| |
| |
| |
Ao. 1726. No. 1
De vervrolykende Momus, of koddige berisper.
Maandag, den 16. December.
VErwagt Messieurs, geen wysheid van een Sot, nog geene Digtkundige vindingen van een Pater, die de Sangnonnen verdoemt. De Arremoe is de Moeder der Wetenschappen, en de Honger de wettige Dogter der Deugt. Wie niet gehaat wil wesen, moet dommer tragten te zyn, dan zyn buuren. Hieuw men de Philosophen outyds voor gek, thans aght men ze gevaarelyker, dan de pest. Die één oog hebben zien nog te veel, en daarom bidden de Blinden om een eeuwige nagt. Wat valt'er met oud Hollands Moraliseeren te doen? dewyl yder een vlugteling blyft van zyn eygen Vaderland. Een Parisiaan op den kop, en een Engelsche Leddi onder de Knie is genoeg om Diana te verschalken. Hadden de Ossen geen Hoorenen, het waaren onnosele dieren, en liepen de Nederlanders niet met de twee Alamode Favorieten der Frandschen, wat Deen? wat Sweed? wat Mof? zouw op hunne smeerige inkomsten verlieven? Westphalen, en Munster bleven thuis, wasser in troebel water by ons niet te vissen. Een aangebrande Pot is klokspys voor een Jut, of een Noor, en een geciviliseerder Boer is 'er selden vies van. Die brengen yder slegts een Vork van den stal, en daar me aan 't geschep. Of 't hooy een wynigje must, dat verveelt geen gretige Stier. Wy zyn alle gekroopen uyt een en het zelve Ey, en daarom is 'er een eeuwige Swagerschap onder de Beesten. Van de menschen spreek ik thans niet. Dat zyn, beget, figuuren van de andere Wereld, Patrysjes van Eden, en Snipjes met hun Hemelsche
| |
| |
drek. Die daar van zouw willen beginnen, had straks gedaan: want het is profytelyker aan een Varken twee Stuyvers draf met vrugt te besteeden, dan ze door Paarlen van duisenden, onnut te hullen. Van 't laatste weeten de Gadareenen niets, maar van een quart per Cent! ... seldrement! Midas! wat rysen je ooren? Momus krygt toehoorders, Goden! Iscariots buydeltje swelt, en ik preek niet langer voor dooven. Yder wil een stoel in de Kerk van Mercuur. 't Is straks praatje van Geld, Keerel? weest dan ons aller hooft. Wy sweeren getrouwheid aan Saul, en daar me is 't met de Republiek der vroomen gedaan. Wat dunk je, Vrinden, zal 't niet beter gaan met Liegen, en Bedriegen, dan met waarheid te venten. ô! De Kooplieden zyn zulke eerelyke Patriotten, dat het sonde, en schande is; want om een stuyver te winnen, zullen ze hun vaak niet ontzien de heele Conscientie te verliesen: trouwens alle konsten hebben haar handgreepen, zey de Koster, en hy vatte Heerooms Klopje, onder belofte van zuiverheid by den tuyt, en zy sprak 'er niet een woord tegen, want alle dingen die zyn moeten, die moeten zyn, te meer als ze tot den dienst behooren. Dus verre Broer Cornelis.
