| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 6
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 20. Januari.
VOorleden Week zagen wy in Duitsland een Tempel Zeloot zyn eigen Soon op den Stoel der Waarheid van Logens benigten, nu komt een Maerl in Vrankryk de Prediker eens Konings door Fluiten ontrusten. Dat een Lutherse Pharher dat kunsje nog bakt, bruiter me heen, maar dat een gemeene Vogel de Kerk ontstigt ruykt na de mutsart. Woonde die Roervink niet in het Land van den Allerchristelyksten Monarch, hy was zo veeg, als of hem onze Doctor Crispyn alhier onder de kluiven had, die zo wel tot een Schoenmaker, als de Leermeester der Fluyters geschapen, zoo veel moeite heeft aangewend, om zyn Sweedse Loery dermaaten op den Pyp te leeren Danssen, dat hy door dat gejoel verdooft, het kraaijen van de Haan niet kon hooren, doe hy zyn Leghen om een vuil kuiken verlooghende. Een Saak al te bekent, om 'er langer van te papegaaijen, dies keeren wy weeder tot onsen Kettersen Musikant, die zig in Spangien, en Portugal den regel van Sinte Dominicus aan den Brandstaak te leeren zou moeten getroosten, of zyn Dwaaling, door boete herroepen, want daar versengen de Inquisitie D....s, om een zak vol Pistoolen wel duizend Engelen, als ze de Waarheid niet willen om de Loogen Verdoemen. Dat mag een Paap zo veel doen als 't hem lust, Momus meent het te laaten, al zouw hy geen Weekelykze Cecdels voor de Secreeten meer knoeijen. Liever blaas ik op myn Duim, dan dat ik de vuist zouw steeken in de Contrabande Waaren des Hemels. Zouw ik de Valsheid hulde doen, daar ik met Opregtigheid pas door de Wereld kan
| |
| |
rollen? geensins, Post nubila Foebus, dat is, op een leege Sak groeit zelden Crediet. Al liep ik, als een Quaker, om elk te bedotten, nog zouw niemant myn deugden vertrouwen. Heb je in de Swarte Broek geen blanke Munt, 't is uyt op de Beurs met de Vromen. Daar gelden Contante streeken, geen toekomende Renten. Een duizent Gulden op 't Comptoir van Pluto is meer dan een Millioen Ryksdaalders op de Bank van Coelum. De laaste mogt faljeeren, denkt Midas: hy die by Lucifer ter merkt gaat, wind altyd een Capitaal op de Som. Couragie! Gierigaarts, ziet op geen Turfje in de Winter, in de Hel heb je Brandhout om niet, zo je slegts de moeite neemt van u eigen bast mede te brengen. Het Arrebyds Loon, dat gy hier u Werkvolk van het vel afknevelt, word u ginder op den ziel toegetelt. De Nikker ziet op geen heete Stuiver, min of meer, als hy een Laödiceese Krimper goeder Geluk uyt zyn Poot voorspelt. Dat zou ik me kunnen doen, was een Propheet in zyn Vaderland geëert. Nu is 't, wy kennen de Vent, zonder te bedenken niet wie, maar wat. Mundus vult decipi, ergo Decipitur, dat is agter het Kruis der Geleerden schuilt de Duivel der Leeken. Dit weeten de Platonische Haanen niet, en daarom fluiten de Wysgeerige Maerels. Te Romen zit een Mannetjes Kip, op de Tooren, en nog verloogent Peter zyn meester. Geen wonder dat men binnen Parys geen Vogel gelooft, wyl de Heilige Stad de Voorbeelden stigt. 't Is niet om my te doen, maar om de glorie der Kerk, riep de verstrooide van Gedagten op den Stoel, doe zyn bewysredenen wierden gestremt. Hoe meer de Pastoor keef, hoe zyn Toehoorder 'er minder na vroeg. Wat zullen wy tot alle deze dingen zeggen? als 't Preken niet en helpt, schynt de Kerk onnut, en daarom zogten de Schaapen om een goed heenkomen, en lieten hun Pater met zyn Frater haspelen, gelyk Bileam met zyn Antagonist. De Orgel beklimmer wierd overtuigt van zyn Baas, dat hy zyn Lesje slegts had van buiten geleert, dog de Choorprelaat swoer by zyn Professor Magnificus, met drie Kroonen, dat hy een Inspiratie op het Roomsche Accademie had ontfangen, om elk het zyn te zeggen, mits geen Grooten te roeren.
