| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 10
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 17. February.
DEn angst, die ik heb gehad op den dag van Maria Ligtmis, van wegens het onstuimige weer, kan ik aan niemand klaar, als aan een malle Klop uytdrukken. Een Kraamjuffer, die haar kerkgang doed, vat ligt een wind. Onze Lieve Vrouw is in ver na de sterkste niet van haare kunne, zo men de Schilders mag gelooven, want die prentense doorgaants uyt, als een wasse pop, en die van Kevelaar doen 'er een Engelsche Hoepelrok by van een el vier, of vyf breet. Alle deze Formaliteiten kunnen een teere ziel zo ver dikwils in twyfel brengen, dat zy de hoop door den vrees verliest. De broeken der oude Wyven passen de jonge Maagden niet, en daarom lyën die kleuters veel kouw, die, zonder een dimete harnas van onderen aan haar billen uytgerust, bloot staan voor de bulderende buiën van Eolus. Die knevel heeft weinig of geen consideratie, want hy speeld overal kip ik hebje, en doed hy het niet in perzoon, hy doed het ten weinigste door zyn Gevolmagtigden, of heimelyke Spionnen. Die kruipen door reeten en scheuren, en ze maken het ook, hoe ze het maken, ze vertrekken zelden, zonder het gulde vlies der gezondheid in triomph mede te voeren. De Kardinaal Albani een man, volgens de aard der geestelyken, van de order der Rykdommen, Lekkernyen, en Grootsheid, heeft proef gehad van myn zeggen. Terwyl hy bezig was met heiligen te helpen knoeien, en den Lofzang der Gecanoniseerden te lollen, zo schoot hem een zinking op de borst. Het kuras van Orsinis malle devotie kon hem niet beschutten voor de kogelen des lugts. Of
| |
| |
hy den Paternoster zwaaide, en op zyn kruis zat: gelyk een zoldaat op het houte paard, 't was het zelfde: de ademen der wolken zyn te bot, om de schrandere wisjewasjes der geschoote Charlathans te doorgronden. Ze slagten de Munsterse, en de Gulikse boeren, die meer kennis hebben van een zog, dan van de leerstukken hunner Munniken. Van de eerste word de kool vet, maar van de laasten droogen de beurzen uyt. Zy zullen 't wel voor ons doen, roepen de Keulenaars, en Saurlanders, en ondertusschen poojense haast zo veel Genever, en Wacholder zop in bun darm, als een deel Hollandse wyven zyn gewoon voor een ontbyt te nutten. Trouwens het dient om de gezondheid te bewaaren, zei een Poëet, en hy dronk op één morgen dartien halfjes kraam Annys, en ze bequamen hem ook zo wel, dat hy in de geut daalde, om van alle steigerende gedagten bevryd te blyven. In de laagte, in de laagte, Messieurs, riep de Cappusyn, schuilt de hemel, en hy tuimelde in de hel der Begynen. In de Nonnenkloosters is doorgaants meer vuur, en grooter hette, dan in een Bakkers ooven. Die kan gelest worden, maar om de andere van het verbranden te bevryën is geen raat. Schoon alle de Abdyën, en reguliere Conventen hunne eigene spuiten hebben, nog zitten de elf duizend Urselinen van Europa in 't midden der vonken. Geloofjet? zo veel te slimmer. Ha! Heeren Lezers, dat gy met Momus eens voor de yz're tralies had gezeeten van een gevange Schoonheid, die ad vitam is verkogt, om voor een mond vol eeten, een party Horas te krajoneeren, je zouwt, by 't opzeggen van u ave Maria tegens Madame, een zekere brandigheid gevoelen, die door geen traanen zoude te stillen zyn. Water! water! mannen help! is 't woord by die Soeters. Maar hoe raakt me by den warmen haard? Hoc opus, hic labor. Ik zal 't je zeggen: door Sinte Peters sleutel, en anders niet. Heb je geen geschooren kruin, zo is de abzolutie van geen kragt. De Kosteres laat niemand binnen, als die een lootje van de Regenten toond, om de Paapse Comedie vry te frequenteeren. Zy moet zelver eerst u Signum crusis tasten, en voelen, eer zy duld, dat gy het aan de Religieusen besteed. Gelyke Nonnen, gelyke Kappen, zyn de woorden overal. Die man, dien op schildwagt staat, zyt Joris, in Hopman Ulrich
| |
| |
