| |
| |
| |
Ao. 1727. No. 4
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 6. Januari.
De oude Tempeliers plagten te zeggen: Summa scientia nihil scire, dat is, wie in de Kerk slaapt, waakt in den refter, en 't was ook waar, want yder beleefde zyn geloof, met 'er daat. De minste yverde om zyn meerder door slempen te overtreffen, waar door de Eeuw zo verlepte, dat 'er de tyd geen stooter aan dorst vermallen. Myn Santlooper is kapot riep Papa, zo ik onze Mater dodeyn, die met een Sondvloet van Wyn de nugterheid uyt de Kloosteren boent. Kan men met eeten, en drinken, lyf en ziel aan den ander vleugelen, zoo heeft men geen Weywater nodig, gilden die Vaders, die zoo meenigen ave Mari songen, dat 'er geen Maagt, zonder Kinderen in 't heele Land te vinden was. O oude, Goude tyd! waar zyt gy nu gebleeven? Ik zeg nu, nu de Ignatianen zelfs hun Kelder, en Keuken met het Slot ad Mayorem Dei Gloriam, dat heet: wel voor gedaan is half verkogt, toe grendelen. Stapt een goede likkebroer thans na het Choor, hy dryft een slegten Pater voor uyt, die de Glasen te barsten lolt. Quantum est in rebus inane! dat is te zeggen: de Bekers der Leeken zyn ledig, terwyl die der Papen klinken: Non Datur Vacuum, of de randen vloeyen over. Zo vervallen de Zeden, onder de eenvoudige Catholyken, terwyl de Voorgangers als Mestkalveren groeyen. Wat wind de Wysheid uyt, nu de onnoselheid verlooren gaat? niets anders, als loogen, spreekt de Waarheid. Maar dat is qualyk geantwoord in een Catechisatie, waar in de Leermeester Oosters Goud, op zyn Westers Vragenboek geschildert ziet. Zint de
| |
| |
Zuurdeessem der Italiaanse Phaariseên zig uytspreide in het Paasbroot der Chineese Tollenaaren, ruylebuyte Roomen zyn Hemelgloben voor de Comeetstar der Aarde. Is 'er nog zoo veel liefde in Europa, en klaagen de stieren uyt gebrek van haver? Simon de Toovenaar speelt met de Dopjes, de Propaganda Fide in Japan, en ondertussen zyn de Passasiers van Sinte Pieters Vragtschuyt, hun Buydeltje quyt. Al zet je twaalf Articulen des Geloofs tegens een Paus, nog benje beest, want de Messieurs verstaan malkander. Zy staan yder die ze ontmoeten half, maar trekken by den afmars het geheel. Of je schryt, om dat je nieten trekt, raakt hun niet, wanneer ze hun gewonnen Prys in 't heymelyk deelen. Stelt zig iemant hier tegen, zo loopt hy gevaar, en daarom is het zwygen best, zey Drillenburg, binnen Utrecht, doe hy den klem op den staart kreeg. Steek je vinger in u eigen Grond, en ruik in wat Land of gy zyt, zo vin je altyd stank, Heeren. Blyf als ik doe, in een eeuwige twyfel over de kuisheid der Munniken, zo zal geen Aristoteles u met hunne zekerheden pieren. Carthesius regeert op de hooge School, en nog gaan de Jongens zonder vreze te kooy. Hoe komt dat? vraagen de Boeren: maar wy wyser repliceren, dat 's voor geleerde, en niet voor den Koopman. Wat raakt het Mercuur, hoe Pallas het stelt? de Prey zal het haare wel kreigen, al zit ze niet op de Zeedyk. De Wysheid is zo jeukerig na Overvloet, als een Sottin, dog elk op een bezondere manier. De laaste heeft by geen Fransche Madammoselle School geleegen, als de eerste, en daarom krygt Minerva al Wygerende den Buik vol Beenen, die de dwaasheid pas met eyssen kan, bekomen. Dog de kinderen, die Athenens Schutsvrouw baard, zyn weinig, of geen, want doe Vulcaan Jupiters herssenen opende, vernagelde hy de Dogter, met een kromme mannetjes mooker, en daar mee is alle hoop van een Erfgenaam voor de Kroon van Apollo uyt, en 't is een geluk, dat 'er weinig verstandigen zyn, want anders mogt de D... de Wereld regeeren. Sint de Poolse Beeren het a, b, c, hebben beginnen te leeren spelden, kan men ze met geen raatseltjes meer paayen. Zy willen perfors leeren Leezen, want ze zien, dat de Nuntius van Romen de Schriftuur verkeert in de hand heeft. Die leert hem den armen te geeven, maar hy volgt
| |
| |