| |
| |
Dat zyn de Valken, waar me de Geestelyken 's Lands Silververlingen vangen. Kunnen ze 'er niet over, ten minsten schuilen ze onder die vlerken, waar mee de Paus dagelyks op roof snelt, om zyn Gieren te aasen. Niets verveelt een Devotaris meer in zyn Cel, als dat hy moet onderdanig wezen onder zyn meerder. De gewaande Arremoe, en de gepretendeerde Kuisheid, zyn nog om te dragen, maar dat Levi moet danssen na de Peipen van Moses doet meenige Bedelmunnik Bidden om de Ondergang der Wereldse Monarchie. Knipperdolling, zocht het duizend jaarige Ryk niet anders, als om te heerschen. Had Jan van Leiden voor Lakey willen dienen by den waaren Soeverein, hy had het Snyders voorschoot niet verwisselt voor het Habiet van den Bisschop van Munster. Zaagen de fyne Oeffenings spooken niet op de eer, die 'er vast is aan het Leeraarschap, zy zouden in geen Kelders nog Kamers de Deerns bequylen, die heet gebakert dikwils een Kindje in de Luyeren leggen, waar van de Vader word versweegen, om het Alemoeseniershuis voor Peter te kiesen. Hier zouw ik Liedjes van konnen Digten voor klyne Jan met zyn Waagen, was myn Poësy niet Inhabiel verklaart by de Wyven. Wat zouw die Gek doen? roepen de Wysen. Had hy verstand, hy had lang tragten zot te zyn. Nu is hy maar een Nul in 't Cyfer der Kooplieden. 't Is waar, hy blaft als een Hond, maar hy zal lang werk vinden, eer Alexander hem voor een Diogenes zal groeten. Die had een ledige Ton, en dat is een groote Rykdom voor een mager Philosooph, maar wie op de Wysgeerte zyn Familie wil doen bestaan, tragt met een korten Arm den steylen Hemel te bereiken. Eer zal Orsini's Vaticaan Snol een Schot vol Heiligen werpen, eer duizend Digters één Mecaenas zullen verkreigen. Of ik, als een Fransche Refuge, al huilebalkte by deze of geene Rykaart, om hulp voor myn schamele Clio, door te schreuwen, Instanter, dat is, het komt' er, beget, op an: Het antwoord des Hoorders zouw niet minder Pontificaal voor den Suppliant, op zyn Bedelrequest zyn, als dat van den Ouden Vryer was tegens den Agent der Pretendeerende Sancten, luidende in Substantie als volgt: Om een Saak van die Natuur moet men ten wee- | |
| |
nigsten een dosyn Neeven, en Nigten van de Prinsen der aarde in den Maars kruypen. Vervolgde ik? Instanter, instantius; dat is, Daar weet ik geen raat toe, maar ziet hier myn laaste Stuiver. 't Zouw al weer wezen, Je klopt voor een Dove mans Deur, zo het je aan Gout, Sotheyt, of Vrienden ontbreekt; en gilde ik, daar me niet gepaait, voor het laatst, en ten derden malen nog eens zo hart met traanen in myne oogen? Instanter, Instantius, Instantissime, dat is te zeggen: Uwe Ootmoedigste Dienaar, heeft Helder, Penning, Brood, Crediet, nog Kleeren, daar zouw nimmer op volgen, Justum est, dat is, Houw daar, en leef, neffens Deurwaarders, en Comisen, als een Man met eeren. O neen, 't is geen manier meer, dat men Geest, of brave Konsten vordert, en daarom beätificeert men thans Esels, en Ossen. Die kreigen een Roode Letter in den Almenak, niet alleen op den 10. December des Jaars 1726., maar alle Jaaren, en Daagen, inzonderheid, als ze door de Magtigen wel gehoorent, onder de Bullen hunner Koejen verdwaalen. 