| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 37
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 25. Augusty.
Even gelyk de wolfswortel van Doctor Crispyn in den mond van zyn Bregtje versmelt, wanneer hy wel doorkauwt die gewenste operatie verrigt, waar na de honger des patients uitgaat, even zo voelde ik van tyd, tot tyd een zekere medewerkzaamheid mynes geestes stand grypen met de maatstok der tonge die myn oortrommel tot een byzondere aandagt bewoog. Hoewel ik van natuur met de meeste menschen een zekere gemelykheid bezat, waar door ik niet wel kan dulden, dat men my myne botheid demonstreert, egter had ik op dat uur een humeur dat zo toegevende scheen, als of het geboogen was, om het afdruk van dien spreeker te erlangen, die aan een vryborstige ader was vermaagtschap, ja wat meêr is, ik wierd gewaar, dat 'er een noodzakelyke stilte van meêr dan vyf jaaren wierd vereist, eêr men in staat kon zyn, om van een regte Pythagoras iets te verkreigen, 't geen strydig was met de aard der wilde dieren, Of de onbekende Wysgeer een Spiritus familiaris, of een zuivere Daemon had opgeknapt, weet ik niet te zeggen, want hy trof onzer aller ziekte zo net, als of hy, in de pis, trots een nieuwendammer geneesheer, uitgestudeerd, uit ons bedurve water kon zien, dat wy vry wat te veel van de boom van kennisze des goed, en quaats hadden gegeeten. Myne heeren, riep hy uit, na dat hy een drieling vol wyn super nagelum had gefept. De koude, en de ruwigheid van dien vrugt heeft uwe maagen niet alleen verslymd, verzuurd, en doorwormt, maar uw geheele bloed is zo zilt, en zo scherp, als of gy door een onordentelyke converzatie met de Delila dezer waereld, uwe Sampsonse kragt had verzwakt
| |
| |
onder de speenen der Philisteinen. Ik weet niet, of gy wel vry zyt van de spaanze pokken der Inquisitie, want gy trekt uwe neuzen zo vies over de waarheid, als of gy reeds op het tipje stond om die aan een verkeerde orthodoxie te verliezen. ô De kweilstoel diend niet verzuimt, messieurs, want wagt gy langer den waaren kwik te gebruiken, zo zien ik u als zeedyks nimphen op de privaaten van Babel elendig vergaan. Een zeker heer, die driemaal na den lighaame, in steê van na den geest uitgebrand was, en van zyn genézing een beëdigde certificatie zynes orvitaans in den kop droeg, kon dit niet laaten paszeeren, dewyl hy zig liet hooren, dat hem dogt, dat een man die geen geld ontzag geen nood had op de veneraale oceaan aan zyn snavel schipbreuk te lyden. Ha! jonker, gilde onze paracelzist, ik spreek niet van de uiterlyke bederviug der menszelyke zappen, maar ik heb het gemunt op die Adamitize mazelen, die de waereldlingen zyn geschonken, zintze geboeleerd hebben met duizend tydelyke bespiegelingen, om de eeuwigheid te agterhaalen. Yder mensch heeft een eige bruid om 'er deugden by te fokken, dog in steê, dat men die zou omärmen, zo popt de reden met de vyandinne der waarheid. 't Blanketzel der valsche Philozophie bedwelmt den Theologizen man. Hy verbeeld zig, die ongebeeld moet daalen in de bron der verwonderingen, duizend genugten by zyn favoriet te zullen opdoen, en ondertuszen groeit 'er onder den hoepelrok der Carthesiaanze wikking een zekere onmogelykheid, die hem weêrhoud om leven te voelen. Dit toeval verwekt een verstopping der kragten, waar door de innerlyke senuwen, en buizen geturbeert, een verrotting causeeren, die door eb, en vloed des geestelyken bloeds circuleerende, het geheel gestel der ziele doorpriemen. Pas is dit geschied, ô Aristoteleszen van den boetelje, of de geheele smaak bedorven, door zout, en zuur, vind geen vernoeging in het wezentlyke voedzel, maar, verzwakt van honger, eet slegts met den verlooren zoon draf, voor kalfs zwezerikken.