Een Jufferlyke Parenthesis, gepast op het Signum Interrogationis van een Heer verveelt zelden, en een kleyne afwyding van de Saak, stelt ze dikwils bekoorelyker te vooren. Het geduurig allarm blaasen op een en de zelve Stormkat, is lastig, maar van tyd tot tyd te Mineeren, te Attaqueeren, en te Bombardeeren is leeven en dood, op het gevoegelykst te conjungeeren. Dat ik een Soldaat was, ik bleef by den deegen, maar nu ik een nar ben, zo kies ik de Pen. Geen moordadiger Geweer heeft de Duyvel in zyn Arssenaal, dan de schagt van een Gans. Zynder duysenden gemassacreert door het Lemmer van Galeen, daar zyn 'er tien duizenden verslagen, met de punt van een Veder. De Pest heeft nooit meer menschen vernielt, dan deze Lans van Atropos heeft ter helle gesonden. Men koopt voor een dubbeltje een paket Arsenicum, waar mee men een heele Wereld kan vergeeven. Vyf-en-twintig peylen voor twee stuivers, ik beken het is schande koop, maar nog te duur. Zugt heel Asia niet onder Mahomets Letterflits! en moet Europa de
| |
| |
wrevelige Schooldolk niet voelen van bitse Munniken, roofgierige Advocaaten, en afgryselyke Doctoren? zyn de Ketteryen, de Staats omwendingen, de Konings Moorden, de onvergeeffelyke recepten der Apothekers, de Accademie-twisten der Hoogleeraaren, de lamme Rymgedagten der Pothuys Poëten, en de lasterlyke Pasquillen op Grooten, en Klynen, niet uyt het en van dien Stam gesprooten? onsterffelyke Goden! waar toe schenkt gy de Wereld een Houwer, om haar zelve te Ponjardeeren! en wat deden de Aardelingen, met Schryf- en Drukkonst, om u Hemel te bevlekken? 't is wel waar dat het hoogste Goed daar mede is gestempelt, en dat de Waarheid haar toets aan dezelve schuldig blyft, maar een mes, hoe nuttig, is nadeelig in de vuist van een kind. Als de reden den Geest wikt, en dat loome verstanden de vlotte invallen van vlugtige gedagten willen weegen, dan vertreden de swynen de Edelste Roosen: Ik wil thans niet zeggen dat Caviaar, en Mostert, geen kost zyn voor Jongens, nog dat het aan het meeste gros der Kooplieden niet voegt te oordeelen over waaren van Parnas, en Athenen, dewyl die niet verder bevoegt zyn, als het Schoenmakers past, om by hun leest van credet, en debet te blyven. Neen, Heeren, ik doel verder; want daar zyn Lettervitters, die meening, op meening hoopen, en ondertusschen de waare sin derven. Daar zyn Sectarissen, die verdeelt van oordeel, de eeuwigheid misloopen om hun buik te ronden, daar zyn Ketters, die hun zelve verketteren, door andere te verketteren. Dat zyn de uytroeyers van Geloof, en Liefde; de inquisitie Baasen des Geestes, de Domminicaanen, die Galg en Raderen voeren, om als Wolven Slands Schaapen te vernielen, de Pagters van Hel, en Hemel, met een woord, de zulke die het teken des Beestes al dragen waar ze gaan, en staan, en daarom ook kunnen Koopen, en Verkoopen, terwyl de waarheid zonder helder of penning te ontfangen, haar kraam 's Avonds zo pakt, gelyk ze 's morgens is geopent.
Hy spiegelt zig wel, die zig aan een ander spiegelt, en daarom meen ik het pad des loogens in te slaan. Ik zie met Medea den regten weg, dog volg den krommen. Op de baan
| |
| |
van de Deugt zyn distelen, en doornen, en die lusten my langer niet; dies wil ik banketteeren in de Loverhutten der Canibaalen. De Brede-straat endigt in den Etna, het is waar, maar ik ben een Batavier, en wil myn Medeburgers op dien togt niet verlaaten. Zy waagen Lyf en Ziel, om door raapen, en schraapen hun Paleysen uyt te dyen, en schoon hunne Leeraaren hun moord, en brand toeschreuwen, nog reyden ze op hunne Faëtonnen van booven na onderen. Stof, Romen, op u Curtius! die den brandendenden poel dempte door zyn eygen rif, wy segenboogen op Helden, die na Dood, Duyvel, nog Hel en vraagen, als 'er wat te winnen valt. Ziet, vrinden, gy kunt gemakkelyk hooren, dat ik het op 't liegen heb gemunt. Want zouw ik waarheid venten; gy zouwt myn grollen niet begeeren. Te edelmoedig zyn de Grooten, en Ryken, om die Dame te groeten. Zy heeft pas een Hembd aan het lyf, terwyl de valsheid in Syde en Fluweel uyt speelemyen vaart, en hoe Gek de laaste is, nog Regeertze de eerste, want de brydel der Onwetenheid is de Loogen geoffert, en daarom loopen de Wysen bedelen. Toon my een Solon, ik wys u een Irus, Print my een Maro, ik schilder u een Gusman; Borduur my een Socrates, ik stik u een Xantippe, taffareel een reyken Wrek, ik maal 'er een Lasarus tegen, want de Goden gieten selden Rykdom en Deugt in één vat.