't Is straks, bid voor ons! o Heilige Buffel! u Voorspraaken ondersteunen u Huisvrouws verdiensten, en haar Kindeken vermag alles by zyn Mompeer: voornamentlyk, als Mama 's Altaar van een twee, drie Sakjes Ducatonnen gloort. Die Suffisante Wierooks geuren vermoogen meer, dan duzend Ave's, Credo's, en Pater Nosters, met Hooft, en Kniebuiging, zonder Rosenobels gelolt. Goud, en Silver maaken de Zielmissen uyt, waar door de arme Sondaaren uyt het Vagevuur worden verlost. Heb je die Heyligen te baat, zo gaapt u de Hemel toe, als een Harlinger Paal Mossel, waar uyt Venus, na het gevoelen der Oude Digters is gebooren. Daar is geen Hel voor Croesus, maar daar zyn 'er wel hondert voor Irus. Geloof je 't niet Lesers? word slegts maar een Poëet, en je zult de Dwaalstarren vervloeken, die den Weg na de leege Beursen der Digters nimmer; als by toeval weeten te vinden. Dog al genoeg van de Canonisatie der Heiligen, 't word meer, dan tyd, dat wy ons na de Profaanen keeren, en onder die inzonderheid na de schaggerende Ordinaris Baasen, die, vaak van niet tot iet geklommen, hun zelven niet en kennen, en nog veel minder de zulke, die ze verpligt zyn, om hooger verstand, en Qua- | |
| |
lityten te eeren, als zy zelfs hebben beseeten, of ooit zullen verkrygen. Dit Blad is te kort, om dit omtrent veele na den eys uyt te voeren, en om die reeden zullen wy ons voor deze maal vergenoegen met 'er een uyt den modder der begeerlykheid op te baggeren, als een Orientaalse Parel uyt een Boeren Kakhuis, en alhoewel de meeste Lezers de juiste zin dezer navolgende Historie niet wel zullen kunnen wikken, zo verzekeren wy hun egter, dat ze ex Ungue Leonem, dat is met dit Koortje, zey de Beul, den Galg wel zullen vinden.
Dat 'er van die tyd af, dat 'er menschen uyt Kyën wierden gebooren, geen grooter Key uyt een mens is gehakt, als Jannes, met zyn Schaapshairige Kalot, is een Saak, die zoo zeker blyft, dat hy, die het Contrarie zouw willen zoeken staande te houden, nootzakelyk eerst zouw dienen te vervallen in de onkosten van het ligten eener Attestatie, uyt het Dolhuis, om daar door te bewysen bevoegt te weesen van complete Narren voor Wysaarts te groeten. Ik zal om die reden geen Koevoet gebruiken, om hem na den eys te Anatomiseeren: Het zy genoeg, als ik alleen maar zeg, dat al wie dien Man ontmoet, uyt zyn Tronie gemakkelyk kan zien, dat hy heel na is geparenteert aan een doodelyke Onwetentheid, en daarom geeft hy voor tot een hedendaagsche Kunstkooper Gebooren te zyn. Als iemant die Gaven thans slegts bezit van Bot, en Logenachtig te wezen, dan is hy vliegende Meester boven Meester, en tot den trap van den Eseloorige Midas volkomen gepromoveert, om de nog in Leven zynde Schilders alle, waar 't mogelyk, te ruineeren. Aan 't laaste geloof ik niet, dat onze Schafbaas schuldig is, maar of hy opsnyën kan met een steiven Bek, moet men die Heeren vraagen, die hy voor elf stuivets de Man van den Key snee, doe hy ze aannam als Graven kinderen te tracteeren. Niet dat het die Vrinden juist heeft verveelt verkort te zyn in hun Opinie, en Beurs, maar tyd verlooren al verlooren, riep 'er een uyt den Hoop, die staande voets deze Groninger Woestyn verliet, doe hy de Tafel Maximen bezag van dezen Sinaitischen Rots, om in zyn eigen Canaän te banketteeren. Daar weet ik wat ik Eet schoot 'er een ander op in, die liever de Egiptise Vleespotten
| |
| |
