| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 36
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 18. Augusty.
Na dat 'er over het Corpus Juris van Doctor Crispyn meêr meeningen waaren gestempelt, als 'er notis variorum over Brita's verborge maagdom zyn gerezen, dewyl 'er ieder van redeneerde, als of het wetboek diens cabouters de eenhooren van Achelous representeerde, zo daalde onze hoogvliegende Duitzer uit de rocchel der geneeskunde in den quispedoor der hedendaagze Justiniaanen. Al had hy rhobarber, en zenuweblaaden gevreeten, nog kon hy geen meêr verfoeijingen gelost hebben over een faculteit, die hem eens hebbende doen steeken, door een solliciterende tarrantula, als een materia prima der krakeelen, zo had doen danszen op de spatie van een proces, dat hy 'er nimmer zou van afgeraakt gehad hebben, was 'er door klinkende munt geen melody geschraapt, om zyn kruis te verzagten. Ik geloof niet, borst onze Westphaalze metworst van den rooster, waar op hy zat, uit, dat 'er in de vier deelen der hel één eenige Advocaat, of Procureur te vinden is, en waarom dat? vroeg een Boeren Drost, om dat, repliceerde hy, byaldien zulks zo was, 'er geen één verdoemde in staat zou kunnen zyn, de eeuwige tormenten te verduuren. De verzekering van de blyvende elende der rampzaligen houd de ongelukkigen in een gestadige Aristotelize bevatting der gloeijende koolen, en dewyl zy die alle daag zo moeten slokken, gelyk de arme Clariszen den stokvis moeten kluiven, zo dunkt hun, dat de order, en de professie hunner Leer, en leeven eenigzints duldelyk is, dewyl zy die der munniken slagtende aan geene veranderingen onderworpen schynt. Bragten de Juris Doctoren de zielen om laag in de war door kettersze
| |
| |
uitvindingen, ik zeg liever Cartheziaanze twyfelingen, waar door men nimmer weet, hoe zyn zaaken voor den regter staan, zy geraakten niet alleen uitzinnig, maar zy zouden het geheele raadhuis van Pluto afloopen. Ik heb heeröom vaak hooren praaten van de benédenste tormenten, en ik maakten 'er alle zoorten van pynbanken van door verscheidene spaanze geweldenaryën, van de goede catholyken in de Westindiën gepractizeert, om de arme heidenen te bekeeren, voor den dag te brengen, dog wat ik deed, of niet en deed, ik kon my door geen vreeze der straffen vroom maaken, voor ik in compagnie agérende met een voornaam regtsgeleerde, zo een schrik voor zyne proceduurkastydingen kreeg, die zelfs de booze tongen der wyven surpasseeren, dat ik liefde begon te gevoelen voor de rust, en de vreede. Laat my de geheele waereld liever berooven van al wat ik heb, en wat ik ben! riep ik uit, eêr ik ooit verval als een schaap onder de wolven. Dat latyn, ik zeg dat hottentots latyn dat weet, en dat kost my wat. Nu de Hémel zy gedankt, ik ben uitgebrand, dog hoe veel duizend gulden het my heeft doen verliezen, weet uwer aller dienaar best, die vry wat mercuriaal kwyl heeft uitgewaaszemd, eêr hy gezond te zyn wierd verklaard. Ik zal in twintig jaaren die kragten niet weêr overwinnen, die ik door hartzeer en verdriet in die zes jaaren heb verlooren, doe ik met de hoed in de hand myn eigen beul, en garden moest betaalen. Niemand der byzittende drinkelingen dorst onzen held meê, of tegens vallen, dewyl yder my aanziende (alzo ik daar ter plaatze onbekend was) voor de eene of de andere stadhuis rups, vreesde t'avond, of morgen eens te zullen vervallen in het schrobnet der begeerelykheid, dat zy veronderstelde aan my, beneffens aan meêr andere op de accademie geschonken te zyn, dewyl myn poeëtische viziönomie sterk synpatizeerde niet het karacter van een hongerige gier. Ik merkte aanstonds uit het oogen opslag van eenigen deze overwéging, en dewyl ik my wilde zuiveren van een brandmerk, 't geen my onregtvaerdig scheen te willen bezwaaren, zei ik: die manier van redenéring, myn heer, komt my niet onäardig te vooren, en ik zou haast zeggen, ik steek myn zégel aan uwe woorden, dog ik weet niet, waar men zal blyven met de pleiters, als zy voor de hel tot een ballast worden geschat. De hémel is te eerelyk om 'er de eigenbaat te logeeren, en wierden ze voor een
| |
| |