De meeste zwynen harders hunner driften blyven by den uiterlyken trog, als Weesper studenten, tot de slagter van alle vlees hun de keel afsteekt in 't midden hunner bespiegelende spoeling te slurpen. Even als een vilder de gestikte krengen op den schinderskar werpt, om ze aan de doggen voor spys te geeven, even zo leefd de tyd met de ballasten der eeuwen. Hy pakt 'er honderd duizen- | |
| |
den op den doodsbaar, die met stacie, en eer, langs den grafzark na onderen vaaren, om met hunnen penning te vertoonen, dat ze keizer Lucifers lyfeigenen zyn, en dienvolgende geregtigt tot de vuurige protectie van hunnen Prins. Ik zal van de dagelykze portien niet spreeken, die de domestiken van het onderaards sint Joris te beurt vallen, om dat de eeuwigheid den tyd buiten sluitende, belet onderscheid van uuren, en straffen te schetzen. 't Zal beter zyn, dat ik u verhaal, hoe zommigen uit het serail der lusten, en begeerelykheden uitzien na de waare mannin, die niemand aanneemt, als die los is van zyn zelve. De uiterlyke Philosophie, waar mede dat de reden heeft gehoereert moet sterven, zal de waare wysheid verjongen. Als uit de af van die Jesabel die jonkvrouw reisd, die een eeuwige maagdom bezit, dan doopt de Hermetische vogel zyn paradysveder in de bloedtinctuur van Eden. Dan natten zig Apollo's wieken in Luna's zilver. Dan voelt Acteön Diana's maan op zyn schedel. Dan weet de Jood waarom dat Moses van den kunstenaar met twee hoornen word verbeeld. Dan zit Japhet aan den kacchel, waar in Sem dat vuur stookt, dat de zwarte Cham verwiszelt in het Engelze kryt. ô Goden! die uwen Adeptus beweegt, gy weet wel wat ik zag, doe ik blind wierd. Toen myn proces tuszen myne vingeren verstoof, toen kreeg ik dien lapis in myn hart, die my de armoede deed keuren boven den rykdom. Met die reis ik langs de tyd na de eeuwige stilte, waar in die spiegel gloort, waar in ik de ziel der dingen beschouw, door het uiterlyke te verzaaken.
Net, als een ziender uit zyn extasi reverteert in zyn romp, zo stond ik bedwelmt door de klepel van dien Delphoszen klok. Ik voelde een geluit in myn leeden, dat my voor een oogenblik doof maakte voor myn eigen taal. Had ik de stomheid kunnen koopen, ik had nimmer gesprooken; want in dat stip, dat ik stil was, bewoog zig iets in myn binnenste. dat ik niet magtig ben te pennen, dewyl het zelfs boven myn zinnen my verslond, toen ik niets begreep. Wie weet of ik niet een eeuw van een kwartier zou gebleven hebben buiten my, was ik niet door de alarmklep der byzynde Haarlemiten gedwongen geweest den stillen hemel, om de razende hel der likkebroêrs te abandoneeren. 't Was, of Stephanus van de smouszen weder zou gesteenigt worden, zo bulkten de Da- | |
| |
miäaten der stieren. Wie hoorden ooit een grooter koevoet bonzen op de deuren onzer gehoor? schreeuwden de drinkelingen. Meenje, mistike labberlot, Michas goden te rooven, sprak een bespiegelaar, die by den mantel van zyn paap had gezwoeren, dat hy nooit anders doen zou, als met een uiterlyke geloofsbelydenis de vloek des wets den bek te snoeren. Eêr myn Levi, die ik heb opgeworpen, dit toe zal staan, zo wil ik liever u, myn malle monsieur Sicchem met al uw rot vernielen. Onze Dina, bol, moet niet geschonden zyn, of wy barbieren u al uw poppegoed weg. Zouden wy de handvesten der Cartheziaanze philozophie verzaaken, om ingestorte Ideën te zuigen? dat zy verre! dan kenje, knevel, de maximen der hedendaagze wysgeeren niet. Wy zitten, als st... vliegen te aazen op den pruimen, en razynenton der meningen, met het ezels kinnebakken der bespiegeling, en blyven daar getrouwer by, als by het oeffenen der weldadigheden, dog komen nooit, als Origines deed, om onze gierigheden te capoenen. Zouden wy den Opperbaas verwagten onder den dienst der Mozaïze werken, en volbrengen de geboden der hemels? dan kenje geen regte bespiegelaar. Neen, wy zitten liever over de lollepot, waar op de nikker Laödiceize lammertjes pap even te warmen zet, als dat wy brandende met Emaus wandelaars zouden voelen wat het in heeft getingeert te worden door de oly der verrukking. Uit dat vet groeid geen geld, en daarom houwd Judas van geen liefde, en overgeventheid. Een zakje zestehalven te tellen op een anders verdiensten geeft klem aan myn geloof. Praat gy van het contrarie zo veel als het u lust, wy begeeren geen roozen, als 'er te veel doornen aan den struik pronken. ô! 't Is zo zoet in zyn eenzaamheid alles te wikken, en 'er niets van te beleven, dat het geen regte mistiek ter waereld zou gelooven. Vagebondeerd gy vry langs landen, en steeden met uitgebanne raizonnementen, die geen vet in den ketel van Eli's zoonen doen druppen, wy houden ons by den westphaalzen ham der domheeren. Die met een weinig mostert van Deurhof gebezigt maakt zonder weêrgaâ, en komt 'er een korsje pompernikkel van Piëtistery by, dan zouden wy onzen rykenmans overvloed niet willen verruilen vooruwe schraale delicateszen. Los van zinnen, en vry van bespiegelingen te leven op de melk van een zekere wysheid, die de reden niet en ken, laaten wy Lazarus over.