van het Servetsteegje rook, dan dat hy het onvergeeffelyk Manna tande, dat 'er uyt een morssige Keuken regende. De beste Koks, zey myn Hartog Sal: sprak de Hospes, ziender het smeerigste uyt, en daarom Vrinden, Coeragie! zoo je roept dat je de Kost niet en kent, die ik schaf, ik repliceer weest maar te Vreeden, de Baas van dit grot kent zyn zelve nog minder. Dit weet ik, dat ik niets en weet, en dat is genoeg voor een Smulaap, om voor een Voordisser van Braave Gasten te ageeren. Ik heb weinig gedaante, of gelykenis na een bequaam Tracteerder, dat is waar, vervolgde hy, maar wat ik Lever kan doorgaants een groote drie Weeken duuren, en hierom vrat 'er niemant van de negentien Genooden van, als vier, of vyf byna geheel verstorve Zielen, en dan nog een voornaam Liefhebber van Plet, en Penseelen, die, voor veertien Persoonen alleen moetende Schranssen, meer in zyn darm stuuwde, dan seven verhongerde Matroosen zouden konnen doen, die ses maanden op Spitsbergen hebben overwintert. Die Held is de eer van myn Tafel, gilde Jannes, maar ik wouw voegde hy 'er stilletjes by, dat hy hals en beenen brak, eer ik hem weder onder het beryk van myn Wallen, en Kanon zag voerageeren. Het Esels Kakebeen van Sampson versloeg weinig meer Philisteynen, als hy Brokken verslind. Wat moet zo een Kunstenaar een Maag hebben! die 'er een Schepel Roggenmeel in kan zakken, en een Pens besitten, die alleen meer weet te laden dan tien Gulikers kunnen lossen, die altoos gewoon zyn met hunne Varkens uyt een en zelve Trog te smullen: waar laten de Fynschilders al dien horlement? voer hy voort; of ik al voor Judas wil speelen, door myn Heeren en Meesters met myn gierigheit te verraden? deze Baas vraagt na geen arremoé, als hy zyn Koffer slegts mag verryken door myn delicatessen te vernielen. Neen, ik houw meer van agtien matige Schapen, dan van één verslindende Wolf, en nog meer van twee Lammeren, die niets en proeven dan van negentien Rammen die op myn Wyen, de een meer, de ander min, zitten te graasen. Die Kerel zal waaragtig vervallen onder het Justitie zwaard der Doctoren, zo hy niet onderlaat zo gulsig te blyven. Myn Vader, och arm! onnoseler gedagtenis, was
| |
| |
een Man als een beest, en daarom liet hy evenwel niet na te staan na de mensselyke digniteyt; en hy quam ook tot die waardigheit door my te genereren, die den roem heb verkreegen van met kleine kosten groote Schotels toe te beryën. Zo deden de oude Wysgeeren van Drent en Twent, eer men 'er nog iets anders wist als Paarde en Duiveboonen men Braadvet te smullen; maar sint de Franschen in 't Land zyn gekomen, praten de Boeren beget van Soepen en Ragoën, dog daar is onderscheit tusschen een bak vol Carnemelk met Gord, en myn Soepe de Sante. O! daar gaat niet voor een Holstyn Pleunse bak met Sparwers, Reygers, Kuikedieven of Ravens. Ik bidje om de liefde van Sanche tot zyn Ezel, datje met permissie, Heeren, u vinger een voor een eens gelieft te stippen in het gat van dien Vogel die daar gebraden leid, zo ben ik verzekert dat gy eenpaarig zult getuigen nimmer lekkerder dingen doorpeutert te hebben. Ha! je lagt, Messieurs, en niemant weet waarom, als de Vooreeter der Vergadering, en die begrypt, schoon hy alles schynt te willen verstaan, nog niet eens de reden van dit myn nooden tot deze keurelyke