veertig, of vyftig duizend jaaren in 't vagevuurverbannen, zo zouden ze, na de leer van de kerk 'er evenwel op 't laatste na toe moeten, want niets keerd van dien warmen test na de vergaderplaats der rampzáligen, maar wel door kóking, en opdamping tot den troon der gelukzalighéden. Hier stont mejonker, als piet snot, ik wil zeggen, als Hans Christoffel, toen hy zyn eigen rotting voelde op zyn lendenen bótzen, door den vuist van Swaanenburg. Een goede slokker, die ik geloove, dat te biegt ging by een minnebroeder van zyn eigene vrouw, vatte het zwaerd op, door te zeggen: als een pokkige ziel in dien kwylstoel der uitbrandinge zit, zo word zy zo zuiver, als de reine maagd Brita zelver is, die geen aards leeven meêr hebbende, het steeken van een moffen speldekop niet eens kan voelen, al boorde hy door vel, en vlees heenen. Een schadelyk Philozooph, die de werken van Spinoza had doorbladerd, gaf ter overweging, of de al te gierige deeltjes der procureuren, door haar scherpe en azynige aard haar zelven niet zouden opvreeten, en dus als van deelbaare in ondeelbaare vezeltjes verdwynende, zouden vervliegen als de malle pogingen der goudmaakers, dog hier tegens stelde een wyzere, dat de dingen die stoffelyk zyn wel verwisselen, terwyl de geestelyke wezens altyd dezelve bleeven, en hy voegden 'er by, dat het veel beter was eenvoudig de openbaaring der waarheid na te volgen, dan ze door loogenen te overdwarszen. Ik heb tot nog toe met vermaak, vervolgde hy, die critique op de regtsgeleerden gehoord, maar het zou my zeer verdrieten, by aldien men van aardige raljerie wilde vervallen tot profaane bespiegelingen.
Deze woorden op zyn pas voortgebragt, stremde de geest van Macchiavel, en Hobbes, waar door onze duitze papegaai tyd kreeg te zeggen, wat ik heb gesprooken van de hel, heb ik maar by traditie overgenomen van een zekeren poeët, die by gebrek van brood zyn hollen darm vulde met klugtige sprookjes, en zotte vaerzen. Ik weet niet zei hy, voortvaarende, of 'er naast de advocaten wel schadelyker dieren in de waereld zyn, als de digters, ik zeg, wat meêr is, ik weet niet, of zy de solliciteuren in ondeugd zelfs niet overtreffen, want de laatste liegen om den broode, dog de andere doen 't enkel, en alleen om van gebrek, en honger te sneuvelen. Geen grooter haaters van hun zelve, als de rymers, want buiten
| |
| |
de bespotting, die dat janhagel moet dulden van de wysaarts dezer eeuwen, zo zyn de beste zo dooroeffent in de armoede, dat ze te zwak zyn om den adem der ryken te kunnen verdraagen. 't Is ook om die reden, dat de grooten zo genadig zyn, dat ze hun voor hunne gaaven der maaten veiligen, als of het prezent aan een hedendaagze Apol de ondergang zou wezen van zynen geheelen Pindus. Ik hoop niet zei de prater, dat hier in de compagnie eenige voorstanders van 't Heliconse dolhuis zyn, die 'er over myne vryhartigheid mogten verstooren, want anders houw ik dit geüitte voor ongesprooken. Hoe kan myn heer, die anders zo wys is, zo mal vraagen? schoot hem een ryk koopman toe, die net wist hoe veel zestienendeelen verstand 'er nodig was, om een actie te doen reizen, of te doen daalen. Hoe zo? repliceerde de mof. Kan een geldelooze een pint commandeeren? Zou de palfrenier van een lamme pegazuschen ruin op een zestehalfs paard durven klimmen van zyn lempige schimmel, om hier een maatje haver op te doen? Zou de staljonge der muzen den beeker leegen onder de goden der Amsteldamze beurs? Neen, myn heer, eêr zal de gekke Hans Christoffel wys worden, eêr een digter op zyn eigen gelag zal durven trotzen in een kroeg der grooten. Ik wil niet zeggen, dat zy dan, of dan niet wel een aalmoes krygen, voor het evangelielezen der bruiloftsgezangen aan de deuren der gehuuwden. Geenzints, even gelyk de kuipers in hunne leerjaaren bestaan van op de zondaagen hunne les op te zeggen, zo hoepelen de ducaten, en de ducatonnen, die 'er overschieten van de rymende bedelrequesten de schraale duigen van een drieduits Flaccus, of een oortjes Maro, zo gestadig aan één, om de zielverkoopende comenysdirecteuren, die hun uitrusten voor den doodkist, te voeden, dat men niet kan zeggen, dat zy iets profiteeren van hun erbarmelyk papier verkladden. Al wat een vreier der zanggodinnen kan opbaggeren uit de maagdelyke diepte der muzen, is voor den bakker, en den varswater verkoper. En om u alles in eenen adem te zeggen, de pen van zo een kwylende laberlot is zyn koevot, en beneemt men hem die, dan is hy even zo gehard, als een moordenaar die het kruis met zyn billen kust, en daar meê is 't uit.
