| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 13
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 10. Maart.
VAn daag zal myn Vaderland wonderen hooren, want de welsprekentheid wil uyt een kreupelen pen vlotten. Zotheid, en arremoede meenen van verstand, en rykdom te zegenpralen. 't Lykt ernst, want de flaauwe krukken der aarde luisteren na de beweging der Hemelsche snaaren, en Momus, doorgaants pas lezens waard, meent zyn Papieren te bekladden, met den inkt der onsterffelykheid. Dat ons de Goden verzellen! want het pad dat wy inslaan is steilder, dan de Zon. Men zyt der wyzen kroone is bunnen rykdom. Die wonderspeuk gooit Vrankryk te grabbel voor zyne dingers na den prys. 't Schynt dat het in andere Landen de manier is, dat Pallas, en Plutus onder eenen deeken vryën. Hier ziet men doorgaants de waare Geleerden geketent aan ongelukken. Als een vlugtige geest in Holland slegts mag woelen tegens de barre wind van wrevel, en tegenspoed, dan voldoed zy haar noodlot. Een ziel, die alles bezit, vind doorgaants haar lighaam ledig van nooddruft. Waar de Vliestresoiren vervuld zyn met Oosterze indaagingen, is het nagt voor de beurs. Voelt eens in de zak van een Digter, ik wed niemand zal zeggen non datur vacuum. Als ik van een Poëet NB spreek, dan praat ik van geen Rymers, die de Zanggodinnen verveelen. Neen, Lezers, dan trots ik op die, die Clio omhelzen, en by die genieting hun voordeel verliezen. Zo gaat het doorgaants met Apollos Egte Zoonen, en die van Minerva zyn zo aan de overgeventheid gewent, datze om een heele wereld te winnen hun gemoed niet zouden durven waagen. Ge- | |
| |
lukkige Kooplieden, wat slaan uwe parssen andere munt! terwyl de deugd op het kruis knabbelt, Banketteeren uwe vingers aan Rozenobels: en om die te verkrygen heeft men Ziels genoeg, als men haar slegts vergeet. Die prei is te fyn geloutert, om in een geldzak beslooten te blyven. De hemelsche Merkuur is te vlug, om op den warmen test der gierigheid te preiken. De zuivere quik der onsterffelykheid kan tegens geen gloeyenden ooven der begeerlykheden praaten. 't Moet al een groote Daniel wezen, die vuurbestendig zyn eigen Nebukadnezar kan verduuren. O! by de Beesten wording zag de onderste Kroon den bovensten Zetel. Als men een zevenjaarigen reis heeft gedaan na dien Kust, om Peper te haalen, dan komt men armer thuis, dan een Pruissise dezerteur, die door een Zielverkoper uitgerust, een anders kist voor een darden part der buit heeft mede gevoert. Ik heb genoeg, roept zo een winnaar, want ik heb myn zelven verlooren, op het kantje van 't heel al, daar ik myn niet vond.
't Is wel gezeit, Bolletje, maar de veeren uwer vroomheid zyn even zo verguld, als of je vyf en twintig jaaren voor een Goudmaker had geloopen. De agterlappen van uwe Pantoffels zyn zo door de doorenen versleeten, dat een paar nieuwe laarzen uwe beenen niet zouden misstaan, en wie helpt de barrevoetze treders ten Hemel met zyn Crispiniaansen naalt? men Doctort de ryken wel, maar wie knoeit 'er thans schoenen voor den armen. Hans Cristoffel is van een onwaardigen knegt gesteegen tot den tytel van myn Heer, en nu is het men zyn liefde gedaan. Ach! als de Ezels zo ver geraaken, datze 's Lands Bileam durven wederspreeken, dan vergeetenze hunnen eersten stand. By het deelen van een erffenis, geeft men doorgaants het gemoed toe. Dat is een ding dat ligt is, en daarom stapt een man van fatzoen over zo een wisje wasje heen. De Rykdom is een Kroone des verstands, denkt Midas, en daarom zullen my de ooren nooit beter staan, dan wanneerze met Lovers des meinen zyn verziert. Zien wy niet dagelyks dat heele, en halve gekken worden aangebeden, alleen om datze met geld overlaaden, hunne eigene Huisgoden verzaaken. Wat waaren de Huisgoden van Eneas voor snaaken, die bevryd voor de Iliumse vlammen in Latium quaamen?