Je zult me hoop ik gelooven, als ik zeg (trouwens 't is wel te zien) dat ik aan de Botheid een wasse kaars heb geoffert, eer ik ondernam deze bruyeryen te revelen, want ik weet wat het in heeft de Platonise Pispraatjes der Geleerden door Diogenes blaffen te overgrauwen. De Ton van een Wysgeer, ik meen de Kerker van zyn ziel word hem te nauw, als hy den wyden omtrek der dwaasen meet. Hoe meer de hond blaft, hoe meer knuppels zyn rug schynt te zullen looten. Dan twyfelt Carthesius niet aan het gevoel, als hem Aristoteles een Amersfortsche Key op den Boggel slingert. Verwagt van Schoolbuffels geen complimenteuser groet, dan een gehoorende hoed op u huyd. Dank heb Europa's Koeyen, die dikwils kalveren,
| |
| |
schoon hunne Jupiters van honk elders loopen roesemoesen met de zo genoemde negen Maagden van de Helicon, om Pallas Quasi te streelen. Gestudeerde Koekoeken, gy Helden, die Minerva vernagelt, als gy den Pegaseeschen Sadel wild beklimmen, waar berg ik myn Buld voor u spitsige rasernyen? is 't om een maarskussing, of een Rabbalayse onderwerping voor den Paus te doen? ik buig myn nek voor u hinderste, want hoe ik u meer van vooren beschouw, hoe ik grooter last van agter gevoel. Ik heb geen Seeneuwblaaden noodig, als ik de Clysteer van u wesen beschouw. De dood Synpatyseert meer met u tronie, dan de kennis der Medicynen accordeert met het Pekdraad van Doctor Crispyn. De laatste ryd op een Sweedsche Merrie, als hy de Middernagtskroon op den kaalen kop doed kalotten, maar de andere zyn een deel Don Quichotten, die met den Ronsinand van Pindus om een ingebeelde Dulcinea te believen, Nikkers en Reusen bevegten, die 'er nimmer te vinden zyn. Hoe dikwils disputeert men vergeefs, wanneer me gedagten wederleid, die niemant stelt, en Boere Stulpen voor Kasteelen begroet? Trouwens de Geleerdheid van veelen brengt dit meede. Wat meenje Vaders, dat u Kabouters verrigten? als ze u Geld op de Schoolen verquisten. 't Is met Waarheid en Deugd te zoeken, zelden te doen! die kan men vinden in Bossen, en Wouden; in de hutten der Armen, by de verdrevenen, by zyn zelve, of om alles te zeggen, by hem, die om niet alle dingen schenkt. Ik ontken niet, dat ymant die de waarheid medebrengt, die overal vind, maar zeg dat de loogen haar zelfs ontmoet, als zy uytryst om het tegendeel te agterhaalen. De beste spys is nadeelig voor een Sieke, daar een gesonde al opslokt, wat hem voorkomt zonder letsel. De Kerk en Academien zyn Heilig en goed, en zy die ze bestieren nuttig, en dubbele Eere waardig, dog hoe weinige den Tempel in den Tempel medebrengen, weet niemant beeter, dan de Apostolise Geesten. Dog die zyn by dat Gemeen Apocryf, die het Canoniek stellen in een anders meening te omhelsen, zonder hun eygen te gronden. Men springt op raat zyner Buuren, van de Wal in den Sloot, om
| |
| |
