| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 39
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 8. September.
Apollo vreev nog naauwelyks den slaap uit zyne oogen of hy wou Aurora te lyf, om dat ze los 'er getakeld, door den ontblooten boezem voorzei, dat 'er een overspeeligen dag te verwagten was. Tithan, te jigtig om een minnewetje te zaagen, had zyn morgenstar, by 't misdeunen, niet eens geweikwast, waarom die hemelze vertaal den aszenwoensdag meende te openen, met een west-phaalzen metworst, dog aan het geheele firmament niet eenen Guliker, Zaurlander, of Munsterze hannekenmaaijer vindende, wiens dodelyken zeiszen in staat was om 't leven te treffen, dat haar verzelde, zo viel zy van den os op den ezel, en liet haar van den choorpater des ligts even zo belezen, als of zy altoos voor non agter den dyk geloopen hebbende, door te vallen en te blyven leggen aan al de waereld de holle wortel der opstanding wilde demonstreren. De pyl, dien Pythius wel eêr bezigde, toen hy het vroegste monster wilde doorpriemen, sprong bykans van den boog, en was 'er geen alarm geketeltromt, by den Martialen aanval, de dageraat had zeker na negen wedloopen der maan in den kraamstoel gaan koekeloeren, om trots een Lodsuiner krab even zo veel vrolyke rymkreeftjens te werpen, als de andere bedroefde zeegarnaalen heeft gegromd. Weg met het verkeerbord, riepen de uuren, en daar meê wierp Delius fout. Papâs twee dobbelsteenen konden mama niet helpen, toen Midas het spel schutte. Wat staaje hier boven te bruijen? gilden de raderen van den tyd, onder leid, by dit en dat, uw Schouwburg overhoop. De Grieken zyn gesprongen in de erven der Trooijanen. De greize Priamus, met zyn vyftig heldendigters
| |
| |
worden gecapoend door het lubmes van een deel vagebondeerende liedjeszangers. Die leven, beget! met de maagdom van Melpomené, als of ze op de zedyk in kwartier voor dragonders gezonden de hoeren zouden ondertasten met den dolk. Met een Frans strykade willenze de phiool van Cliö verpoozen. De deêrn slaat een geluit van den drommel, nu de schooljongens meenen te volstaan met hun les op te zeggen. In steê van op pypkaneel en nooten-muskaaten van Parnas de negen zusters te vergasten, zo tracteeren de bloedbeulingen de meisjes met knoflook, en uijen der luikerwaalze domeinen. Die stank hoe onlydelyk, was nog te verdraagen was de carwagie geen meester van 't tooneel. ô Schurfte eeuw wat beleeven de tydelingen! 't is uit met het aloude groots, nu de marionetten aan 't harlequinen slaan. La Lauses actien reyzen, als de sophocleeze daalen. Dog wat scheeld dat Midas, als anders de ezels zyn laadjes maar vol kakken. Om geld verkoopt de Paus den hemel. Wie minder wil wezen is een gek. Goud is de hartäder der kunst. Die meester der Indiën kan worden, die lagt met de rest. De uilenspiegels maaken hunne drukkers reiker, dan Homeren, en Maronen. Den laatsten werpt men agter de bank, en daarom lollen de onkundige straatmaddelieven boerendeunen. Wierden de zegentekens der Romeinen ooit weggebarbierd door het scheermes van Attilas legercannibalen, de voortreffelykheid van een moederspraak word gebeuld door vreemde klanken, die in opsneijereiën niet hoeven te zwigten voor den lazarusklep van evangelielezende kuipers. Mag het zo gaan in de chooren van Foebus zo spleit eêrlang den preekstoel der rederreikers aan twee. De marmere drempels van het Heliconze capitool die krielen niet alleen van valsche wicchelaaren; maar de greize baard der treurstof of valt uit, nu de Gallize mazelen uit onaanzienelyke dartelheden spruitende, het bloed infecteeren der zedenkundige verheventheid. 't Is te vreezen, dat gy'er uw snavel by zult inschieten, ô! parochiepaap der planeeten, zo gy 'er niet tydig in voorziet. Wat de negen maartze katjes van den krolligen pater betreft, die hebben reeds meêr onder de leeden als 'er op een pokbriefje kan verteld worden. Ik wil niet zeggen, datze door op den dagelykzen drievoet te zitten om van onderen behekst te worden vry wat verkeerden adem hebben ingezwolgen, dewyl uwe heiligheid zulks niet onbewust kan zyn, maar wy be- | |
| |
zweeren u by de hoornen van Jupiter, en dat is thans de waaragtige eed der meeste mannen, dat gy aan Hypocrates wild ordineeren, om alle die geene, welkers zappen te veel bedorven zyn door onnatuurlyke vermengingen, by te springen met dien philozophizen kwik, die alle de wysäarts gebruiken, als zy gekken aan het kwylen tragten te helpen. Zonder een twee drie doosjes hemelzen opejaat; een flesje tinctura solis, en een douzyn purgeerpillen van Esculaap is 't uit met den Schouwburg van Saturnus, en die zyner toekomende neven. Hier hieuw de eccho der parnaszelingen op, om tyd te geven aan den bisschop van Delphos, die zig een weinig hersteld hebbende van het ondermeinen der morgenäbdissin, met het dezolaat accent van een geättrappeerd smousje by een christen deêrn begon te roepen: was wolter dan haben?