de Maximen van den opgeworpen Stadhouder, voor die van den wettigen Koning na, en houwt van plukken. De Praesentibus gaudet Ecclesia, dat is, wy geeven kool, voor raapen. Zouw ik zo veel mylen ver reizen om zielen te winnen, en myn lighaam door dien arrebyt verliesen? dan ken je geen Ambassadeur van de Porte, ik verspreekme, en wil zeggen van Sint Peter. De eerste had Goud, nog Silver, maar de laatste ontbreekt het geen van beide. Trouwens het was zyn eigen schuld, want hy verkogr geen Aflaaten. Wist die eerlyke Man van Negotie? heeft hy de Actietyd der Christenen beleeft? kon hy de Zuid? verstond hy hem op Oost, en West? en al de Heilige kraam der Bedriegers? gelyk nu zyn Successeurs het kunsje in de grond kennen. Geensins, die vroome Patriot verliet Schip, en Net, waagde om zyn Meester Wyf, en Goed, en Storf aan het Kruis, zonder eenige andere nalatenschap, als een deel arme navolgers, die in de tyd van byna seventien hondert jaaren nog geen Broot, en Water, dan met moeite hebben konnen bescharen. Dank heb de Gierigheid dier Buiks-dienaaren, die het zwaarste der Wet nalaaten, om het minste van kragt te doen zyn. Hoe band men aan alle kanten de Regtzinnigen niet uyt Landen en Steeden! waar de Haanen van het Catholyke Nest, door yver zonder verstand den booven Toon kraijen. Zet de Consul van Romen maar ergens een voet op het Raathuis, hy verhangt de Hekken van Eenigheid, door tweespalt. 't Is straks: Wy hebben de Bul Unigenitus, en daarom weg met de Appellanten. Al was je Heiliger als Bruno is geweest, die Waterrotten voor een recreatie vrat, je moet in den ban, zo je niet blindelings wilt gelooven, dat de Sleutel van groote Papa, alzo wel een afgrond kan oopenen, als die van Doctor Crispyn 'er een kan sluyten, zo 'er anders maar een Sweedse dogter aan de Klokken van 's mands Tooren Beyert. Zo lange als een Baatsoekende Bisschop, gelyk een Oyevaar, met zyn eene Poot, op den schoorsteen van een Nonnen Convent zal Blyven staan, zal het dak van Sint Peters Paleis worden bevuylt, met afval van bedrog. Waarom trekken de snikheete Missionarissen niet alzo graag na de kille Landen, om Heidenen te bekeeren, als na het Oosten? geschiet dit om te zien of 'er nog Wysen in dien hoek te vin- | |
| |
den zyn, zo blyven zy bedroogen, want waar het meeste Goud schuilt, heeft Midas de langste ooren. Die knaap lagt met Apol, als hy Ducatonnen sakt. Pluto's Gemalin laat haar voor Agten-twintigen soenen, maar de Hemelsehe Maagdom is om zuivere liefde veil. Xaverius plante een Kaars by de Indiaanen, maar hy stal met een den Gouden Kandelaar, waarop hy had hooren te flikkeren. Of dit Simonie is, laat ik over aan den ondersoekenden Lezer: want Momus slagt de uyl, en heeft zyn vlerken reeds aan de zon verbrand. Hy zal zo lange liegen, als hy leeft, om door waarheid geen schipbreuk te leiden. Houwt u, zeggen de nobele Venetianen tegens de Burgers in de Carnaval vry op, met Hoeren, en Snoeren, alleen bemoeit u niet met den Senaat. Zeg niet dat ze goet zyn, want de praat vereist een voorgaande ondersoek, en dat begeert de Inquisitie niet. 't Is genoeg 's Lands Maskerade te zien, voor de klynen, meest Janpottagies der Groten. Hy is wys genoeg, die kan roepen, Aap, wat heb je moije Jongens! dat is de pligt van een braaf Athenienser, die de publieke Minerva stelt boven de verborgene, dat hy een volmaakte Socrates met een lading van Spaanse Vygen, om Mostert na de andere Wereld zend. Zo een Philosooph als de laaste was, stelt de waare G..sdienst in Heilig te zyn, de andere slegts in het te schynen. Millioenen praters zyn 'er, tegens een doender der Gebooden, en evenwel zitten die snaaken aan het booven eind van den dis, als 'er Patryssen te smullen zyn. De Rynsche Wyn is voor den Domheer, het Water voor zyn Boeren. Trouwens men slendert 'er voor na het Choor, en kon het zyn, van daar na het Kussen der Grooten. Maar neen, zeggen de Magnaten, Schoenmakers blyft by u leest. Bid, en leert den onderdaan, als 't Aaronieten past, en laat ons de Stoel van Moses. Behelp u, huilen de Poolen, met de tiendens van het gemeen, maar slokt geen Koning, nog vorsten in u darm. Zyt gy zendelingen van de Oppersoeveryn, behelp u met nederige onderwerping, of anders roept Aran tegens den Tempelier: Geen grooter quaat, dan waar een Papentong durft spreeken in den Raat. Dat kost doorgaans koppen; want de rasende hond is Dominicus geweid. De doggen van zyn nest, zuipen niet liever, dan bloed, en daarom zyn de schapen gelukkig, welker Wagters zo vreedzaam zyn, als ze hooren te
| |
| |
wezen. Dog al genoeg van de Troebelen, waar tegens de Ryksdag van Grodno heeft geprotesteert. 't Word tyd dat wy het blaadje keeren, en andere Personagien ten Theater voeren.