| |
| |
Spreek, wat Jupiter voerde Troyen in de bouten van Lavinia? Weeten het de Snotpoëten niet? De schaduw van Maro zal 't hun zeggen. Het waaren de deugden van Anchizes Zoon, die om het Vaderland te bergen, zyn eigen Speelpop Creusa verloor. O: doe die Ooyevaar het geraamte van zyn ouder droeg, doe tilde Herkules den hemel. Nooit zyn ons de Goden nader, dan dat wy ver van ons zelven het op de baaren des almagt waagen.
Maar zagt, het is gezeid niet onverstaanbaar te zyn, want de meeste Digters van onzen tyd kunnen tegens geen Fabelen praaten, veel minder de waarheid dulden. Wie een mond vol rym heeft gevreeten, lust geen Poëzy. Dat 's kost voor de Naneeven. De hedendaagze Ridders van het Haanenboek hebben de order der onwetentheid aangenomen, en daarom zyn alle klanken inhabiel verklaart, die hier me niet na den letter accordeeren. Wy zo gevoegelyk als en jonge Juffer, zullen van daag dit kluuwen op dien toon afhaspelen, en eens onderzoeken, of die Spreuk waar is, die Parys zyne kampers heeft voorgestelt. Waar zeg je? onsterffelyke Goden! heb je geen Elixir in u fles, zo bezwykt uwen Momus. Als hy maar aan het verstand ruikt is hy flaauw. Geen armer karonje onder de Zon, dan Pallas. Raap haar de rokken eens op, ik wed ze heeft geen hemd aan het gat. 't Is van van daag nog van gisteren niet, datze niet heeft gegeeten. O neen, dit Besje van Meurs heeft zint de destructie van Eden nog geen aards Manna getant. Zou 'er voor de wysheid wat overschieten, daar men ziet dat de Narren alles verslinden. Als de gierigheid haar bekomst zal hebben gekreegen, dan zal het verstand eerst een beurt krygen; en wanneer of dat lukken zal weet ik niet. Voor myn part, by aldien ik maar half zo veel verstand had, als de meeste in 't geheel nodig hebben, ik zou zeggen 't zal geschieden, als de Kalveren in de zomer op het eis zullen danssen.
Basta! niet nader, of dat gaat 'er deur, spreekt de hedendaagze geleertheid, die om den broode op Schildwagt staat. Raakt aan ons Palladium niet, want duizende Athenienzers der Accademien glorieeren op hunne Revenuën. Loopt de Hoofdsteeden van Europa niet alleen door, maar gryp Asia, en Afrika, vry
| |
| |
by den kop, en zie of men de waarde des verstands niet overal betaald. De Amerikanen eeren zelfs hunne Tovenaaren, Waarzeggers, Guigelaars, en diergelyken rappalje, om de excellentie hunner doeningen. Alleen gy, gy Spreeuw van den Du.... keft, als een blaffenden hond op de Platonize Haanen. Hadden wy de Bullen pees van Alexander in den vuist, wy zouden u den Diogenizen rug dermaaten bombardeeren, dat u smoel den lust wel zou vergaan den tong te roeren. Als de Quakzalver zyn Kruiderbalzem heeft verkogt, dan is het de beurt vanden gek, om Vlakballetjes te venten, niet waar, Lezers? ho! ho! 't Is goed, dat quade Ossen kleine hoorens hebben. Wy geboggelder, dan Esopus zyn dikhuidiger dan honderd malle Poëten. Wy geeven het niet kamp, zei Griet tegens Jan, en zy lei onder. Al evenwel knipduim, riep het Snyders zerpent, en het zonk in den put. Ben je van de Geleerde, dan kom je by de verkeerde, u Dienaar is links, regtze Helden. Hy heeft een apparte schermstoot, en daarom staa vast. Wil je hem voelen? hou daar, zy de Man, en hy gaf zyn Wyf niemendal. Wy zullen 't beter maaken. Niemand, die twee oogen in den kop heeft kan ontkennen, dat het in de wereld niet zo gesteld is, dat meest alle die geene, die hun nek buigen, onder de bovendryvende Wysgeerte der eeuwen, hun loon 'er voortrekken, ja