Vraagje dit nog paay? riepen de verklikkers; terwyl gy uit beunhaazen loopt, vervald de makelaardy van Democriet, en Herakliet. Op de beurs der poeëten gaat niets om. De windactiën zyn ten theater gesteegen. Jan Lauw is meester van 't doolhof. De vier kroonen leeven van poppen. In steê van duits spreekt men frans, zagt, ik wil zeggen, voor latyn paaid men den aanschouwer met grieks; en welken grieks? ach! dat zo wrak is, dat men het in het gebied der grieken zelfs niet kan dulden. Die in hun eigen vaderland niet konden leeven van hunne bedroefde gesten, speelen hier voor Ciceronen. 't Geen de koning, en zyne hovelingen elders uitspouwen dat hapt men hier op, als of de mode van Doctor Crispyn een nieuw algemeen snof je was, om 'er door tot den Amersfoortzen steen der weizen te geraaken. Maar wat mag ik u al veel vertellen? kom, als een man, zet de huif van Aurora van uw kop, trek den broek aan, en ziet door den pyp van het opperste secreet na de benedenste drek. De hooningkorf is prys. De regte hommel, en zyn beiën zyn in gevaâr van 'er den bek by in te schieten &c. Daar zou de du.... meê speelen, schreeuwde de capelmeester onder zyne zangchoraalen. Eêr ik dat zal dulden, laat ik liever alle die geenen capoenen, die my, en myne lief hebbers verveelen. Dog eêr ik het vonnis hier toe vel, zal 't nodig zyn, dat gy met twee drie woorden my klaar, en zonder practizyns streeken onderrigt van de waarheid der zaake zelfs, en vind ik het, gelyk ik het vrees, dan zal ik even als een tweede Mithridates Pharnaces, en Zip hares,
| |
| |
Monima, en al den horlement zo tracteeren, dat 'er klein jan met zyn kruiwagen, en liedjes van zullen gewaagen.
