| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 32
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 21. July.
ô Sancta Lucina! ondersteunster der baarende wyven, help uwen opregten Momus! want hy moet na de volenwyk, en dat, wie hoorden 't ooit? van een onegt kind. Hy, die zo lang uitbraakzelen heeft geworpen over de vrouwelyke gebreeken, volgens de aard der wettige trouw; hy, die had gezwooren nooit eenige lof te trompetten over eene kunne, daar men van conscientie wegen geen goed van mag melden; hy, zeg ik, die zo eerelyk was, dat hy het heele huuwelyk voor een hel begroete, zal een paradys, een hemel, een Elizé, met het dieploot der bespiegeling gaan opbaggeren, uit een materie, die zo na geparenteert is aan de val, dat ze de best overendstaande man kan doen ter neder buitelen, en dat met een lachje, een lonkje, een wisje wasje, ik zeg liever, met een zeker niets, dat ons de zinnen bedwelmt, verrukt, en onttovert. Adam was zyn zelve niet, doe hy Eva zag, zeggen de Böhmisten, want hy stapte af van zyn regtheid, en wierd krom. Hy vond in Venus zo veel, gillen de goudmakers, dat hy zyn eigen Mars niet alleen verloor, maar hy verschoot 'er meêr kruit en loot aan, als 'er van de Spanjaarden op Gibralter is verkwist. Verwondert u niet, Lezers, over deze gelykenis, want de geheele natuur kreeg een krak, een scheur, en borst, doe de nieuwsgierigheid aan de gang, door de spleet der tydelyke voorwerpen een zekere eeuwigheid wilde agterhaalen, die verborgen blyft voor den onderzoekenden wysgeer. De grootste Deurhoviaan, hier over redenerende, avanceert geen duim meêr in die wiskonst, als een boer. Hy, mag by de gis over dit mirakel gloszeren, dog by het slot der zaa- | |
| |
ken zal hy moeten bekennen, dat een langdraadigen worm zo goed is, als drie korten, en dat is niet alleen waar, volgens de nieuwe waarn eeming van den Hipocrat in Vrankryk, maar zelfs na het oordeel der voorgaande. Doctoren, die hoe verscheide zy anders vallen, in de manier van hunne patienten te kastyden, egter alle in dit centrum keerende, toonen zulke compleete gekken te zyn, als de poeëten zelfs, en meêr kan ik niet zeggen om myn voorgestelde te bekragtigen. Dog genoeg van de waarheid, 't word tyd dat wy onze pen aan de logen sacrificeeren. Dat 's gang:
De Philozophen, die voor de vrouwelykheid zyn, zyn eenparig van advys, dat het vermogen der dingen niet rust voor het ontrust word, want anders was het perpetuum mobile capot. Zy meenen dat als de zaaken haar hoogte hebben gekreegen datze dan moeten daalen. Zy stellerr vast, dat het vuur, dat de wil, dat de begeerte haar zelven zou opvreeten, zo het de gelaate deeltjes der wyfjes niet schuttende waaren, door het zelfs te doen. Zy meenen, dat de vrouwen, als wateriger vallende, vatbaarder zyn om alle de bespiegeling der mannen te verslinden, als zy schynen, om door hunne vonken haar wellen te dempen. Met een woord, zy begrypen de juffers als de quintessens van het groot al, en dienvolgende zo na geparenteert aan de goudmakery, als een poeët aan den honger. 