delicatessen. Heeft hy ooit van zulke Canaren gehoort als dit zyn? waarelyk, Heeren, een kost die de Hangebasten zelfs in Duitsland voor een recreatie 's avonds gebruyken, eerze 's morgens worden gebilletteert op Galg, of Raderen. Ik mag myn eige kruyën niet roemen, maar anders zouw ik u konnen verzekeren, dat ik met die Soepe de Sante eens een Moordenaar, die al een etmaal gerabraakt geweest zynde, nog wierd gepardoneert, tot zo verre op de beenen heb geholpen, dat hy nog eenige jaaren na die tyd voor Dansmeester, by de Hoven heeft gevagebondeert. Op dat woord schooten 'er vliegende een stuk twee drie oude Sondaaren met tinne Leepels toe, om hun leeven, waar 't mogelyk, door dat nat uyt te rekken, maar te vergeefs, wylze uyt één mond gilden, doese het gelipt hadden liever aanstonds te willen sterven, dan 'er nog driemaal, elke reis twaalf droppelen van te slurpen. Des niet tegenstaande, vervolgde Jannes, die wel eens zo veel praat als hy denkt; dat ik u zouw spreeken van myn Ranziere, van myn Kartje, van myn Ragoe,
| |
| |
van myn Amalette de la Brugge, van myn Amalette de Appel, van de Gelderse Huspot, van de Kool en Raapen, en van de heerelyke Worst, waar aan Cartoeche een Hond, anders wyzer dan drie onzer Ommelanders te zaamen zyn, thans egter niet eens wil ruiken, je wierd razende dol. Dat zyn beget Karpers als Blyën, van een duim zo lang, en nog wilder niemant aan, maar de Platters kennen geene Adelyke Saussen. Was je zo wel Luikerwaalen, als je nu pretendeert Ch..... menschen te zyn, je zoud je kruissen en zegenen over myn Poelet, over myn Dissert, over myn roode en witte Wyn, over my en myn Wyf, over haar Oester en myn Konstwinkel, met een woord, over onser beider gelegentheyt, zo wel gestelt als 'er vereist word tot een Versierders hantteering. Mier hieuw het Orakel van Drent en Twent op met glosseeren, om tyd te gunnen aan een zekeren Narcissus, die eerst op den Eccho verlieft, maar nu genezen, gilde: Eer wil ik myn rampzalig leeven in een Pindje Bremerbier verliezen, dan myn vervlooge geesten uyt u vein de Canalje weder opbaggeren, en daar op zonder veel baselos manes te maaken, tegens den Castelyn van dit Treurenburg, Bruide hy verstoort weg, om voor één schelling dien honger elders te verruilen, die hy 'er voor twee alhier had gekogt. Dat ik alle de ap, en dependentien dezer bedroefde Maaltyd zouw willen maalen, ik had meer inkt nodig als 'er aan de duizent min één Arabise Nagtvertellingen is verspilt; daar by moest ik al een groot Historicus wezen, zo ik u zou zeggen waar, of hoe het Huis is, en hoe 'er in 't accoort wel expres is bedongen, dat 'er de Verhuurder niet in mag tappen? Hoe het 'er uytziet op de beste en slegte Kamers, wat avontuur 'er op het Secreet is voorgevallen tusschen een Broeders vuist, en zyn vyfde wezen, ik meen de quintessens der verteerde Kraayen. Zouw ik u het Cecdeltje van Jannes communiceeren met zyn herangue en complimenten, myn werk was eindeloos, want daar komt in de omnibus aliquid, sed de toto nihil: dat is te zeggen, het slagt dit Papier, 't welk veel belooft en niets en geeft, en daarom ook per naasten zal worden vergoed, zo het anders de Schryver maar mogelyk is van zyn gewoonte af te stappen, van na het gevoelen der min geoeffenden, onverstaanbaar te zyn.
|
|