Een zeker digter, die zyn geboorteplaats geen klyntje had benadeeld, door een party lorren voor het theater geknoeid te hehben, gladmangelde met zyn liksteen aldus de ooren des regters, met dit volgende verhaal. Sire, je moet weeten, dat ik door den elpenbeenen stamper der bedenking in den robynen vyzel der beschouwing ben toegesteld langs de vaderlyke moederaanraking tot een poeët, en dien volgende bevoegd om my met de doening myner meerderen, zo wel als minderen te bemoeijen. Ik kan om de nikker geen ongelyk in anderen dulden, om dat ik het zelfs te gaaren doe. Dit is de reden, dat ik de handvesten der eerste Schouwburgen heb nagezien. Uit dezelve heb ik begreepen, dat die amphitheäters alleen gestigt wierden tot eerzaam vermaak, tot taal, en zekunde, tot opbouw der welsprekendheid, tot leerzaam onderzoek der oudheid en demping der nieuwe gebreeken. Het heeft uw Majesteit belieft byna yder natie met een octrooy van die natuur te begiftigen, en wy, schoon wy reeds door winzugt al tamelyk afgeweeken zyn van de eerste keuren, die gy ons allergenadigst hebt geschonken, hebben tot dato dezes met horten en stooten egter nog eenigzints uwe oogmerken tragten te agterhaalen. Wat heb ik, en myne medemakkers niet al afgebeete nagelen opgeöfferd voor uwen troon! Pakhuizen vol van treur, bly, en klugtspeelen zyn getuigen van ons zweet. Ziet, eeuwige zon, myn pooten. Daar zyn geen hoorens aan deze vingeren. Neen de hoofdschedel pronkt met getakte olyven. 't Geen de duimen der digters derven, dat vinden zy op hunne kruinen. ô Eeuwige toppen van Parnas! hoe gemakkelyk stygt men langs dien ladder na dat koekkoeks nest, waar op de rymende foenix verjongt. Apollo was wonderbaarlyk voldaan over deze openhartige biegt, alleen hy riep, krimp uwen teem wat in, op dat ik u met een braave absolutie clisteer. Ik moet weêr op het morgenkoffertje, want de avond pint, die ik gisteren heb gekloddert moet ik straks urineren. Is het 'er zo gesteld met de kunst, repliceerde de Atlas der tooneelen, zo verzoek ik redres van zaaken. De Grieken zyn in Ilium gevallen. De Koning Priamus huild als een oude hoer, want Agamemnon pierd Hecuba's camenieren. Het mes van Pirthus keeld Polexena. Hy zit, beget! op de meid. De soldaaten
| |
| |
leeven, (de du.... haalme) op zyn frans, met de dames. Zy reigen op zyn Bodengravens de Trooijaanze Casandra aan het spit van Argos, en 't geene die van Pergamum niet verstaan, dat leeren ze de jeugd door laffe indrukzelen. Bloed! het aloude schoon speeld schuilenwinkje. Je praat, kaerel, als een gek, riep Apol, leit Latium nu in Ilium? Geenzints, opperste wicchelaar, antwoorde de pleiter. Trooijen leit in Italiën, en zo je het niet en weet zo lees Maro maar over die stof. Die brogt immers Eneas, met die twee huisgoden, die Lavinia ophapte, met een houte paard behouden in die contrei, waar op de munniken thans voor oszen te grazen loopen. Je hebt gelyk, zeun, zei de vader der starren, alleen je bent zo geleerd in de herschepping, dat ik uwe allagorize zinspeelingen niet kan verstaan. Je lykt, by myn ...., wel een tweede Swaanenburg, want ik begryp uwe sottiezen niet. Nog een wynig arger, als die knevel met de zanggodinnen leeft, repliceerde myn solliciteur, kegelen de vorsten der Schouwburgen met de ballen van Parnas. Ze bruiën de Latynze acteuren met Griekze klooten om ver, en hieuw men, om zekere reden, het Griekze masculien niet van het Latynze foeminien, daar zou een werk van de andere waereld wezen, om uit de valze moederlyke aarde den regten vader te baggeren. Ik zal, om als een Satyr alles teffens te blazen u dan alleen zeggen, dat men in den stal der Muzen het paard van Don Quichot heeft geplakt naast uwen Pegasus, op het goedvinden van Sanche Panche, die zekerlyk, zo uwe majesteit 'er niet in gelieft te voorzien, van gedagten is, om 'er tegens aanstaande Roomsche kermis zyn ezel al meê by te zetten. Maakt ruimer deuren, Latynze Princen, aan Delphos tempel, op dat koordedanszers, springers, postuurmakers, dopjesspeelders, en Jan pottagies, daar teffens indringende, by beurten malkander verpoozen! Dan krygt Apollo den bof, en zyn negen Zanggodinnen een voet voor de maars! zo roepen de galmen der berisper, langs de vervalle schermen uwer chooren, ô koning des ligts!