Wie zou denken, revelde ik in myn zelve, dat een koopman zo staatkundig zou kunnen redenéren over de monarchie der zukke- | |
| |
lende pretendenten van den Apollonizen scepter? Ik wil wel bekennen, dat ik als een tweede Habakuk, by de hairen getrokken, in dezen dronken leeuwenkuil stond te kyken na dezen hollandzen Daniël, die de staat der poëten zo naby beschouwde, als of zyn moeder van de geest van Visvliet verschrikt zynde geweest, hem had gebaard voor een uitlegger der Pinduze droomen. Ik kon van conscientie wegen deze waarheid niet contrariëren, en daarom zei ik, dat het zeker was, dat zint men de gelukzaligheid van den armen mensch had beginnen te stellen in 't vergaderen der uiterlyke schatten, dat zint dien tyd alle de wysheid, en de hemelze deugden waaren vervallen. Hoe, repliceerde een man, die 't accent van een Quaker had gepagt, steld gy de ydelheid van een party vooze klanken op de lei der heilige invlietingen. Geenzints, myn vriend, sloeg myn ratel te rug, met een mennoniete zuinigheid, die my nog korts heeft bedroogen, want zo 'er een onder de zon is, die aan de meeste rymmanifesten met oorlof zyn hinderste veegt, zo ben ik het. Die dagelykze grollen, die wy met verfoeijingen bekladden, zyn niet alleen geheel ontbloot van geest, en leeven, maar zelfs zo koud, als het ys van de spitsbergen in Groenland, en die wat beeter schynen, zyn zo Laödiceês, en lauw, dat ik om te braaken geen kristal van antimonie, dat Doctor Crispyn aan zyn patiënten geeft, hoef te gebruiken, ô neen! een weinig arsenicum uit het peperhuisje van een onzer apothecariszen in rym is genoeg in staat, om my den lever te doen uitbraaken, met zo veel furie, dat geen Hans Christoffel in staat zou kunnen zyn, om 'er die, met twee warme bollen, gelyk hy aan zyn meid heeft gebakken, weder in te douwen.