moet zo wel zyn deel hebben aan de poort, als de Vrouw binnens huis, en daarom deed de Beurs dubbele operatie. Wie komt het altyd gelegen eenzelvig te zyn? een zaak die egter, volgens de leer der oude Wysgeeren, hoorde te wezen. Ach! verblinde wereld! gy kunt u zwakheid door Contemplatien nooit te boven streeven, maar wel door de huif van Franciscus. Kruip daar in, als een slak in zyn schulp, en krygje in dat dolhuis geen geest, om het vlees te bespringen, zo moet vanitas vanitatum uwen eeuwigen text blyven. Duizend uitgerammelde Kapoenen zyn daar in vette Haanen verwisselt. Hoe komt dat? zult gy vraagen. Ba! hoe komt dat? wel door de gratie van vreeten, en zuipen. Wat zyn de Geuzen bot in de maximen der heiligen! zy weeten van niets, als waarheden te onderzoeken, schoon zy ze niet en beleeven, daar de andere daarentegens, bikkende op den loogen, met hunne verdienstige werken steigeren op den schoot der Catholyke Kerk. Zittenser stil? zulje denken: wel wyzer. Hoe zou de Haan van Romen leeven, lei zyn hen geen eiëren? het Perpetuum mobile huist daar altoos, want pas is het eene rad ofgeloopen, of het ander onderschraagt het eerste bewoogene met een nieuwer kluwen. Door deze geduurige dadelykheden is 'er nimmer rust. Een zaak, die in de openbaare gezelschappen minder word agterhaalt, dan in de eenzaamheid. By het twisten vind de ziel nimmer vrede, en daarom loopen de Collegianten als gequetste deserteurs, veel met een paar plaisters aan den kop. De verborge stilte word gemolt door publike disputen. Geen hatelyker Spooken ziet de zon, dan die zy hoort twisten over het ligt. Terwyl zy bescheenen kunnen worden, door de straalen der verwondering, bedekken zy hunne kruinen, met nodelooze onderzoeken. Men wil de heele zee gieten in een vingerhoed, en met een duimstok van bedorve reeden den onnaakb'ren geest meeten. Is dit geen zotheid? spreek, jongens, die met Granaatappelen knikkert, om u zondags duit te vermallen. Is aan 't winnen van een Sociniaanse stelling meer geleegen, dan aan het beleeven der liefde? het schynt wel ja, want by 't laaste smelt de geldkist, dog by het eerste groeien de dwalingen. Daar hebben de Sectarissen doorgaants hunne Capitaalen me overgewonnen, terwyl
| |
| |
de regtzinnigen, geen nagel ryk, op het lyden hun arremoede bouden. Perfer et obdura voegde beter op het rad van Sint Lauw'rens geschildert te staan, dan op den Zonnewaagen der Mennoniten. Een Zinspreuk is ligt te kladden, maar hem te bewaarheden met een onbesprooken wandel is wat anders te zeggen. O! de uythangborden verschillen veel van de binnenvertrekken. Hoort eens een jong Susje kakelen by elk van haar Broeders verstorventheid, en geeft eens heimelyk agt op de doeningen van zo een koppel queilebabbels, ik wed je meer leeven zult gewaar worden by die twee, als by een huwelyks paar van dartig, of veertig jaaren. De oeffenings Zynpathie is ondoorgrondelyk. Men preekt Quasi, onder het kruis, en ondertusschen slaat men valsche munt. Men stempelt klyntjes op de minnepars, en men laat de grooten loopen. Het allemosiniers huis moet ook bevolkt zyn, of Stads Penningen zouden verschimmelen. Ziet zo loopen de Geuten als het regent, en wie 'er voor wil schuilen, word voor een Tollenaar van de Phariseën begroet. Wat my betreft ik heb liever de naam van een Spreeuw, dan van een Koekoek, en agt het grooter eer erkent te worden voor een man voor de vuist, dan voor een huigelaar. Stelde Tartuffe zyn hart op de kaak, de jongens gooide het met drek. De Bakker leid het beste brood op 't venster, en de Juffers doen niet minder, inzonderheid alsse, doorgeoeffenr, hebben leeren een gat door een spyker te doen stoppen. Dan praat de D..... tegens een fyntje, maar geen eerelyk gezel. De voetangels zyn 'er zo abondant, dat je pas een stap zet, of je zyt gevangen. Met twee, drie valsche zugten, en eens zo veel traanen raakje weg. Happa zyn je Karstanjens, als 'er die katten hnn pooten aan waagen. Hier van zou ik den Lezer een Historitje de propogada fide konnen knoejen, was ik niet genegen het algemeen, meer dan het particulier te behartigen.