dat zommige alleen zo veel krygen, als duizend andere verdienen. Maar de vraag is alleen, of een regtschaape verstand. dat met geen slot, of vezels van Schoolgeleerdheid is beklonterd, wel kan steigeren tot dien top, die mindere verkrygen. Begin 't, met de Paus, de Hooftdommekragt der dommekragten, en daal langs Kardinaalen, Bisschoppen, Abten, en Overstens, tot in den Bejaart der Bedelmunniken, en van die tot by de Beggaarden, Minimen, en Cellenbroers, de domsten der dommen, en ziet eens of 'er van den driegekroonde Hoofdschedel tot de Barrevoeters toe geen meer Balzem vloeit, dan honderd duizenden teffens moogen nutten, Wy geeven dit alles toe, want het geen dit brein ziet kunnen wy niet loogenen: alleen is onze pen gerigt, om te bewyzen, dat een geest, die onmiddelyk word Geleeraart, zonder zig te vereenigen met de meening zyner tydgenooten, niet kan in 't openbaar glorieeren. Ik zal nog meer
| |
| |
zeggen, na maate dat een Ziel vry is van het hedendaagze, door de eeuwige omhelzing van het bovenzinnelyke, na die maat verminderd haar geluk hier beneden. Ik zou dit kunnen bewyzen met oneindige voorbeelden, want de Martelaaren van myn Vaderland zouden zelfs voor my kunnen getuigen, was de plaats niet te kort voor uytweyingen. Is het heele heil van 't Christendom niet gebouwd op vervolgingen? Is de Reformatie niet gestigt op het bloed der belyders. Zyn de Fondamenten der Kerk niet gemetzelt op de doodsbeenderen van G.. zelfs onderweezene Apostelen, en getuigen? zegge ja? wel dan ben ik immers vry van Hollands duuren eed, zei Vosmeer, in Vondels Gysbregt van Amstel, ik wil zeggen, dixi.
Halte, wy zyn nog zo na niet. Daar valt nog een appeltje van Eris te schillen, want de Geleerden slagten de Rymers, en hebben altyd stot tot meerder dwarsdryving. Fiat! Momus isser me thuis. De vraag is, of wy niet toestemmen, dat een oneindig getal doorlugte verstanden worden gelauwert, schoon 'er veele worden vertreeden. Voorzigtig, Pen, steek u vinger in de grond, en let wat je zegt. Wy antwoorden, zonder bedenken, ja, dog voegen 'er dit by, dat een volmaakt verstand dat geheel vry is van de tydelyke bespiegelen, op de wereld geen Herreberg kan vinden. De mindere geesten trekken zo veel zap, dat de meerdere verdort. De waarheid, zonder dekzel is infaam. Men wil ten weinigsten een sluiertje zien voor de schamelheid der Philosophen. Yder pronkt met een haanenveer op den hoed, al heeft hy geen spooren, om Minerva te treeden. Wie den grootste klepel in den bek heeft is meester van het Oratorium. Zint de welsprekentheid voet kreeg, droop de eenvoudigheid van het tooneel. Die Hofpop krygt inkomsten, als de opregtheid vervalt. O oude goude tyd, waar zyt gy nu gebleeven! Ik spreek van die jaaren, doe het verstand nog niet bezwaddert door ketteryen, geen andere tong bezat als 't Pinxtervuur. Doe 'er niets, als geloof, hoop, en liefde spraaken, doe zweegen de meeningen stil. Doe 'er niets en gold, als kruis, doe wasser geen munt in den zak. Men had Rykdom genoeg, als men niet in staat was, om dien brandstaak te betalen, waar aan men zyn laaste leerreden door lydzaamheid zou voleinden. Maar zint
| |
| |
Romens wederhaan begon te kraaien van een uiterlyk Vatikaan, zint dien tyd verviel het innerlyke Heiligdom, en de waare Belyders kroopen in bossen, en hoolen, om den gruuwel der verwoesting niet meer, met natte oogen te beschouwen. Wat zou ik hier niet kunnen te berde brengen? was ik niet aan een enkel blad verbonden.