Daar zie ik een Koning in 't verschiet, voor wiens Beeld ik ten respecte zyner Salving, myn knie ter aarde buig. 't Is Philippus van Spangien, die met één span twee werelden meet. Deze Vorst ten Troon verheven, door den deegen der Franschen, is booven het bereik van een steekende Pen. Ook past het nooit aan kleinen, de doeningen der Grooten te wikken. Hun Kroon te vol Diamanten ontfoeiliet ons de oogen. Die Prinsen naderen wil van naby, moet een afstand van eenige mylen verkiesen. Men mag 'er alles in zien, buiten gebreeken, en eer zyn eigen bril wantrouwen, dan dat men vlekken op hun wezen denkt te beschouwen. Ik zeg dit, om dat ik de Courant wel Copieer, maar nimmer diffendeer. Ik mag wel hooren, dat de Sons Monarch tegens de Phenix der Catholyken zyt: Dat heel Europa verbaast is te zien, dat zyn Majesteit met de grootste vyand der Gallen aanspand, om zyn Ryk te beoorlogen, daar heel de Wereld weet, wat Bloed, en Schatten het Louwies de veertiende heeft gekost, eer hy hem op dat Wierooks nest tilde, waar na den Keizer dong. Ik zeg, ik wil dit alles wel lezen, en uytschryven, dog 'er my niet verder over uytlaten, als tot myn toepassing op deze of geene zal konnen dienen. Laat Engeland, en Nederland als twee Hercules Pilaaren van den Gereformeerden Staat dit vry, mede tegens hun party zo veel keeren, en herkeeren zeggen, als het hunne groothedeu begeeren, wy roepen, als de Kinderen slegts Amen op onze Pater Nosters, schoon wy geen verstand hebben, om den zin te begreipen. Dit past kleyne wigten, die by Bato's groote Naneeven ter School leggen, want tusschen het gefronste Voorhooft van Rex Dionisius van Syracusa, en de Papbek van een a, b, c, jonge leid een gragt van een gard, waar over de laaste niet durft heen springen met de Pols van een stoute Tong, als met het gevaar van ad Scamnum verwesen te worden, en dan ziender de agter quartieren eenes Delinquants smakeloser uyt, dan de voorgeregten, die de Drent, en Twentsen Konst, en Oesterkooper, zyn Gasten opdiste, eer de naweên van een onversadigde Maag alarm sloegen, om kruimeltjes Kaas, en droog Broot,
| |
| |
met Bidden te obtineeren, tot soelaas van den onvergeefelyken Rooden, en witten Wyn, die 'er met droef heid gelipt wierd. En daarom zeggen wy, het moet al een goed Spreeker zyn, die een Zwyger surpasseert, en al een stouwt Denker wesen, die Oostende met zyn Scheepsvaart daar door van zyn plaats zouw menen te dringen. Die Vest staat al redelyk vast in zyn Schoenen, gillen de Antwerpse Sinjoors, en ik weet niet of hy ze wel zal willen verwerpen, voegen wy 'er by, voor hy van een beter Reperateur, dan ons klein Doctoraal Pothuis deumisje alhier is, een paar nieuwe krygt, die zonder Hollandze Kurk gesoolt, tegens geen water kunnen bestaan. De Coffihuisen mogen het zo ligt stellen als het hun belieft, de Raathuisen zweeten vast onder den Last. Tusschen een Damscheyf te verduuwen, of een Fortres om ver te blaasen, is een considerabel verschil. In 't hoekje van den Haart zyn onverwinnelyke Soldaaten, maar voor de deur van Leer te trekken is wat anders te zeggen. Die ses pinten Bremerbier met een weergaloose coeragie durft uytpoyen, zal vaak voor zyn eigen schaduw in een modderige Geut vlugten, als de drank begint te