| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 5
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 13. Januari.
OM een wynig in 't gemoed te komen de geduurige klagten over de onverstaanbaarheid onzer Pen, gedaan door een deel weetnieten, die zo stip by de Inzettingen der Ouden, van 's morgens een Droppeltje, en t'savonds een Pintje te nypen blyven, datze binnen die tusschen tyd, buiten hunnen Beursslender, nauwlyks in staat zyn, om een oogenblik aan eenig ondersoek van Letter, of Geest te besteeden, zoo zullen wy voor een enkele maal eens zo eenvoudig van grond gaan, als of 'er geen Inquisitie dieptens meer in de wereld waaren. De Eeuw van vyftienhondert is uyt, waar in Jupiter de menschen in Osschen had herschapen, door de onvergeeffelyke botheid der Munniken, en die van seventien hondert is in zyn volle bloey, om ligt al dat geene, dat de eeven voorgaande Sestien-honderste had overgewoekert, door agteloosheid te verliesen. Op een goed Spaarder volgt doorgaants een wakker Verteerder. Dat hebben wy gesien aan de seven magere Koeyen van Egipten. Pas waren de vette kapot, of de schraale leefde met de Akkers, en wyën der Reyken, als ofze Vaders de Societate Jesu waaren, dat is te zeggen, daar schiet niets over voor Weduwen, nog Weezen, als men een Hemelsche Jesuiet, een devote Mennoniet, of een malle Fynbaart voor erfgenaam verklaart van de aarde. De Goddeloosen zyn veeltyds verquisters, en de Vroomen vallen doorgaants zo vervloekt inhalende, datze liever hun evenmensch van Honger zoude zien Sterven, eer ze de hand in den Buidel zouden steeken, om een nootdruftigen te verquikken. Dog dit
| |
| |
is een gave, die tot onze heerelyke tyd bezonder behoord, en waar op wy ook reden hebben te roemen. Erasmus flanste zyn Lof der Sotheid tot genoegen der Geleerden by den ander, en waarom zouden wy minder doen, dan Troyaan Boccalien? die de schurfste Eeuw in plaats van te ontkleeden, een Rokje van Crediet aan trok. Het Sondags Pak bedriegt best, en daarom loopen de Socinianen veel met een Rynsburgs Bruiloftskleed, zonder mouwen of plooyen. Het is genoeg als 'er maar wyde sakken in den Broek zyn: en hoe men dit neemt, de overvloet schaat niet. Het Vrouwtje vaart 'er zo wel van, als Broeders Cantoor, en als die byde voldaan zyn, wat raakt dan een geestelyke Ziel het vlees der gebuuren. Laat Babel maar vallen, hoorde ik eens een Quaker zeggen, die door snoode practyken zyn nieuwe Jerusalem zoo prachtig had opgeveyselt, dat de Werklieden, die 'er aan gebouwt hadden nog verwarder van spraak waren over hun bedongen, dog nimmer ontfangen Loon, dan W. v. Swaanenburgs Sanggodinnen zyn over de Pasquillen, waar me ze gebrandmerkt wierden. Dog dat hoort thans tot de Digt konst beter, dan een Mecaenas tot een Maro: twee Heidenze naamen, gilt Tartuffe, die onder de Christenen geen plaats hoorden te hebben. Of die teem het verval van den Schouwburg verwekt, weet ik niet, maar dit is zeker, dat het Amsterdamse Doolhof, eerstdaags van de Prinse na de Keyzersgragt staat vervoert te worden, want de meeste Marrionetten worden zo slegt, dat zelfs Jongens en Wyven schreuwen, wraak Hemel! Hemel wraak! 't zyn byna al ontsinde Titussen, die Aran versellen. Trouwens dat zal veel ligt de Poëtise Raserny zyn, waar van de ouden plagten te gillen: est Deus in Nobis, dat is te zeggen, 't is uyt met de Konst, als Marsias Apollo vilt. Eertyds bakte Febus dat kunsje aan den Satyr, en doe was de geheele wereld verblind, maar nu kapoenen de Langooren de Son, en egter pogt Midas op zyn helderen Middag, en ik zouw gehouden zyn te gelooven, dat hy de waarheid zey, by aldien de Courant niet van een Eclipsis reutelde, die in de Allemenak niet te vinden is. Du sagst lauter Lugen auf der Kanssel. Hoe komt dit hier te pas? zullen de Platters ligt al weer gillen. Je bruit, Kerel, van de Hel na den Hemel, van het Theater na den Pre- | |