Appropo, zei een zekere snaak, die, als een beul, van zyn barbiers lancet leefde, wat is dat tog voor een kaerel, daar gy daar van spreekt? Ik antwoorde, myn heer, het is een compleete charlatan, die na de vorm, en de figuur van een leest niet alleen de maag en 't geheele gestel van een mensch wil afmeeten, maar die zelfs de ziel wil na gaan met schoenmaakers steeken. Hy heeft een zekere mistieke elst, waar meê hy de natuur verschalkt. Deze verkoopt hy voor de sleutel des afgronds, en ondertusschen is dezelve maar zo veel als het pit, dat in staat is om al de oly der lampen van die vyf dwaaze maagden, waar van hy een boek heeft gehekst, te doen
| |
| |
verteeren. Heeft die knevel ook opgang in deze stad? vervolgde hy te vraagen. Ik zei van neen, want zyne actiën daalen geweldig, zint hy langs de weg van Luna, en Venus dagt te klimmen op den preekstoel van Apol. Jupiter zit deze Salmoneüs, zo men gerugten mag gelooven, met den blixem reeds agter de vodden, na hy op zyn zweedze kopere brug heeft staan ratelen met een lazarusklep van verontreinigingen, die de zoonen van Saturnus zo afschuwelyk te vooren komt, dat zy niet weeten of 'er uit een nar wel compleeter boosheeden kunnen botten, als 'er uit zyne takken spruiten. Ik stelde my in postuur om den heelen Hans, ten respecte des onderzoekers, als een andere Brita te ontzenuwen van zyne doodelyke vermogens, dog eene aan my onbekende waarnemer onzer discoerszen stoorde myne fataale pogingen, door zig aldus te laaten hooren:
Ik heb van deze avond het geluk genooten van uwer aller ongelukzaligheden met hartzeer te verzellen. Dewyl myn noodlot niet, maar de wil des hemels heeft gewild, dat ik voor eenige uuren een deelgenoot heb moeten wezen van een confrerie, welkers praefect een compleete zot, en welkers medegenooten totaale gekken zyn. Even zo desperaat als de liefhebbers van den Schouwburg staan te kyken, wanneerze een deel niet noemens waardige acteuren zien ten toneele stappen, als kinkels, en boeren in de hedendaagze kermispakken der schraale marionetten, om voor kyzers, en koningen te ageeren, even zo geturbeert was de dorstige gemeente, toenze een zekere dwarsdryver hoorde een toon slaan, die meêr accordeert met de natuur van een Momus, of een berisper, dan met die van een Gnato, of een pryzer. Een zekere losbol, die zo vast zat aan de concepten des tyds, dat hy het onkennelykste der eeuwen vergat, kon niet laaten, toen hy zag dat alle de Democriten byna in Heracliten vervelde, of hy moest, met het accent eenes zydestoffenwevers den antagonist der malligheden te keer gaan. Wie meend die Tymon der Atheniensers, riep hy, dat hy voor heeft, die zo conversabel is om onder deftige lieden te verkeeren, als een heiboef onder de Parisiaanze matreszen der grooten? Denkt gy, dat wy het grondzop zyn van den disteleerketel der natuur, of dat wy onze mensheid hebben verpast voor de dierelyke eigenschappen der woede beesten? Ziet gy de aardigheid onzer vindingen aan voor triomfanten, en damasten van lucifer? Of meend de albediller der zeden,
| |
| |
dat onze perpetuellen, van u afgeschilderd voor zottiezen, zullen verslyten door het gebruik uwer scherpzinnigheden? Eêr zullen de wyven verzadigt worden van de mannelyke omhelzingen, eer wy zullen ophouden te bewyzen, dat de el van een koopman ver surpaszeert den klepel van de verroeste klok der bedelende wysäarts. Neen, gy zyt dan wie gy zyt, uw haring braad hier minder op onzen rooster, dan die van Hans in de pan van zyn Brita, en daarom, waarzegger van den duivel, scheert u van hier, of zyt verzekert, dat gy zo tienden zult ontfangen van deze twee vuisten, dat gy met geen honderd Platonize plaisters zult knnnen in staat zyn, om die wonden te dekken, die u by het eerste repliek van myn gezegde zullen te beurt vallen. Ik, die wel zag dat de waarheid in een kroeg zo min huisvesting kon vinden, als in sinte Peters kerk binnen Romen, bediende my een wynig van een Sociniäanze dubbelzinnigheid, om de orthodoxie dezes koopmans te verstrikken, en vroeg, kan myn heer zyn verstand zo ver niet leggen aan den keten der bescheidentheid, dat hy ten weinigsten afwagten mag de uitbreiding, en het slot van dien ketterzen tekst? Is hier ieder niet een vry heer op zyn boetelje? en mag elke conclavist geen Paus verkiezen na zyn zin? My dunkt, schoon men het zelden ziet, dat op een concilium ieder Bisschop mag spreeken na zyn begrip, dewyl zyn weizer na het vorstelyk horologie moet staan, 't geen hem beweegt, dat het egter hier hoorde gepermitteerd te zyn, en schoon genomen dit verboden scheind op de congreszen der munniken, die in Babels conclave te zamen rotten, zo hoorden wy onderdaanen van bacchus te bewyzen, dat wy redelyker, dan alle de Stoïci, Peripatetheci, en Epicuren zynde, ons meêr overgaaven tot de onderlinge verdraagzaamheid, als die geene, die met de naam van Philozophen te zyn alle de boeren bedotten