't Is om die réden, datze oordeelen, dat het eind der dingen, volgens Drebbel, aan het begindzel vast zynde, ons wyst, datze de naam van engelingen behoorden te draagen, schoonze in substantie maar du..... zyn. Haar afwyking, en verre distantie van den zuiveren wortel, doet haar volgens den circul der ronding weêr neigen na de eerste natuur van het chaös, waar uit de verscheiden heeden der hartstogten haar bezonderen figuren zoogen. Gelyk de vier haspelende elementen in den beiäart verborgen waaren, om ordentelyker wyze de zaden der verscheidene opborrelende Ideën te reipen, zo merken zy de manninnen aan, als dien zekeren Tarter, dien Erebus, en Nagt, waar uit wel was goeds te haalen is, als 'er eerst magice wat goeds ingestort word, door een Demomorgonise kragt, die de beweging der hoofdstoffen begunstigt. Zy doen nog meêr, zy erkennen de wyfjes, als een mistike schouwburg, als een verborge doolhof, als een rat van avontuuren, als een spil, en as, waar op de rondingen draaijen, met een woord, hoe ze 'er meêr
| |
| |
van redeneeren, hoe ze 'er minder van verstaan, en daarom hebben ze 'er zo veel respect voor over, dat zy met Aristoteles denkende, om dat ik u niet kan bevatten, zo omvat my, hun hasardeeren aan een zee, waar in de geheele wysgeerte versmelt. Ze bruiën beget toe, en zonder te bedenken, dat Curtus wel in den brandenden poel sprong, maar 'er nooit weêr uit en kwam, zo waagen zy het op de voorbeelden der ouderen, om hun stad, en land te nutte te zyn, die veeltyds uit de lotery van wyze vaders malle kinderen trekken, om dat hunne wormpjes te kort en te klyn, door de geduurige studie gekapt zynde, niet magtig gelyken te wezen, om met Ariadnes draat de Dedaluse waranden ten einde te loopen. De al te groote verstrooitheid der geleerden verwekt veel abuizen in de voorttéling. Een deel van die heeren paszeeren zo veel malmolens, dat ze Don Quichot slagten, welkers lans al capot was, eêr hy nog eens regt aan de gang scheen. 't Is begrypelyk, dat een Astronomus, die in 't congres heeft gezéten met de planéten aan den hemel, niet wel in staat is om de hel van Proserpina te gerieven. Dat past Pluto, ik wil zeggen, den koopman beter. Die mannen zyn zo niet afgehaspelt, als die hun geest, en bryn te barsten rekenen, om 't Oost, en 't West te vinden. Als de Mercurialisten, die twee Poolen van credet, en debet waarneemen, dan kunnen ze gemakkelyk den oceäan des huuwelyks bevaaren, want geld te winnen is de naaste weg om de Eöluse tempeesten der kakelende onweeren van knorrige wyven te beteugelen. Een Doctor moet een vieze palinuur in den Egt zyn, als men bedenkt, dat hy afgezolt door het urinaal beschouwen der kranken, over den waterpot van zyn gezonde gemalin meend te gloszeren. Men zou byna zeggen, hoe kan het mogelyk zyn, dat zo een held, die zig in een Apothekers winkel heeft gediverteert, om over de natuur der doodelyke fenynen te besoigneren met een artzenymenger, of een verlepte Drogist, nog zo veel leven kan vinden, om de dood, ik wil zeggen, een wyf onder de oogen te zien. 't Scheelt niet veel, alleen de laatste is wel honderd maal poeseliger, dan de eerste, en om die reden schryf ik nu tot roem der deêrns. In substantie is 'er tuszen een malsche meid, en de schraale hannekemaaijergeen verschil. De omtrek van buiten is alleen bedriegelyker, en om die reden verkiezen de meesten liever het hu- | |
| |
welyk, als het graft; zonder te bedenken, dat tuszen een korte en een lange dood een groot verschil leid.