| |
dikstoel, van Judas na Sint Peter. Ha! Heeren, doe de Keyser Domitiaan nog Vliegen vong, sloeg hy 'er zomtyds twee met één slag. Bloed! wan was Caesar een Held, als hy die Hercules daaden verrigt had? en wat ben ik een Nar, dat ik Boter aan de Gal hasardeer? Passientie: Audaces Fortuna Juvat, dat is te zeggen, de Galg is voor de Ongelukkigen? ben ik tot een siender gebooren, waarom zouw ik dan myn oogen niet gebruiken? te meer wyl zy my niet en ergeren, om dat ik van overlang heb geweeten, dat by het verkorten der dagen de meeste varkens en Stieren sneuvelen. De Wereld loopt te post op de twee krukken van Hoogmoed, en Gierigheid haarer Paapen, na de Hel, en wie kan dat hollende dier in zyn draf stutten, zonder gevaar van zyn hals, en beenen te breeken? al zat je voor Koetsier zelfs op Apollos karos, nog rolde je van boven, als je den draystreek der hedendaagsche Starren al te nauwkeurig wikte. Tusschen mal en vroed, vind men het meeste goed, gillen de Bedelmunniken, als zy hun Paters Vaatje in Maters eetsaal leegen. Wie denkt 'er om het Choor, als de Smulklok luid? niemant Lezers. Na twaalf uuren sluyt de Koster de Kerk, en de Heiligen vangen een uyltje. En wat was 'er nog aan gelegen? deed men 's morgens zo veel goed, dat men op die Werken by avond kon rusten. Maar neen, 't is al Mis wat 'er word gedaan. O Heilig woord! wat geef je smeer in den Kuyp? geen Noort-hollandse Koe geeft meer Suivel, dan dat Woordeke Mis schaft voor de Misdoenders. Wat hebben die Vaders Hoofden, Halsen, en Buiken, die vaak hun Kinderen met een Key voor een stuk Brood paayen? je zout 'er Dol-en Lasarushuisdeuren me konnen oploopen, zonder datze kreuk of bult zouden gevoelen. Onversettelyk zyn die Mannen in kas van botheid, want al de Geesten die ze uyt het eeten haalen zyn zo gewent langs den urien trap af te klimmen na het Secreet gemak der Wyven, dat 'er geen een het hart heeft om op den vliering der Harssenen te steygeren. Geen Deserteur word vinniger van zyn Capiteyn in Regten vervolgt, dan een Spiritus, die wars van het onderste na booven gluurt, om van de ydelheid der aarde verlost, hemels te banketteren. Waar praat de rekel van? zouden de Biegtheeren roepen, by aldien 'er een Frater verscheen, die zyn Overste vroeg, in hoe veel minuten men van de aarde wel na den Hemel zouw konnen
| |
| |
reysen. Bemoey u met de Keuken en Kelder zouw het zyn, of men zal u het bovenmaansche tusschen vier muuren doen vinden. O in de Gevangenhuisen, in Bossen, en Wildernissen, op Schavotten en Raders, plagten de eerste Christenen hunnen Sabbath te vieren. De Gal. sporten waren doe de ladder Jacobs, doe men de waarheid in het Kruis zogt. Nu is Munt de boodschap. Eertyds was de Hemel over al, en tegenwoordig, nu boven, en toekomend. Nu lyd de arme mensch een reeks van jaaren in het Vagevuur van zyn Cantoir, of Winkel te woelen, om smarte op smarte te vergaderen, en kykt als een Rasphuisboef door de Tralie van zyn diefeysers na een toekomende vryheid, zonder te bedenken, dat de waare heerschappy bestaat in zyn Gierigheid, en driften te overwinnen. Hier wil Plato rusten, riep die Wysgeer, als hy op zyn Vrouws schoot zat te koekeloeren, als een malle quibus, die vier lippen wil vereenigen tot één kus. Wyser Philosophen dan hy was, dragen hun last met gedult, en soeken een Matras van Leelyen en