Even gelyk een bezete vent, die van een minnebroeder word belezen, uit zyn oogen kykt, even zo verbaasd zag Foebus uit zyn vergrootglas. De Grieken, die fotze Grieken, preeken dan op den Latynzen stoel, gilde de Opperzonneling, en niemand schut dit conventicul, ingevoert tot nadeel der bovendryvende taal. Ga
| |
| |
heen, vervolgde oom kool, zeg vliegende, aan de overrompelde Comediänten, dat zy met hun Latyn weêr na Griekenland trekken, om daar zo te leeven met de tooneelen, als 'er hier mede word gebakken. Een weinig gedult, Monsieur Delius, zei de Poëet. In Grieken is een Latynze acteur, al was hy zo goed als de Nederduitze L. van der Sluis, net zo veel geágt, als een o in 't cyfer. Onze Latynze natie is verdoemt gek, dat ze al haar doeningen schikt na vreemde modens. Die van andere contryën zyn wyzer, inzonderheid de Franze, ik wil zeggen de Griekze. Want die lagchen met al dat geene, dat niet met hunne vindingen stemt. Die avanceeren van uur tot uur door hunne klanken te zuiveren, terwyl de Latynen, door de overstrooming der Gotten zo prop vol vieze toonen zyn, als of zy de verwarring der spraaken op Babels tooren hadden gepagt. Voeg hier by de inbreuk, die op het tooneel korts is gebeurt, en let dan, of het niet zeker zal volgen, dat het verheeven zuiver Latyn, door de Grieken bespiet, zal vervallen tot dezelve laagte, die het voor honderd jaaren, en meêr onderworpen was.
Je hebt gedaan, riep het ligt, tegens den donker, en daar meê kwamen die lauweren te voorschyn, waar van de heldendigters cipreszen sneeden over het verval des Schouburgs. Wie uwer heeft de hardiesze gehad, om een Griek, in steê van een Trojaan in Latium te voeren? vroeg de President Schepen van Parnas. Terwyl dat ieder der braaven verstomde, vatten een held, die wel een Midas geleek, het woords en zei Sire, dat heb ik gedaan, egter met toestemming myner medebroederen, die, 't is waar, meest alle tegens myne pogingen in 't begin kampten, dog eindelyk zyn overgehaald door myn digtkundige vindingen. En ik meen (zo ik anders de eer mag genieten van aan het aldoorzigtbre oog myne redenen te ontvouwen) niet alleen vry te zullen wezen van de dingen tot myn laste ingevoert, maar zelfs van u, ô Caesar des firmanents! geroemt te zyn, over myne ongehoorde nieuwigheden. Audi, & alteram partem riepen de byzittende uuren, en daar op kreeg menheer verlof om als een andere Horace te pleiten over de onbezonne doodsteek der Romynze Camilla.
Zint de tooneelen meêr beploegt wierden door stieren, buffels, en ongedresseerde kartrekkers, galmde onze Demosthenes, dan
| |
| |
door philosophize henksten, en accademize oszen, zint dien tyd was het zeer zwaar een bestierder te wezen des Latynschen theäters. De onredelykheid speelde 'er den baas, toen de zogenoemde reden het Comediespeelen verketterde tot een canaljeuze broodwinning, en schoon dit in substantie onwaar is, zo heeft de logen hier in egter het veld gehouden, en daar door gecauseert, dat men zig heeft moeten behelpen, buiten een gering getal braave gezellen, met een party snaaken, die aan hunne dagelykze gebreeken klaar toonden, datze vry wat veel uit de loterybos der ervzonden hadden getrokken in de omhelzende aanraking hunner ouderen. Ik zal van die wormstekelige natuur thans niet gewaagen, dewyl ik vast stel dat uw genade, zonder het microscopium van den Paryszen Doctor te gebruiken wel zult kunnen penetreren wat ik hier mede meen te zeggen. Hoor, Vader, met een woord, een groot getal Comediänten speelen gaarn den beest, en meenen, dat onzen Faëton aan hun gat is gebonden, en dat is abuis. Om de protestanten te teugelen, gebruikte de groote Lodewyk den Franzen dragonder, en wy om te toonen, dat men wel volk kan werven, al heeft men geen Latynze Damiäten te baat, behelpen ons met de Lazarusklep der Grieken. Voeg hier by, alleenheerscher des daags, dat ik hebbende gemerkt, hoe door het Griekze gebruik