Maar zagt, waar vaar ik heen? de lof der vrouwen is ons bestek. Wy moeten van daag geen gezonde vrugt in de waereld brengen. Want de logen is onze bevrugter. Die raad my de liefde te blanketten met fermilioen en lootwit. ô Die schepzels, die het laatste droppeltje van den grooten disteleerketel zyn geweest, blyven onzen dorst waardig. Laat een ander een mutsje kraamanys neipen of een brandewyntje verorberen, wy houden het met den bitteren jenever der vrouwen. Een zoppige peer te drukken uit het kristalyne glas van twee vleijende lippen is wat anders te zeggen, als voor de balie der wysgeeren te bewyzen, dat 'er niets meêr te schuuwen is, als een vrouw. Laat Tymon de menszenhater zo spreeken, wy hebben wat anders in den zin. Al waaren de dames van binnen nog slimmer, dan 'er de verstandigen van zeggen, wy loeren, wolfjes, op uw vagt. Hoe komen die duiveltjes aan zulken fluweelen vel? riep Socrates meêr dan eens, als Xantippe goedschiks vader vergaste op het overschot van Plato's omhelzingen. Wat Pan denkt om zyn hoorens, als hy Arethusa hoord heigen van liefde. Acteön vergeet zyn hoofd, als hy Diäna's &c. mag beschouwen. Hermaphrodiet vloeid weg, als hy in Salmacis kabbelstroom mag baaden. De groote Jupiter verwisselt in een stier, om een koei te bespringen. Was 't Europa niet, ô kalveren! die meêr hieuw van een bul, dan een os? Had Apollo raad gevraagt aan zyn reden, hy had zyn zwavelstok niet gestoken in Lencothois lollepot, die 'er van aangedaan zo geurig wierd, dat 'er de groote Mufti nog dagelyks wierook van laat branden voor zyn Roomze favorieten. ô Kinderen onzer eeuw stapt uit uwe kennis en uit de dagelykze ontmoetingen uwer buuren uit, en omhels den keten der trouw. Geen schoonder boeijen, als een paar vrouwen pooten. Wat bei zou den angel niet gaern stippen in den honingkorf der liefde, als hem de appetyt bruid. Al zag 'er het schaap zo zwart uit, als de nagt, nog zou de morgenstond van een jong kaerel knielen voor de avond der begeerlykheid, als hy anders maar niet overlaaden van reden of begrip, perfors moest eeten van de verbode vrugt. Daar schuilt een zekere hemel, Prozerpyntjes, in uwe schoot, waar na onze Pluto's dollen. Wy verstaan ons zelven niet, en daarom gaat onze klépel by uwen klok ter school,
| |
| |
ô Delphosze orakels! Ieder woord van een vrouwentong is een sententie, en daarom is 'er zo veel wysheid in het land. 't Is wel waar, dat de overvloedige banketten, die ons de tongen der wyven schaffen, lastig zyn, dog dat schort aan onze ongehoorzaamheid. Dat wy dag en nagt, met Hercules aan moeders spinrok zaaten, wy zouden zo veel kastydingen niet hoeven te ondergaan. Dat wy geen vyf jaaren, maar eeuwig als stilzwygende jongens by onze Pythagorize gezellinnen zaaten te luisteren na de verhuizing der mannelyke heerschappyën, onder het commando der Grieten, onze hanszoppen zouden weeliger ten ryë gaan. Och! als wy met een boezelaar verzien voor moeders meid aan den geutsteen ageerden, wat zouden wy dan niet een vreede genieten. Het duizend jaarige ryk van Jan van Leiden was voor de deur, als wy in huis anders maar geduldig waaren onder de vervolgingen van onze beminde. Ziet, Lezers, alle die geene die over de vrouwen klaagen, verstaan de trouw niet. 't Zyn botterikken, die van doorenen druiven willen plukken. Een meiroosje twee drie van een bruid te trekken, dat bruit 'er beget meê heen, en dat kan men nog al vinden, als men niet al te keurelyk, meêr zin heest aan een deêrn die kort is gehouden, als die dagelyks uit spelemyën vaart. Maar dat geduurig Elizé op te viszen uit de vyver des huuwelyks is vergeefzen arbeid. Gen grooter plaisieren, als die schaars, selden, en kort zyn. Als men om de zes weeken eens een vriendelyken bek ziet, dan is het kermis voor den burger, en den boer. Als het wyfje eens zyt myn Jantje, myn Pietje, myn Klaasje, en zo voort, dan vergeet de stompert al zyn gelede verdriet. Dan zou hy zyn engel voor geen duizend du..... willen geven. Dan is 't, myn Grietje lief, wie zou om uw luilekkerland geen zeven bergen brei willen doorbeiten? Al wilde my Jupyn zyn hoorens schenken, nog zou ik de uwe liever draagen, want al wat van u komt is my lief, en waard, tot de krabben in 't kluis. 't Is of myn tronie voor uw vingers is geschapen. Ik ben zo aan uwe careszen gewent, dat ik ziek zou zyn, als ik die niet genoot. De dood alleen zal my scheiën van myn Venus. Ik wil om u wel een driedubbelde Vulkaan wezen. Al kwam 'er in steê van één Mars, een heel leger Soldaaten op u af, ik zou 'er geen Apol, als hy deed, byroepen. Neen, myn Diana, ik zou uwe halve
| |
| |
maan dekken voor de spotters, door al wat van u kwam voor het myne te keuren.