't Is om die reden dat ik my liever na Italien wil begeeven, dan hier te blyven Pannekoeken. Met Pillen aan de deerens te besteden is hier weinig te winnen. Zint de gekken van Wolkammers zyn geraakt tot Schoenmakers, en van Zoolenflikkers verder tot Doctoren, isser met de Geneeskunde hier te Lande weinig te doen. De lieden bikken liever op Robarber, dan Ar- | |
| |
senicum. O Tempora! O Mores! Hoe kan een gepreviligeerde moordenaar in deze Stad bestaan. Leert u Jongens, Vaders, liever de regten der Procureuren, dan de kromme paden der Geneesheeren. Die Schytebroeken zitten op den vyzel van Galenus te drukken, en maaken hunne excrementen tot klokspys voor 't gemeen, maar de wysaarts, gelyk ik, en myn zoort behelpen ons met eeten, en drinken, en vinden meer troost in een boetelje Wyn, dan in duizent Poeders van Doctor Crispyn. Die D....lse schoenpennen leggen my zo dwars in de maag, dat ik de naam van Hipokrates pas mag hooren, laat staan dien waagen zien, waar in een Substituut van Astropos glorieert, als een tweede Alexander, die roept veni, vidi, vici. Dat is te zeggen, al wat ik zie, is 't myn. De Paus, effectief, en in ernst gesprooken, lykt een zeer onnozel man te zyn, en evenwel heeft hy de kneepen van Esculaap in zyn gat. Hy kan men zyn benedictie zo gemakkelyk een patient deporteeren, als meester Hans met den strop. Hoe bakt hy dat? zul je vraagen. Stil, Keulen, en Aken zyn op geen éénen dag gebouwd; men zal 't u zeggen, geef agting, Messieurs, op dit stukje uyt de Gogeltas. De Hylige Vader, zyt de Courantier, heeft zyn abzolutie in articulo mortis, met een expressen aan den Kardinaal Cusani gezonden, zo dat men alle momenten de tyding van zyn dood verwagt. Het schynt immers uyt die manier van schryven Zonneklaar, dat die queitschelding als het vlugtig zout dient aangemerkt te worden, dat de Heeren van de nieuwe practyk gebruiken om hunne zieken staande voets van een lastig leeven door het sterven te geneezen. Om dat hy dat heilig conserfje heeft geslikt, stelt men vast, dat hy, om mostert te haalen is gestuurt. De weg die grimmelt van Doctoren, roept Molliere, en wy voegen 'er by, de klad is in de kunst, want Pauzen, en Schoenlappers leveren Medikamenten. 't Is zo ver gekomen met de Quakzalvery, dat ieder Scherpregter niet alleen zyn wyk, en Stad proviandeert met weekelykse dooden, maar ze zwaaien hun zabel tot in afgeleege Dorpen, en Vlekken. Met brieven zendenze hunne Garden, hunne Brandmerken, hunne Stroppen en Koevoeten over. Orsien bakt het met een expressen, en hy doed wel ook, want de fynste geest der abzolutie kon ligt vervliegen,
| |
| |
zo het flesje, of het doosje lang onderweegen bleef. Hy kent de aard van zyn Poeder: mundus vult decipi, ergo decipitur: dat is: vuil vind ik je, vuil laat ik je. O daar is geen gekken me. Op een quaat leeven doen een goede Biegt, en een hand vol goud veel tot den kruiderbalssem voor het Vagevuur. Als Hyntje pik den aflaats penning maar ruikt, word hy vliegende flaauw. Hy valt agter over, als een Mysje, dat de opsteiginge der Vader, ik wil zeggen der Moeder gevoelt. Hy kan tegen geen Weiwater, nog Oly praaten. Hy slagt de Malthezer schulpen en hoorens, die de Sathan uyt vreugde heeft te grabbel gegooit, om dat hy een held zonder biegt had geattrapeert op den kruisweg des verderfs. Die zwarte mossels, en oesters zyn geexcommuniceert, en ligt van