der klanken de Doctoren de drie vierde parten van onze landsdouwen zo wel ontblooten van inwoonders, als het de Jurisconsulten doen, door den zelven toon omtrent de domeynen onzer ingezetenen, ik het als een noodzakelyk kwaad heb geoordeelt, de spraaken nog meêr te verwarren, op dat de gemeenste Latinisten geverseert wordende in de Griekze Dyphtongen mogten bekwaamer worden, om zig voor de dubbelzinnigheden der Stadhuisdraaken en Vyzelslangen te hoeden. Nog is 'er een zaak van het uiterste belang, die ik meen alleen genoeg te zullen konnen zyn om uw hoogheid te overreden van de billykheid onzer poging, en die is deze: uwe Eminentie weet wel, dat de voorgaande Pauzen, dog inzonderheid Orsini, altoos vyanden zyn gewest van de Schouwtooneelen, om dat ze meenden, dat der waereldlingen hartstogten, daar door te veel verstaanbaare uitdrukkingen bewoogen wordende, tot deze en geene ongeöorloofde uitgangen vervielen, van de Dominicaanze zedekunde der bedelmunniken tot de Jezuitize Epicuristery der ongebondene Abdyën. Om nu deze
| |
| |
beschuldiging den bek te stoppen, dagten wy, zo wy de aanhoorders kwaamen te verschalken met gespleete klokken, en valze klepels, die zy niet konden verstaan, dat dan de toneelzonde voor geen hoofdgebrek aangezien wordende, met het vagevuur van een wynig onnut geld te vermallen zou kunnen vergeven blyven, en om deze knoop toe te haalen, zo verzeker ik de monarch der bovenste globen, dat 'er van de duizend Latynen, die in onzen Schouwburg komen om voor taalkundige Grieken aangezien te worden, geen tien en zyn, die deze myne opgebaggerde Grieken kunnen verstaan, ja wat meêr is, ik zeg, als een man met eere, dat ik ze zelfs niet kan verstaan, schoon ik anders al voor een tamelyken Griek, bekent ben, en zoek door te gaan. Ik zal van het groot profyt niet gewaagen, 't geen uit de voor ons voordeelige teering onzer noodlydende acteuren spruit, want anders zou het my geen moeite wezen om te bewyzen, dat de aller wrakste ezels, de rykste lasten gewoon te draagen, beter kunnen danszen na onzen zin, als de beredenste roszen, die veel van onderhouden kosten, en wynig andere winst aanbrengen, als dat keurige kenners der Pegazeeze paarden hnn over hunnen ren verwonderende, ons laaten tobben om den haver te beschaaren voor die beesjes, die wy meêr zoeken te stallen voor slepers trekpaarden, als keurige henksten van Pindus. Een Bucephaal van een vilders kar brengt meêr geld aan zyn baas, als de hartdraver van een jong heer, die uit zyn vaders goederen reid op den zadel der verkwisting. Ha! Sinjoor! dat je eens zaagt hoe veel het verscheelde in den ontfangst, een Latynze Cinna, of een Griekze Ifigenia aan te slaan, je zout je kruiszen en zegenen! want de eerste hoe verheven uitgevoert, en door een hedendaagzen Augustverbeeldende Sophocles verheerlykt, brengt in ver na niet half zo veel op, als een alderbedroefste Achilles, die met een woeste, in steê van een zedige, minnares verzelt, egter voor den Jupyn ageert, die de bak, en logies met gouden regen bepist.
Hier zweeg het pleitend Orakel stil, om van den Delphoszen troon het vonnis te vernemen, dat in spyt van alle Digters, en Poeëten wierd uitgesprooken ten voordeele van Midas: want de zon die riep, ik heb, als een gek, den brui van myn staf, en stoel, en daar meê opstaande, en den scepter overlaatende aan den allerwysten pretendent, zo droop Apollo, gelyk de Ridder van sint Joris van Madame Es gewoon is te doen, met een, ingetrokken staart door, latende zyn antagonist in de poszessie der Heliconze domeinen, die aanstonds ordineerde op den vlag zyner jurisdictie te laaten portretteeren een Latynze hemel vol antike Planeeten, die onderschraagt word door een Griekze poesjenel, opgetrarariet in een Frans Kermispakje, met dit devies in goud omcirkelt:
Wat is de Schouwburg thans niet wonderlyk vercierd!
Nu Pan, op Midas wenk, Apollo's Cliö pierd.
|
|