circuleeren. Yder is een Mars op zyn glas, als het vol is, maar bloed, nauw is de Beker geleegt, of weg is de Dapperheid. By 't betaalen van 't Gelag vervliegen de fynste geesten der Poëten. Ziet zo veel doet een volle, of een ledige Beurs me by een Juffer. In 't begin is 't veni, vidi, vici, dat is, wy zullen één Man zeven armen afslaan, maar by den aftogt is Vanitas Vanitatum, dat is nihil op het Request de boodschap. Trouwens sic transit Gloria mundi, dat is te zeggen: zo verouderen de Jonge Haasen in oude Rammelaars, of om dit in Rym te melden, heet het, Waar eertyds Febus plagt te staan, zakt nu zyn Mannetje uyt de Maan. Weent fyne Susjes, weent vry over dit verval, want al de Pillen van Galenus zyn niet in staat, om een duikende Apol, die na de nagt snelt, op den Avondstar te doen reysen. Wist onze Vriend met zyn Catholyke naalt en pikdraat daar kans toe, de malle Wyfjes van Amsterdam liepen nog meer zyn deur af, dan nu. 't Zouw over al zyn: Vader Tartuffe heeft een Leest voor allerhande muilen. Scit quid Juno Fabulata cum Jove. Dat is, die nooit een Academie zag, is onzer aller Professor. 't Is wel waar, hy is iets minder dankbaar, dan een hond tegens zyn Meester,
| |
| |
wyl hy nimmer quispelsteert by de Man, als 'er Vrouwen te vinden zyn, maar Lieden zonder reeden, hoeven van hun doen geen reden te geeven. Hy slagt, al valt hy wat kleyn, de Grooten. Leent een Edelman vry u heele Capitaal, hy zal 't u, als gy het weerom eyst, met een Rotting voldoen. Hy is slimmer dan de jonge Juffers, want schoon men goed en bloet opzet om haar middelen uyt te deyen, nog zullen ze de Overwinst verdoemen. Men bedenkt niet by die Bedelaressen hoe aangenaam het viel een aalmoes te ontfangen, doe ze ons een verzoekceedel presenteerde, daar ligt al duizentmaal te voren een Fiat op was geteekent, van deze of gene Kruyer, die het bestelloon der Minnebrieven door geen andere weg kon bekomen. Dat heeten de Kooplieden niet met gesloote Beursen malkander te betaalen, maar kruis tegens munt te verruilen. Wat zouw ik hier al agtentwintigen konnen stempelen, was myn Diefeyser zo groot, als dat van den Sestehalfs Ridder, die huizen bezit, welke andere hebben gebouwt. Die Snaak heeft een Koevoet van de andere Wereld, en daarom ryd hy per Post ter hel, waar na toe de Galg devotarisen kruipen. Ik heb geen regten nodig, als ik zulke kromme Spooken zie. De heele Wereld is myn Bibliotheek, en nog gillen de Maats, Momus heeft Codex nog Boeken. Ik heb te veel Uylenspiegels, te veel Raatsels, en Lorren, en te min waarheid, en Deugt. Myn meeste Autheuren zyn verbooden. Hun doen stryt tegens Raathuis en Kerk. De Merkt, de Beurs, de Straaten, en Gragten krielen van Regels zonder Regel. 't Is al bedorven van de hooftschedel tot de Voetsoolen toe. Weynig Menschen, veel Beesten! Goden waar wil dit heen? dit Jaar 1727. zal nog wat baaren! sta vast mannen, het gelt u hoorenen, maar ik Wens 'er u Geluk me? om te toonen, dat ik weet, hoe een eerlyk Man hoort te leeven, als de tyd vervelt. Ik doe het om geen Sestehalf als de Ratelwagt, maar om een onnoosel Dubbeltje, en wyl ik u geen Prentje kan vereeren met een Liedje daar onder, zo zal ik u diverteeren met het aangename Historetje, van Hillegond en Jan Deyn.