| |
| |
Die wierd nog van de honden gelekt, maar wat rekel zal zig uwer erbermen. Al vield gy in de geut, myn hand zou u niet redden. Ik heb eens voor al beloofd getrouw te willen wezen aan de bespiegeling, en daarom heb ik den brui van de beleving.
Ik wil wel bekennen, dat ik moeijelyk wierd over dit compliment, 't geen een man wierd toegebeeten, die voor de waarheid sprak, dog dewyl de dommekragt der vergadering door zyn geluit my diverteerde in myn wil om te antwoorden, zo wierd ik verpligt na de boevenklok te luisteren des door geluk gepromoveerden mofs, die byërde: kunnen de heeren, die hier vergaderd zyn, om onder de consumptie van een flesje wyn, of twee, heel Europa te weegen, als Minoszen, en Rhadamanthen, zulken taal dulden, als die herbarist van zeverzaad te grabbel gooid? Waar zyn uwe ooren, ô helden, dat gy niet en bezeft, dat die kaerel met alle uwe meningen lagt? Is men verpligt in 't concielie der Bagchuzen plaats aan Minerva in te ruimen. Hebje ooit gehoord, dat op de vergadering van Trenten een stoel wierd gegeven aan de waarheid, en zullen wy, die navolgers moeten wezen van onzer voorvaderen goedkeuringen, dit dulden? Ach! had ik die Janzenist op den keulzen bodem, ik zou hem leeren, wat het in heeft uwer aller baarden te scheeren. Ik noem hem met een haatelyken naam, schoon ik de zeggingen van de vent niet en verstaa. De hond pist, heeroom, aan uwe kerk, en daarom moet hy weg. Al had hy niet anders gedaan, als getoond, dat gy anders leeft, als gy belyd, zo heeft hy gezondigt. Wie onzer komt by den ander om te leeren? niemant. Wy willen leeraaren, en wie 'er tegens spreekt, moet uit de sinagoge der drinkers worden geworpen. Op dit laatste woord stoof de mof overënt, om te toonen, dat de botste oszen vaak de scherpste hoornen bezigen.
Terwyl dat Ajax, en Ulisses vogten om de wapenen van Achil, zo dronken de Grieken een pyp tabak, en zeker was hier de tyranny van eigenbaat in 't eiland vreije keur opgevolgt, had ik niet opgestaan, en beginnen te roepen: Zullen de inquisitie princen hunne vuisten staan aan een man, die van al de waereld voor een gek versleeten, niet onderworpen is de censuur uwer Dominicaanze begrippen? Gelyk de duivel het hazenpad kiest voor het weiwater van een minnebroeder, zo stoorde furie des bloedraads weg voor myne vinding. Die mannen van oordeel zaagen hunnen misslag, toen ik hun in 't gemoed voerde, dat men de waare wysheid moest doopen, met de naam van krankzinnigheid, zo men haar wilde bewaaren
| |
| |
voor de wrevel der tydelingen. ô! Van dat de waereld gestaan heeft, tot dezen huidigen dag toe, is Pallas versleeten voor een kakkelol der eeuwen, waar meê de verstandige bandieten poppen. Die kruishaaring der bedelaars zit op de stoep van Midas na serviteuren te wagten, en pas is 'er een geldelooze zwerver op den nagang van haar honger, of hy word van de ratelwagten gevangen, en voor goede prys in de kortegaarden der Romeinen opgebragt. Haar laat men loopen, want de wysheid is thans de kost niet waard, terwyl oom kool moet dokken, om dat hy tegens de gewoontens der vaderlanderen zig wou inlaaten in een proces, 't geen is afgekeurd by 't gemeen, door de wil der Leuvenze Faculteit, waar onder onze mof dienst had genoomen uiterlyk, na hy eerst gedezerteert, had voorgenomen van zyn belydenis te leeven, als Hans Christoffel van zyn pillen.
