ik niet kon laaten dit volgende in uwe ooren te loszen.
|
|