Roosen, onder de Doornen. Daar heb ik het hoofdkussen van een stil gemoed gevonden, zey eens een Banneling, die Huis, nog Erven bezittende, zig vergenoegde met de ondankbaarheid zyner Vaderlanders te verduuren. Schup Wysheid, en Waarheid vry van Troon, en Setel, haar Monarchie zal de Eeuwen verduuren! Een Keten is haar Staf, Arremoede haar Kroon, veragting haar Leven. Hoe minder voorspoet de Deugt heeft, hoe ze meer groeyt. Kommer en Traanen, zyn her zouwt der volmaaktheid. De Goden zien niet liever, zeggen de Heidenen, als een verstandig Man, worstelende tegens de Fortuyn, en wy voegen 'er by, geen Heiliger Woestenier, als die Rotsen en Wildernissen, voor Hooven en Paleysen begroet. Ik wil zeggen, in stee van iets anders te begeeren, wenst willeloos te zyn. Wat scheelt het Diogenes, waar hy zyn Ton buitelt. De heele Wereld is ons, als wy ons zelven niet behooren. Komt Goudmakers, gy Metallise Aapen, leert hier Ryk worden. Hier zyn de Mynen van Sol, en Luna. Hier het Luylekkerland, dat je op geen misthoop met Jobs Potscherven kunt baaren. Weg met de Rykdom der Grooten, in de eenvoudige Stal, by den Krib, onder Osscn en Esels, vonden de Wysen hun armen Koning. Is hy daar te zoeken? Fiat! wy zullen hem daar tragten te vinden. Dat 's gang: Arrige Aures Pamphile, dat is het Gelt stootse Buffelfs.
| |
| |
Dat 'er onder alle de Gesintheden van Europa geen gemakkelyker Zielen schuilen, dan die men Martinisten noemt, is zoo onbedisputabel, dat ik 'er myn Pen niet tegens zouw willen zetten, al presenteerde my iemant een sakje Sestehalven, en dat is voor een Kalis meer, dan een Gouvernement van Barataria. Die een Lutheriaan ontmoet, beschouwt een Luthers Christen, en dat scheelt by een Apostolisch omtrent Negen-en-negentig op het hondert in waardy. Ik wil hier me zeggen, dat hy door zyn Augsburgse Confessie zoo hoog op den Schaal is gesteegen, dat hem geen aas of gryn van Calvyn kan doen daalen. Al zette men in Duitsland het heele Synode van Dordregt tegens een der Euangelise Geesten, nog zouw het de Vergadering der eerste verliesen. De Belydenis is by die Vrinden zo onveranderlyk, dat ze de Hydelbergse Catechismus niet eens willen te woord staan. De menschen van die Gesintheid slagten de Geleerden, en kunnen niet veel peuteren aan hun kop veelen; niet dat ik wil zeggen, dat ze boos zouden worden, als men hun in hunne meningen wilde wederspreeken. Geensins, Lesers, dat zeg ik niet, maar wat ik denk, raakt my nader, dan u. Ik zal my wel buiten rusie houden, want Sweeden, Deenen, Nooren en Jutten, zyn zo wel zondige Figuuren, als onze Mennoniten, die het Vegten wel verbieden, dog daarom niet onderlaaten zo weereloos te zyn, dat een vroom Gesel liever te doen heeft met een Ledemaat uyt de D....s-hoek, dan met de zagtsinnige pooten van een Vriesse Steyloor. Die Lieden kunnen je in u Geloof dermaten versterken door hun Gezigt alleen, dat je geen Thomas wenst te zyn, om het te voelen. 't Is Vriend, zo verstaan het de Broeders, en daar me hebje vaak al een brave Konkel weg, eer je kans hebt om hun Kaak met een vuyst te beantwoorden. De Granaat-Appel gelt niet, waar dat de Intrest predikt, en de teem der Liefde is geen duyt waardig, als men door Bedrog duisenden kan Profiteren. Weg met Befjes en Kragen, als Menno's Calotje voor een Diakens Sakje op de Beurs ageert. Ruiterde Paarden zyn wat anders, als Apostelen te voet. Met de laatste kruipt de onnozelheid ten Hemel, dog met de eerste snelt de Quaker ter Hel. Dog wat raakt dit den Bedrieger, als hy slegts by zyn Tyd het goede der aarde peuselt. Neen, dan roep ik liever: lang leve de Lutherianen!