vreeze versmolten. Men wou geen hoorens buiten de Stad dulden, want binnen den wal wasser overvloed. De Ridders van Maltha zaayen 'er genoeg op de kruinen der Mannen, al komt de Nikker in het spel niet. Die zyn tollerabel by de Geestelykheid, want ze handelen doorgaants zelver geen kleintje in die Waar. Hoe gierig datze doorgaants vallen, in dat punt zynze liberaal. Om een zuur zien word Acteon een Hart, als Apollo anders maar een weinig overheld na de halve Maan van zyn Diana, ik wil zeggen, als de verligte Munnik zyn schynende Kaars zet in de donkre Lantaarn van zyn Biegtjuffer. O Goden! wat zynder al wonderen in de wereld! om dat de Paapen de Hoorens niet hadden gefokt, waarenze Apocryf. Hadden de Dominicaanen, of de Minnebroeders het gebakken, het had voor Canoniek doorgegaan, en die Piramiden waaren nooit uytgeblixemt. Nu waaren na storm en Orcaanen de Duinen, die eerst hebben gegrimmelt, volgens vroeger tydingen, van Canaren en swarte Vogels, pas beschanst met Schulpen en Hoorens, of de Voorstanders van den Rosenkrans liepen met de Quyquast na buiten, om ze als Ketters te excommuniceren. Onnosele Mossels en Alikruiken, wat hebje de Kerk gedaan, datje zulken droevigen lot moest ondergaan. Valsche gevoelens zaten 'er immers nooit in een Oester. Geloofje me niet? vraagt het de Wyven. Hier wil Plato rusten, want ik staa verzet voor de Sottiesen der Wereld. Ik ben een Leek, en begryp de gehymen der Jesuiten niet, veel minder vat ik,
| |
| |
of die Zeegewassen dien Ban hebben verstaan, aangenoomen, en gehoorsaamt. Het hoorde ten minsten zo te zyn geschied, want durft de Sathan niet blaffen tegens een Pausselyk Paspoort, maar moet hy verkassen, hoe veel te meer zullen een deel Prullen en Wisje wasjes der Baaren, het hazenpad hebben gekoozen, op de dreigementen van een deel geschoore Snaaken, die eeuwig met Beëlsebub overhoop leggen, om datze de vrede der Engelen niet en begrypen. Hoe meer de Ziel inkeert van de bruine veselen, en de plekkige hoedanigheden van wat uytgebraakten Inkt en Letteren, hoeze meer opgeheldert, zig minder bemoeit met de lugtsprongen der zo genoemde Geestelykheid. Die zyn goed om dwaaze Kykers te lokken, maar niet om waare Verstanden te voeden. Een zuivere Geest stygt van steen en kalk ter Starren, en vind zyn spreekende Leeraar in 't zwygende gemoed. Die bemoeit zig niet met aardse bezigheden, maar met innerlyke ondervindingen. Die agt zyn tyd nut, en te veel aan de eeuwigheid verpand, eer hy een oogenblik zouw besteeden om Lorren te weegen. Wat was hier niet van te zeggen! deed de Loogen de Waarheid niet swygen. Dat zy swyg! wy revelen voort, door uyt te gillen, waarom zyn 'er hier te land mede zulke helden niet, die de Koekoeken bevryen voor het uytbroeyen van eens anders eyeren? Moeten de gecornutiseerde Inwoonderen dan eeuwig de halve maanen hunner Wyven op den schedel draagen? Moeten ze altoos den stieren kroon torschen? Het schild van Europa's Os op hunne voorhoofden dulden? Is 'er geen Weyquast in Neêrland, om die spitsen onder te dompelen? Zyn de Rosenkranssen te swak, die hier de goede Catholyke Vaders besigen? 't Schynt ja, want de Hoornplantery houd stant. Eer zullen de Amersfoortse Velden zonder Toebaks-bladeren pronken, en de Noordhollandse Boeren in Menschen transformeren, eer Amsteldam zal klaagen over gebrek van Hoorens. Dank hebben de Franschen, die deze mode her hebben gevoert, door het vlugten uyt hunne gewesten. Voor die tyd was Acteön hier zo raar te zien, als een Olyfant op een Kermis, of als een Wysaart op den dam; maar zint de vergifte Padden onzen Tuin bekroopen, steegen de gezonde Planten ten Hemel. Nu stoot de eene Bul op den ander, zonder dat swagerschap gade te slaan, waar toe een gladde Koe, door het Kalveren, het meest heeft gecontribueert. Is 'er