Na dat ik dezen opregten David, door hem voor mal te doen versleiten, had bevreid voor de laagen van den valszen saul, zo dagt ik de waarheid zal nu ten weinigsten mondje toe speelen voor den loogen: dog even gelyk een jonge deêrn niet kan laaten na den serviteur te hunkeren, even zo weinig begeerde myne Diogenes den bek te snoeren voor de bulhonden der onwetenheid, want naauwelyks was 'er silentium gevloekt, of hy begon, daar ik het had laaten steeken, aldus: Het is niet van van daag, nog van gisteren, dat de waare Atheniënzize kippen van de valsze Platonize haanen zyn getreeden, ik wil zeggen, dat de innerlyke wysbegeerte van den verborgen Socrates, door uiterlyke wysneuzen is uitgescholden voor dwepery en fantastike malligheid. De historie van den onnozelen Abel, en de gaauwe Cain zal ik niet te berde brengen, want lieden van een duit oordeel willen niet hebben, dat men de waarheid uit heidenze, en bybelze gevallen teffens zal bewyzen. Om het beter te uiten, zy willen geen vermenging dulden in de theorie van heidenze en christelyke voorbeelden, schoon zy in de practyk niet onderlaaten die zo wonderbaar onder den ander te hutzelen, dat men vaak verpligt is te gelooven, als men den wandel der zo genoemde christenen beschouwd, dat 'er meêr den turk, jood, en heiden in uitblinkt, als de belyder des Euangeliums. De Leer van dat boek verbied ons den ander voor dwaazen te keuren, dog daarom word het niet onderlaaten. Ter contrarie die messieurs, die waanen tot het eerste gekomen te zyn, door na een zekere reden de dingen te wikken, en te weegen zyn hier in de slimsten. Beschouwd eens een man, die zeverzaad verkoopt op een verboode oeffening, en geef eens agt, of hy op die weinige bekwaamheid, die hy bezit, niet zo bars zal zien, als een boere jonker, die geen brood in den darm hebbende, egter om de rykste waterlander lagt. Let eens op u fyntjes, die de gierigheid, de geveinsdheid, en de liefdeloosheid hebben gepagt, en zeg my dan, of zy niet ruim zo pharizeüs zyn op die kwaliteiten, als de beschimper diens Tollenaars was, die regtvaerdig vertrok, terwyl de andere voor een innerlyke schelm, en boef reverteerde tot zyne Mozaïze bespiegeling, waar op hy zomtyds wel een wandelingentje buiten zyn zelven deed. Ik zou de Adepti der kroezen, en der bekers
| |
| |
nog wel meêr exempelen kunnen toeduuwen, dog dewyl yder vau u allen zo wys is, dat hy my voor eeu zot begroet, om zyn eigen dwaasheid te verbergen, zo zal ik, als een gek, op uwer aller verbetering nog een glaasje leegen.
Zo als onze geparuikte, en gedégende Democriet na zyn kannetje meende te vatten, verwiszelde hy bykans in een Heracliet, want een zekere Arminiaan, die anders sterk voor de verdraagzaamheid altoos had gepleit, wierd op dit oogenblik zo balloorig, dat hy een toebakskonfoor meenende te grypen, om den waarzegger 'er mede tot een logenaar te maaken, juist, door een heiligen yver zyn poot in den warmen kool stak, waar door hy als uitzinnig schreeuwde, dat hy geloofde, dat deze vent met den duivel bezeeten was, en dat 'er die met een braave rotting hoorden uitgeboent te worden. Waar zeven likkebroêrs vergaderen zyn doorgaansten minsten zes Bekkeriaanen, is 't niet in begrip van zaaken, zo is 't zeker in de uiterlyke belydenis: en deze, of het wezen wou, sprongen in de bogt voor den zathan, door hem te ontkennen. Door deze contraversiën op den bierbank, kreeg de vreemdeling, zonder een contradans van stokslagen te zien huppelen op zyn ribben, kans zyn gelag te betaalen, dog de hospes, die een perzoon was, die by een dubbeld krytje belofte had gedaan van zyn huis voor te staan, verzogt hem met een herbergiers compliment, en dat valt doorgaans wel wat mofs, of hottentots, dat hy na dezen niet geliefde weder te komen, alzo 'er anders periculum in mora zou zyn, dat 'er zyn tappers tabernakel zou uit zien, als een Janseniste vergadering onder de Paters Jesuiten, te weeten zonder klanten. O caput lepidum, schreeuwde ik, wat leefje met dit lepidum caput! dat is te zeggen: wat is een ingebeelde wysäart een verdriet voor de regte philozophen! De voorgenoemde latynze schoolbul, die volgens de regulen van de grammatica, en de syntaxis zelfs kinderen meende te genereren by een nederduidze vrouw, als hy na de constructie van het masculien, en het feminien gezonde aardwormen dagt te fokken, schoot my op dit zeggen op zei over de comediën van Terentius, dog alzo de latiniteit van dien knevel tot de hoogste eloquentie was gerezen door het verörbeten van dien zondags penning, die hem zyn zuiglam voor het opzeggen van zyne eens weekelykze les had verëert, om een pindje te neipen, zo repliceerde ik, dat ik tot nog toe, maar halverwegen gestudeerd in den wyn, niet in staat was om over de grandeur der taalen zo te hartuweeren, als 'er tot zyn professie verëist wierd, Bloed! lezer, had je die baviaan, en zyne trotze gebaarden over dien lofgeving aangezien, die hy van ons verkreeg, je zoud gemakkelyk uit de stuipen van dien eene hebben kunnen leeren, hoe de andere letteruilen aan een compleete zotheid geraaken.