| |
| |
dat zyn beget, vierkante Mannen, Helden met Reusenkoppen, die geen voet zoude wyken van hun Woord, als 'er wat te winnen valt. Had Saul zulke Soldaten gehad, hy had geen David willen bezien. 't Is waar, zy hebben meer voorhuid, dan de Smoussen, dog daarom laaten sommigen niet na zo wel te schaggeren, als de eerste, zo 'er slegts Occasie is om voor een geveynsden Kus hun eigen Meester, of zyn Familie te verraden. Ik weet wel wat ik hier me meen, dog alle oorbaare dingen stigten niet. Of ik daar al eens in 't publiek verhaalde, wat een ander in 't heimelyk heeft geborgen van een Desolaaten Boedel, met intentie om het als een Dief te steelen, zouden daarom de wettige Eyssers het hunne wel kreygen? geensins, een Kerkgangetje absolveerd den Biegteling, denkt Fortunatus, en zo niet, Pluto is om Sweeds Brandhouwt verleegen. De Euangelise Heeren zullen het my, zo ik hoop niet misduiden, dat ik onder hunne Fraternityt een Judas beschouw, want daar is geen Goud zonder schuym, ik wil zeggen, al is die gesincheyt gerenomeert voor kompleet zagtzinnig, zo schuilt 'er nog wel een enkele Steyloor onder, die liever Kerk, en Raathuis zouw zien waggelen, eer hy van zyn gepretendeerde Geregtigheid zouw willen afwyken. Dit weet ik by ondervinding van een klynen, hier woonagtig, dog de tyding uyt de Palts van een Grooten, komt my wat Ongelooffelyker voor, te weeten, dat een Leeraar der onveranderlyke Augsburgse Confessie, een heele Vergadering op de tyd der Biegt, en Commnnie, zouw in rep en roer gestelt hebben, dat hy zyn Gemeente zouw hebben doen weenen, zyn Schapen verstroyen, zyn Bediening ontheiligen, zyn naasten ergeren, de Ketters steiven, en wat niet meer! ja wel ziet daar het kan niet zyn, want de reputatie van dien Propheet is te groot, om zulke klynigheden van hem te verwagten. Let eens op de volgende Beschryving van dien Kerkpatriot, en overweeg dan, of het verhaal van hem in de Gazette vermelt, niet zweemt na de loogen. Wy zeggen: zoo een Euangelis man, waar aan niets, volgens het getuigen van andere, ontbrak, als dat hy juist zelfs niet leefde, als hy andere leerde: zo een Boänerges, die zyn party meer dan hondertmaal zeven armen op den Predikstoel had afgedondert, na hy voor Ketter uyt Landen
| |
| |
en Steden was verbannen, om dat hy een Piëtistisch slot wouw gehangen hebben, voor de deur der uyterlyke Belydenis; zo een Orthodoxe Herder, die nimmer waarheid approbeerde, als die van den Kanssel daverde, en geen liefde ter Wereld besat, als die overeenkomstig was met de pastorale digniteyt, en de Professie van zyn Order, zo een geleerde Held, die geen Geest buiten de Letter der Augsburgse Confessie voor aannementlyk erkende, met een woord, een waaragtig Lutersch Leviet, die al massacreerde, wat hem in de weeg was, ja vrinden, nog maagen ontzag, als het de Intrest der publike Religie betrof. Ik zeg zo een waardige Afgesant, zo een yveraar, zo een Blaffer op zyn eigen Dam, zoo een getrouwe Wagter, zouw de Setel der Waarheid hebben gebrandmerkt met Loogen, door te schreeuwen, als een uytzinnigen Bileam, tegens zyn Medegenoot: Halt das Maul auf der Kanssel, du sagst lauter Lugen. Ik zeg nog het kan niet zyn. Ik heb te veel agting voor de bescheidentheid der Hoogduitsche Predikers, als dat wy deze Belydenis van onzen Zeloot hier omtrent zouden avoyeeren. Neen Heer Courantier, houd ons dit ten besten, wy gelooven liever quaat van de geheele Wereld, dan van één Geestelyk Persoon, en welk een Geestelyke? Parturiunt Montes, dat is te zeggen, gelyk de Heer Slosser is. Swets Romen, vry op u Loyola, wy Segenbogen op geen subtiel verstand, maar op een Dommekragt, zonder weerga, waar me men zelfs de twee deuren van St. Peters verborgen Tempel zouw konnen uyt zyn harren ligten, zoo ze niet al te vast op de eenigheid des Geestes gevestigt waren. Ruk, Sampson Dagons Altaar vry van zyn Wortel, als deze Aäron zyn nieuw Jerusalem Metselt, heeft hy in de eene hand den Troffel, en in de ander een Swaard. Al quam David met duizend Kyën, dees myn Goliad heeft een Wevers boom in den vyfhoek, waar voor de Israëliten beven. Men paait eer seven veege Soonen van Saul met één Strop, eer men deze eerlyke Gesagshebber den mond zouw snoeren door een redelyk antwoord. Wat reeden? weg met die praat, als de Gal word geinfecteert door den yver der Letter. Dan is dikwils Bybel, en Confessie, Psalm, en Liedeboeken, Kerk, en Preekstoel, Spreker, en Hoorder, met een woord, de heele G..sdienst in gevaar. Geen noot denkt Jero- | |
| |
beams Priester, als men te Dan, en te Bethel Offert, is Sion zonder smeer. O Hemel! help de Aarde! of geef my een ark, om 'er flegts met deel Beesten in te schuylen! want een party zoo genoemde menschen maaken het zo grof op dit rond, dat 'er de Honden op hun vier pooten van Beeven, ik wil zeggen, dat de onreine Dieren selfs vreesen om de Heiligdommen te naderen, waar op 's Lands Ossen worden gekeelt.