| |
| |
niet wel een Heracliet nodig, om over deze zaaken te huylen? of hoorde Momus niet een Adagio te vedelen, om de wereld tot traanen te beweegen? My dunkt ja, maar het laggen is divertissanter, dan het geween. Zyn wy dan vrolyk, myn Ziel, gelyk een deel Comedianten, die uytgevast, egter voor versadigden speelen. De Treurstof heeft uyt, nu de beste Acteuren verloopen. Poesjenellens verschynen voor Mittridaten, Agamennons, en gryse Goden op het Tooneel. De Klugten, en Janpottagie bellen rinkinken de braafste Verstanden de Schouburgen uyt, en evenwel is 'er geld in de Laa. Zo moet men doen, om als een ander te leeven. Spiegel u, myn Pen, aan u Buuren, en word wys, door, als een Nar goud te vergaderen. Dat is de weg tot eer, al was je onnoseler dan een Deen, of een Sweed in de Wysgeerte, gy zult aangebeden worden van Batos Neeven, sitter maar wol op u Vagt. Al hadje door bedriegeryen u zakken gevult, men zal u beuren, als een Mecaenas der vrye kunsten, zo gy ze verschoppende, u oor aan de dwaasheid leent. Langs die malsche krop kust men thans de Zon. Oud tyds was wysheid de ladder des Hemels, nu is gekheid de boodschap. Die nu een Klinkdigt kan knoeyen, dat net zo veel klank geeft als een Haarlemmer Lasarusklep, is een Apollo onder het volk. Die ruikt als een Reu aan de Musen, en wil Clio dekken, al heeft hy geen geest in zyn pen. Dat is wat anders als Faebus te volgen. Die ryd alleen op zyn Waagen, terwyl het ander ruygt de Vragtkoets vol Gekken beschouwt. Wy willen geen Faëton mennen, roepen de schurfde Jongens. De Drekkar heeft beter wielen. Een Hartdraver van een Trekschuyt getoomt, is wat anders als op een Pegasus te vliegen. Wat ben ik gelukkig dat ik dit zie! want hangen my Fortuynen boven den lok, nu 'k met den Pindus te bespotten, myn Pappieren beklad! Word ik nu niet ryk, zo kies ik het habyt van een Bedelaar, en lol Franciscus aan de ooren. Al was de wereld vol Ossen, ik bukte by de Koeyen neder. Onder dien lommer groeyen de Boterbloemen. Duizenden die op de Beurs misdobbelden, gooyden in de Chooren de hoogste oogen. Het touw met drie knoopen maakt Oversten en Praelaaten. De Pater generaal der Cappucynen, heeft zig als Grande van Spanjen, voor den Koning immers gedeke. Had hy niet bloot voets geloopen, hy had den kaalen kop niet gebakert met een smeerigen kap. 't Is evenveel hoe men groot word, denkt Midas, als men 't maar word. De weegen zyn verscheiden, dog de verkreegen staat is dezelve. Of ik met een gegallonneerde Hoed, of een Pluym ben verzien, of met een Pye muts, is evenveel, zo ik maar gelyke eer en gemak kan winnen. Al staa ik als een Baviaan onder de Heeren van rang, ik heb egter myn plaats, en wie zalder om laggen, als die de aperyen der Grooten niet doorgluurt. Ter contrarie, de gewaande arremoê steekt de Ryken de loef af. De gelapte Mantel overtreft het Fluweel der Vorsten. Onder dat rokje van crediet, zit vaak de geheele scepter der Vorsten verborgen. &c. &c.
|
|