Maar zagt, daar is my zo even geleeraard, niemant voor mal te begroeten, zelfs geene praeceptores, nog magistri, die anders veeltyds de canaalen zijn, waar langs de pedantereiën in reijen, en gelederen, om de jeugd te occupeeren heenen trekken, en om die reden ben ik van advys, dat
| |
| |
men de minst eerelyke leeden de meeste eer aan moet doen. Had ik den mantel van Sem en Japhet te baat, ik zou vader Noach zo digt toe bakeren, dat geen Cham in de waereld zou merken, waar het de school Dioniezen schort. Nu heb ik die niet, en daarom laat ik ze in den trog der taalen wentelen, als Hans Christoffel doet in Britjes paardenkreb, zullende u, voor ik deze deur grendel dit nog tot een slot toevoegen: dat ik als uit één mond van de geheele byzynde compagnie hoorde zeggen, dat zy liever duizend jaaren wilden te drinken zitten onder den lommer van dien geävanceerden mof, die wy te vooren hebben afgeschetst, als een vade mecum der hedendaagze geesten, dan dat zy met één dag dorst te lyden zouden prophiteeren van de allerkragtigste hartsterkingen, die uit de verlogening der hedendaagze overleveringen worden gestookt, wanneer men, als een bekwaam Alchimist, van de grootste elementaare beuzelingen de superfynste abandonering aller uiterlyke raizonnementen trekt. Een Socintaanze dwaalstar van het kooren firmament der Amsteldamze beurs, was van advys, dat men in alle de zakken van Jozephs broeders zulken zilv'ren beker niet zou vinden, al zogt men een jaar, en zes weeken als die weggesloopene voor gaf, dat er vereist wierd, om dat druivenzop te leppen, dat aan Edens wynstok groeid. Ik ben zo wel, als de beste de omnibus aliquid, sed de toto nihil, dat is te zeggen, scherpzinnig genoeg om door een quid, pro quo, dat is, door een klaare betooging, myn reden te doen gelden boven het geloof, vervolgde de Rensburgze Apostel, dog om myn perzoon, goed, en leven te waagen voor de begrepene dingen is het werk niet der hedendaagze broederen.
Deze woorden verwekten een generale zalvo uit glaazen en kelken. 't Was lang leeve de burgerlyke gezelligheid der gevoegzaame zielen! door de trouw, die Midas verschuldigt is aan de klanken van Pan, zo groeijen, en bloeijen onze ooren tot aan den hemel. Hier door nader aan de steilte, dan aan de diepte, zo is men ontfangbaarder voor verheve, dan voor nederige dingen. Apollo doet zyn gevoeg in onze lepels; de zon pist zyn dauw op onze mond, met een woord, wy zien by de eeuwige kaars, dat de nagt, en de donker goed zyn voor verborge uilen, en muggen, die het voor een geluk rekenen, door een onzekere weg, op hunne twee vermolmde krukken van geloove, en hoope voort te scharrelen na een zekere verborgene liefde, die wy geen van allen kennen, nog beleeven. Ons diend wat anders, niet waar, myn heer? vroeg my de voorzanger van dezen tempel, en ik antwoorde voorzeker, en terwyl niemant mijn meening in dezen verstond, zo scheide wy elk met een byzonder begrip, en voornemen van den ander, om tot voorbeelden der Lezers dezer drie agter den ander volgende bladeren te verstrekken, die wy vast stellen dat even zo zullen doen met den zin van Momus, als de genoemden met ons hebben gedaan.
|
|