Als ik zo spreek, oog ik niet verder, Lesers, dan op die Baals Propheten, die Elias door zyn Lemmer versloeg, dan praat ik alleen van huurlingen, die den Mantel hangen naar den bovendryvenden Wind, dan heb ik het gemunt op Beffen, en Kragen, die eer duizend Leeken onschuldig zouden uyt de Synagogen verschoppen, eer ze een kreuk, of p'ooy in hun Lob zouden willen dulden. Ik zeg voor 't laast, als ik Schorpioensteeken aan Judas bestee, dan streel ik de overige Apostelen, die Harders, die Lvf, en Ziel waagen voor hunne Kudde. Hoe gaat myn hart tot hun niet uyt in Liefde! en wat offert dit Brein al zugten voor hun welzyn, en de aan was van hun Dienst! als myn gedagten uyt speelemeyën vaaren, om hun Eden te begluuren: want by niemant schuilt het regt der Verbondsbedeeling, als by die Overstens, die hun zeggen beleeven, en hoe wynig 'er van die onder Babel te vinden zyn, zo krielt het 'er dog van binnen ons Jerusalem. De gesuiverde Kooy van Luther, en Calvyn heeft Wagtersa in het Roer, die voor geen Wolven van weder waardigheid vlugten, schoon 'er hier of daar een gemelyke Quant onder schuylt, die ten respecte van de geheele Broederlyke Liefde geen één voet van zyn koppige meening zouw willen wyken. Zulke Maats worden by Wysaarts voor Narren versleeten, en van hun eyge Confraters, als dwarspaalen gemeid. Dat zyn Bakkers, die hun Paasbrood met Suurdeeg mengen, en de zulke, die Joseph de Ridderorder van de Strop voorseyt. Dat zyn van die vroome Soonen Jacobs, die hun eygen vlees en bloed, om Midianse Ducaten verkopen, en de waare Vaders bedotten, door een rok in 't Purper gedoopt van een onnosele Geyt. Weg met die Gieren van den Altaar, die, als Eli's Sonen, na de grootste revenuën tasten. Dat zyn ze die wy Schavorteeren met het verval der Zeden, en Tyden Op hun Runderen rug struikelt de waare Ark, en wie durftze ondersteunen? zo hy niet gepromoveert is tot de dignieteit van het te moogen doen. Wat my betreft, ik houw de handen thuys, om niet voor myn tyd te sneuvelen, en dank den Hemel, dat ik in een Land woon, waar in de Inquisitie Baasen geheel verboden zynde, ieder vryheid heeft uyt de lippen der Priesteran niet alleen Geregtigheid te leeren, maar zelfs hun doeningen te volgen, en dat is al veel voor een slegt Gesel. Schoon binnen Romen een Paus al verrigte wat hem goed dagt, daarom zouw Jan maat dat al zo min daar mogen nadoen als in de Palts, waar in een Leeraar zyn eigen Waarheids Stoel beklad, door ze van loogen te betigten. Ter contrarie in Italien in alles voor de Munniken corban, tot de Wyven van Sint Peters Vragtschuyt in 't kluis, en wei daar tegens kikt, zal't met den hals vergoen, zyt Jan Vos, en daar me is het voor deze maal tap toe.
|
|