Ik kreeg door myn Jesuitize tong eenig vermogen op den vorst der onwetendheid, die aangestooten zynde van een twee drie hanszoppen van gedagten scheen geworden te zyn om het merg der Socratesse geduldigheid uit een pyp vol vergieny bladeren te zuigen, dewyl hy van zyn naabuurman een dozis tabak leende, om zyn kranke harszenen weder tot rust te brengen. Terwyl dit geschiede had ik tyd te zeggen, tegens den David Joris der vergadering, hoe kan myn heer zo met de deur in het huis vallen? en, zonder volgens de Rethorica te werken, zo plomp wezen in zyn Philozophize begindzelen. ô Door piano te
| |
| |
avancéren, vervolgde ik, zo plant Mars zyn standert op de stormkat van Venus. Meend gy dat Hans met de eerste aanval genoegzaame bres heeft geschooten in de halve maan van Brita? Geenzins, myn heer, alle de toehoorders zyn geene happige Weeuwtjes, die hunne serviteuren dwingen tot den byslaap. 't Contrarie is waar, en daarom meen ik, onder verbetering, dat men nooit een Chinees beter tot het Christendom kan bekeeren, als dat men 'er een wynig van Confusius laat onderloopen. Naauwelyks had ik met Menno's teken te vertoonen, bewezen, dat ik tot koopen, en verkoopen gepriveligeert was, of hy, die zo wars was van de arglistigheid der slange, als Brita Beyer van de natuur der duiven is, viel my op het lyf met zo veel assurantie van spreeken dat ik verstomde. Meend gy, amice, riep hy, dat 'er aan het privaat der eeuwen nog wat te witten, en te plaisteren valt? Gelooft gy, of durft gy gelooven, dat ik tegens de placaten van den oppersouveryn my zou durven begeeven tot het opbouwen van een woning, welkers grond van te vooren ongeheit was? Geen Kakus onder de zon zal een timmermansbaas, die eerlyk is, beweegen om zyn eed hier in te breken. Ik weet wel, dat 'er honderd duizenden zyn, die om geld tegens de keuren des Lands huizen planten, maar ik weet ook wel, dat dat de ruïneerders, en ondermyners zyn der allerheiligste handvesten. Zint ik gezien heb, hoe men op vermolmde ruïnen der zondige natuur toorens heeft beginnen te vyzelen, om tot de volmaaktheid te klimmen, zint dien tyd nam ik dienst onder de waarheid, en die gaf my overal zo veel toegang tot de beste gezelschappen, dat ik 'er wierd uitgeschopt- Ik heb u, en uw soort al lang genoeg zien splinters viszen uit de oogen uwer medeburgeren, 't word tyd, dagt my, u met dien balk op uw lendenen te bonzen, die gy vergeet te kennen. Ik zeg nog eens, gy en deze heele vergadering zyt een party spreeuwen, en ik hou u voor een der slimste, riep hy, op my wyzende, om dat gy met een zekere Mennoniete bescheidentheid den spot steekt met alle waarheid, en deugd.
Ik wil wel bekennen, dat ik wel kon voelen, dat ik nog in ver na zo verstorven niet en was, als Doctor Crispyn voorgeeft te zyn, dog dewyl ik wat beter opgevoed was, als een pothuisrekel, zo verkropte ik myn toorn, en ik begon myn vyand wat honing om den bek te smeeren, door te zeggen, dat ik my gelukkig agte eens een man ontmoet te hebben, die ten meenigsten professie dorst doen van zyn geloof, zonder te letten op zyn intrest: en ik voegde 'er by, 't was te wenszen, dat zy, die voor de waarheid scheep komen, dien zelven weg insloegen. Ja, schoot hy my toe, dat zou wel gaan, waaren 'er zo veel stukken van agten verknogt aan de deugden te beléven, als 'er mutzaarden, en brandstaaken vast zyn aan de verkondigingen des Kruisses. Ik wil wel bekennen, dat ik expres, om van dien kwastigen apostel iets meerder te vernemen, nog een half pintje commandeerde, en dat het my niet berouwde zulks gedaan te hebben, dewyl hy my zo troef op speelde, dat ik in steê van als een mens te vertrekken, voor beest den afmars sloeg. Een zaak die ik toekomende week, eêr ik weêr Couranten anatomiseer, u tot een slot dezer ontmoeting zal verhaalen, al zoud gy my alle uitlagchen.
|
|