Ach! daar het zo gestelt is, daar herbot de eeuw van Sarturnis, daar leid vader als een lam by zyn wolfje in één nest. Daar eet de duif met de slang uit één schotel. Daar schildert Hercules Cornoeljes op Faunus tronie. Ik wil zeggen, daar word zyn deugd van den Priäap verstrikt; want waar de een valt, daar ryst de ander. Als een wysaart ophoud in de natuur der dingen te gronden, dan grondéren ze hem. Zo draâ het uiterlyke voorstel de reden bedwelmt, dan is het dierelyke baas. De innerlyke ziel wikt de verborgentheid der geesten, en dat schaft een geduurige vreede: maar het uiterlyke bryn tast het groove beeld met dristige togten aan, en pas is het omhelsd, of het vuur verwaaszemt, en ten einde van zyn adem steekt de walg van zyn eigen gedrag, en is onrustig om zyn gedaane poging. Heel anders zyn de wyfjes, welkers wateragtige complectie even beroert, en weder stil geworden zynde, al weêr vatbaar is, door haar spiegelende aard, om nieuwer vermoogens te begreipen. Hier van daan zyn de merriën williger om in de wagen van Venus te loopen, dan de henksten, ik verspreek me, en wil zeggen de doffers moeten den vlag streiken voor hunne duiven. De reden hier van is in 't begin van dit blad getoond, dog om het te verstaan hoorden men wel te rug te zien tot de vereeniging der eerste wezen. Doe het begrip zyn begreepe deel nog in zig vond, doe verloor het niets van zyn kragt, maar na dat het al te haastig na het ingeprente zag, zo was de al te sterke beweeging oorzaak van die verweidering, die in 't heele wezen is ingedrukt, om, waar 't mogelyk, weder vereenigt te worden. Dit mag niet geschieden, om de voortteeling niet te stremmen, die alleen haar oorsprong heeft door de strydentheid der voorwerpen, die nimmer treves kunnen sluiten, zo lange als ieder op zyn zelve alleen niet werkzaam blyft, om in zig zelven dat te agterhaalen, 't geen elders te vergeefs word gezogt.