't Zal tyd worden het spel te schutten, want de schyven staan verkeert. Vergunt derhalven uwen Schryver, o Lezers, dat hy Salomon onder de oogen zie. Die bad om Wysheid, en hy kreegze van hem, die wyzer, dan hy wel wist, dat verstand zonder geld op deze wereld moet zukkelen. Zyn Rykdom gaf glans aan zyn geest. De vreemden schooten toe om zyn heerelykheid te zien. Zyn Poëzy was verguld met de Majesteit van goud. Het laatste is het kleedje van crediet, dat Minerva zelden verkrygt. Hy had het, en daarom sloeg hy dien toon. Ik kender veele, die voor Gekken loopen, om dat hun Dukatonnen ontbreeken. Had een wyze Bedelaar geld, hy was een Orakel by de magtigen. Men ziet thans meer na den ton, dan na den Philozooph. Wyzer was Alexander, die keek na deschrandere ziel, en niet na den Kerker. Agter de yzre tralies zit Janssenius; de Paus staater buiten. De laaste heeft een goude Kalot op zyn mallen kei, de andere een smeerig Mutsje voor den zuiveren kruin. ô! De wereld is verkeert. Men doed hulde aan de plak van Dionisius, en men laat Apollo verstinken. Zal Marsias dan nimmer weder gevilt worden? u Boksvoet heefr weer vel over zyn Spieren, ô Faebus! trek van leer! kerf de onwetentheid! of leen aan Momus u mesje! hy is gehart dien pan te tornen.
Maar wat eer zou het my zyn een verstandige daad te waagen? hoe staat het met u Boeken, en Cantoor, myn Ziel? heb je geld in kas? want zonder dat is al u arbeid om niet. Rykdom is de kroon der wysheid, en die viel u nimmer te beurt. Moet je niet dagelyks de wrevel der boozen, en lompers verduuren, om dat je niet geharnast met geldzakken hun lasteringen kunt overtrotzen. Zo lykt het voor de kreupele reden, maar zo is het niet by de waare wysheid. Een Kroon van doorenen is ook een Kroon, en de regte Rykdom mede in de ontbeering van alles te vinden.
| |
| |
Kom! Diogenes! rol u ton in Triomph! Alexander zal knielen. Myn Griekze Bedelaar is meester der wereld! die knoeide van het goed gebruik der Rykdommen zynen roem, ô Parsiaanen! die dit devies ter nederstelt voor den onderzoeker. Kon ik Frans! ik stuurde u den geplukten rok van Jozeph thuis. Daar uyt zou ik u leeren, wat de Diadeem des verstands is, of ik quam zelver, zonder helder, of penning in den zak, om u te vertoonen, dat de Kroone des Wysheid een Rykdom is, die hooger trotst dan de Tulleband der Vorsten. Laat die glanssen van Diamanten; die van Minerva schuilt in bruine Cipressen. Agter het treurige bos van tegenspoeden zit de belagster der aardze Laauweren. Die zullen verwelken, als de haare de eeuwen kunnen verduuren. De Pronkhelm der Wysheid is de Wysheid zelfs, Geen ander loon begeert de Deugd dan de Deugd. Onder goed te doen aan andere is het gebruik der Rykdommen. De geur die men vind in zyn buuren te helpen is zyn zelve gelukzaligheden baaren. Heb je dat nooit geproeft Lezers? zo word het tyd. Vat eens in den schootel van armen te helpen, en proef hoe die delikatessen u zullen smaaken. Heb je eens een lepel getant van dien Honing, je zult 'er duizend begeeren. 