Die twee dieren, zo religieus als een oude Tempeldraak, die in een derde aspect, om een triangel des Satans uyt te maaken hier nootsakelyk by hoort, patroeljeerde, op het Geloof, als een Dobbelaar op zyn Pas van twee val- | |
| |
sche Steenen, en waaren de eene dag bon Catholyk, en de andere obstinaat Geus, dat is, al na het de Penning des D...s vorderde: want aan de munt zagen ze vliegende, uyt welke hoek de Religie waaide. Sat de Paus in zyn Kakstoel, in zyn Zondags pak, zy hoesten met Oorlof, in Luther, en Calvyn, maar schooten die kuyt, dan kreeg het Concilie van Trenten geen Hom. Het eene uur stont Maria boven al de Heiligen te pronk, en een oogenblik daar na wierd ze gedegradeert, dat is, al na de Actien resen, of daalden, hongen de Huiken. Schonk hun een Rooms Priester een aflaats duyt van Silver, ze zwoeren dat de Gereformeerde Rosenobels maar koper waaren; dog deeden de Heidelbergse Pistoolen opgeld, ze verwisselden vliegende om Goud Heerooms Ducaton. In summa zy handelde met de waarheden, als Lambert met de Kaart, en wonnen 'er zo veel me oover, dat ze nu voor geen refuge, die in Vrankryk Paaps, dog in Holland, om winst Gereformeerr wierd, hoeven te wyken. Om je niet te lang op te houden, Lezers, met een waaragtige Historie, die wel een heele Klugt, ik zeg een Treurspel vereyst, zo zal ik u de laastc Bekering dezer drie Kerkdieven vertellen. Terwyl de Deern als de jongste van driën, in een Kamer apart haar les op sey, voor Pater, Mater, en haar zelven, by den Ondersoeker der Geesten, kreeg Papa ondertusschen al voeten onder zyn hinderste, om dat hy onze lieve Vrouw niet wilde vergeeten te noemen. Mama zwoer by haar Dogters Maagdom, en dat is een dubieusen Eed, dat ze hem de adelyke Beenen zo zou breeken, dat hy 'er nimmer mee uyt Danssen zou kunnen loopen, zo hy niet blindelings Geloofde, 't geen zy zelfs in 't hart verzaakte, schoon ze het met de mond belee. 't Was zwyg jouw oude Schelm, denk om u hollen darm, en om onzer beider buiken. Kunt gy die stoppen kerel? je mogt een kous, en daar op bulkte de overwonne Grysaart: O Jes.. Marie! pauvre homme que devien drai-ye? ye Suis per du pour tout le Diable. Dat is te seggen: ik zal het slegts doen, want dan heb ik, G..dank! al myn leeven de kost. Dat woord baart u het leven, zey de oude Slang, en daarop kreeg vader Adam van Moeder Eva een paar konkels, die hem geheel vernieuwde van een opregt Catholyk man, tot een geveinsde Calvinist, waar in hy ook nog volhert, om voor de Inquisitie van Mejuffrouw zyn Dogter bevryt te wezen, die thans al te wel op de Synodiaale Dordregtse Waarheden school houwt, om voor een Roomse Leugen op te staan. Dan kenje, Lezers, geen hedendaagse Bekeerden om Geld, zoo je meent, dat ze af zullen vallen, zo lange als hun Fransche Karretje op een Hollandze Sandgrond voortgleid. Perfer & Obdura, dat is Bedriegt, en word Bedroogen. Zo lange als 'er in Judas Beurs Silverlingen bleeven, verhong zig die Broeder niet, maar doe de Overpriesters den Koey hadden gemolken, was de Apostel kapot. Weg was derosse schurk. doe de heldere waarheyt verscheen, die wel word gekruist en gemartelt, maar nimmer sterft, als om eeuwig te leeven. Een saak, die schynheiligen niet beseffen, zo lange als zy ter kaap vaaren op Sinte Peters Fregat. In stee van in de Kajuit diens schippers stil te slaapen op de Borst der Vreede, staan die vuurdroessen aan het Kanon van twist, en geeven hunne Weldoenders de volle laag, om hun waar 't mogelyk, in den grond te booren. Heeft dese Vertelling geen Slot, uyt gebrek van plaats, dan heb je, Lesers, geen Sleutel nodig.
|
|