De regte manin is de wysheid zelfs. Dat beeld, een eeuwige maagt is het Elixir der geheele natuur: Hier van draagt een wyf de vorm. Een vrouw is slegts een boetzeerdzel van 't onbekende Idé. De man reprezenteert zyn Schepper, maar de minste mannen zyn
| |
| |
mannen. Zy slagten de wyven, en wyzen slegts aan, dat zy wyven hoorden te zyn. In de vrouw schuild de man, in de man de vrouw, zeggen de heeren goudmaakers. Die Narcissus, en Erclo zyn de voortbrengers der prima materia. Als de liefde der deugd ontvlamt op een wellelooze onderwerping, dan vloeijen de influëntien der natuur uit het centrum der verborgene dieptens in het balnaeum der lydelyke vatbaarheden, en stellen den man in staat, om uit het wezen van zyn ingeprente bruid dien algemeenen geest te fokken, die de Sophisten uit een heele andere mercurium willen trekken, als 'er verëist word om een bezitter te zyn van dat universeel, daar ik den Lezer thans meêr van gezegt heb, als ik 'er zelfs van bezit. Hier in volg ik de moode der meesten, die een ander aanpraaten, 't geen ze zelver niet begeeren. Daar gaat niet voor het kruis, om ten hemel te geraaken, roept de Mistiek, en ondertusschen loerd hy op die munt, die hy voorsteld doorgaants een weg ter helle te zyn. 't Is 'er meê geleegen, als met de zondaaren, die de vrouwtjes hatelyk voorstellen, en ondertusschen niets liever verrigten, als om hunne Theörie te schande te maaken, door een van hun zelfs afgekeurde practyk te beleeven. Stelt Momus onder dat getal. Hy leid altyd overhoop met de meiden, en ondertusschen heeft hy een zeker iets, dat 'er meede accordeerd. Zyn begrip, en zyn doening willen niet overeen stemmen. Hy kent de juffers wel voor 't geenze zyn, en in dat punt is hy orthodox, maar daar is een zekere kettery aan de natuur vast, die Sampson, David, Salomon en meêr anderen heeft verstrikt. De juffers hebben zo een baggatel, waar op de heeren verlieven. De mannen weeten zelver niet, wat 'er schort, als zy onder het bereik van het vrouwelyk geschut zyn genaderd. Zy schieten met vuur, en gift op de belegeraars. Zy maaken ons alle krygsgevangenen, onder den hoepelrok. Zy belooven ons goude bergen, en ondertusschen draaid het op een muis uit. Pas heeft men dienst genomen, en geld op hand getrokken, ik wil zeggen een kusje twee, drie gesnoept, of de trom slaat alarm! 't Is repje, scheerje, als een kaerel, daar moet gegeneert, gebaart, gekandeelmaalt, gewiegt &c. zyn. Daar moet eeten, drinken, huishuur, en kleêren wezen. Turf, en hout op 't zolder zyn, en zo voort, met een woord Papa is aan den Turk overgegeven, als hy Mama heeft verkreegen.
| |
| |
Hoe heerelyk nu alle deze dingen zyn, nog worden 'er kaerels gevonden, die 'er den brui van hebben. En om dat 'er zulken onder ons verkeeren, daarom zyn wy heden ten Theäter geklommen, om u te zeggen, dat 'er waarelyk geen liever voorwerpen te vinden zyn, als de vrouwen. Zy leeren ons het geduld. Zy slagten de paapen, 't geen ze zelfs niet bezitten, dat prevelen zy een ander te voor. Zy maaken ons de waereld, en ons zelven moe. Zy doen ons verlangen, en rekhalzen na de dood. Zy zyn zelfs de weg tot onze ontbinding. Zy vermoorden zelfs al kuszende. 't Geen de een doet met de tong, doet de ander met de lippen, ik wil zeggen kan 't kyven, en raazen ons niet verloszen van dit traanendal, zy bakken het met vleiën, met streelen, met hartjes, met liefjes. 't Is kom myn engel, myn ziel, myn eenige, en de arme bloed hier door bewoogen doet vaak meêr als hy kan, ja wat meêr is, schiet 'er de bek by in. Geen nood, de waare liefde wil, zeggen de wyfjes, dat men enkel en alleen voor zyn vrouw moet leven, en sterven.
Deze Leerzaame Tydkortingen, werden tot Amsterdam, voor den Autheur gedrukt, en Heden, en vervolgens, zonder fout alle Week, 's Maandags, uitgegeeven, en zyn by de Boekverkopers aldaar te bekomen, als ook tot Haarlem, M. van Lee, Delft, R. Boitet, Rotterdam, A. Willis, 's Hage, P. vander Burg, Utregt, Besseling, Hoorn, Beukelman en verder by de Bockverkoopers in andere Steeden.
|
|