't Zal zyn, wy willen onze kapitaalen gaarn verminderen, om die van andere te vermeerderen. Isser zo veel heerelykheid in de mededeelzaamheid? zult gy roepen, waar toe dit niet eer begonnen? maar wagt, wy zullen het verbeeteren: in stee van tienden te geeven, willen wy met honderden de hemelsche Pagters voldoen. Vraag je wie zyn dat? og! dat zyn de waare Bedelaars, die hier alles verkoopen, om den boovensten Paarel te winnen. Hebben die Kalissen, die hier van een deel wrekken veragt worden geen pluim genoeg op den kop, als zy het gestarnde Firmament voor een hoed draagen. De influëntien der bovenste Weerelden zyn hunne Tropheën. Daar langs klimmenze in de ontbloting der zinnen, en worden gewaar, dat de hoogste Rykdom zelver arremoede was. Doe het Opperste onderquam, verkoos het geen Keizerlyken Zetel, maar de veragting tot zyn troon. De haat, en nyd der Grooten waaren zyn weg tot glorie. Door lyden en sterven baande hy zig zelven het eeuwige leeven. Leer hier, Parys, wat de rykdom der hoogste Wysheid was. Salomon moet hier knielen
| |
| |
met zyn verstand. Had hy deze kennis gehad, hy had zig niet verpopt aan zyne Serailen.
Eer ik sluit, zo zal ik den blaffer een brok in den bek gooyen, om hem tot zwygen te verpligten. Denk niet, Midas, dat ik de uiterlyke zegeningen afkeur. Geenzins, geeven u de gelukken overvloed, bedenk dat, het goed gebruik der Rykdommen de Kroone der Wyzen maakt. Als gy magtig voor een ander zyt, is uw eer grooter, dan dat gy door afkneveling van uw arrebyds volk, de nooddruftigen drukt. Waar toe diend een mes in een kindervuist? en wat is het geld in uw zak? Beide ten bederven. 't Beballaste Schip zal zinken, zo gy het niet verminderd van zyn vragt. Werp in de zee van het gemeen u bezonder voordeel, en let op de Palmen die het u zal toegalmen. Men roeit met geen beter Galeiboeven na het waare Vaderland, dan met de zulke, die geketent aan rampen, op uwe Scheeps Victalie graazen. Komt 'er een Turk op u aan, niet alleen de halve, maar de heele Maan zal knielen voor uwe aalmoessen. U liefde zal de hel verdooven. De deugd zal Joden, en Heidenen lokken. De goddeloozen zullen vroom worden, door uwen wandel, en de opregte Wysaarts zullen u, met de Kroone des verstands begroeten. 't Zal zyn de wereld is ryk, wanr ze veragt haar zelve. Haar Schedel is gemeitert met Wysheid, want zy ziet de Dwaasheid der ryk-aarts aan met spottende oogen.
Meer zou ik zeggen van de Rykdom, was ik Armer. Had ik nog minder, ik schonk u meer overvloed. Was ik ontbloot van wil, en begeerte, ik gaf u een schets van de goudteelkunde. Dat zou aardig passen op dezen text. Dog dit blyft in den pen, om niet allezins te openbaaren, wat het is te zeggen: Der Wyzen Kroone is hunnen Rykdom.
Deze Leersaame Tydkortingen, werden tot Amsterdam, voor den Autheur Gedrukt, en Heden, en vervolgens, zonder fout alle Week, 's Maandags, by Adam Lobé, iu de Sint Jans-straat, uytgegeven, en zyn by de Boekverkopers aldaar verder te bekoomen, als ook tot Haarlem, M. van Lee, Delft, R. Boitet, Rotterdam, Korte, 's Hage, P. van Tol, en P. vander Burg, Leiden, A. Kallewier, Utregt, Besseling, Zutphen, Rynvisch, Alkmaar, van Beyeren, Hooru, Beukelman, Purmerend, Hogendorp, Middelburg, van Hoeke, en verder by de Boekverkoopers in andere Steeden.
|
|