elders te landen, en ondertusschen is help! help! de Boodschap, wanneer arm, en beenen het Zwemmen niet verstaan. Ziet uyt uw eygen oogen, ô Brillemans, want de Vergrootglaasen der Smoussen zyn bedriegelyk. Zy maaken van een Luys een Olyfant, en van een Kemel een vloo. Al na de Kop staat, de wind van eygenbaat waayt, het Selfs-belang het vordert, en het de Glorie medebrengt, daar na Schildert men de Coleuren. Gelooft u ondervinding, Lezers, zo gy Momus mistrouwt. Maar wie durft in deze tyd, zonder Lyband, of Valhoed de Straaten passeeren? voort in de Kakstoel met de Jongens; een Poesjenel, met een Bel in de vuyst, en een Gard voor de Schoorsteen is genoeg, om onbedreve Wigten te bestieren. De Beesten worden groot, en de menschen blyven klyn, want hoe men meer eet van de boom der kennisse van Goed en Kwaad, hoe men minder de vrugt des Levens tand. Eenvoudige Onnoselheid waar zyt gy vervaaren? sint Reden en Oordeel verdonkert, door een eysre Eeuw de Goude tragteden te agterhaalen. Mogt ik iets wenschen om tot dien top te geraaken, die veele averegts soeken, ik zouw bidden, geen andere wil te hebben, als willeloos te zyn! die Wysgeerte prikkelt myn gemoed, want ik weet geen nader weg tot de volmaaktheid, als in het onvolkoomen lydelyk te blyven, door na een hooger magt te zien. Dat is de Wieg om te rusten. Geen sagter Matras vind Adam onder al zyn Distelen en Doornen. Het altoos duurent wieijen verveelt; want het Onkruit speelt den Baas; en hoe ik meer arreby, hoe ik matter schyn. Ik geef het op, en werp den Spa op den Akker, want de nagt is te dik om langer te zien, en de Maan Eclipseert onder de Starren.
Maar zagt, waar wil dit heen? zullen ligt myne Lezers denken; is dit het begin, en Voorreden van een Weekelyks blad? wat zullen de navolgende baaren? Ha, vrinden! uyt een Chäos wierd de schoonste Wereld gefokt. De Son is haar oorsprong aan den donker verschuldigt, en de Beyaart was Moeder van de ordentelyke Schikking der Hooftstoffen. Waar zag men ooyt een aardige Tuyn, wiens grond te vooren niet
| |
| |
moest omgespit zyn. Drek, en Mist zyn de Canaalen, waar langs de Lelyen en Roosen vloeijen. Op een dood aas wassen de schoonste Druyven, en uyt de Contrarietyten reysen de te samenhortingen der Beelden. Vraagt dit vry, wilt gy my niet gelooven, den Doctor Polevey. Die wierp Draat, en Pik, Leest, en Leer, Naald, en Schoenpinnen, Wyf, en Myd, Letter en Geest, Duyvel, en Engel, Hel, en Hemel, Sig, en zyn Kinderen, onder malkanderen, en Hokus Bokuste 'er Medicynen van, die de Sotten Wys, en de Wysen Sot maaken, en waarom zouw ik dan niet een Lappery konnen knoeyen uyt verscheidene ingredienten die de meeste Weereld zouw verveelen? My dunkt dat dit al een kragtig Motief is om Kalanten te lokken, inzonderheid in een Land, waar in de menschen om een anders Tydkorting te vinden, vaak hun eygen verliesen? Dat 's, Beget, braaf Volk, en ik wilder geern me leeven, mits ze alleen sterven. Trouwens dat konden de Romeynen beter doen, dan een deel Christenen. Die stapten na het Elisé, op den Pas van verdienstige werken, en de andere keuren die af, om dat ze weinig, of niet en bezitten. Hoe fyn zyn de meeste Hollanders, Goden! ze overtreffen Joden, en Turken in het Geloof, want de laatsten praaten van doen, en de eerste van laaten. Daar het zo geschaapen staat onder de meesten, moet de minste Leeraaren. Ik die van overlang heb gezien, dat het bederf van Zeden, het ruien is van Staat, en Kerk, vind my gehart een Knuppel onder de Gansen te gooijen, en ze alle te raaken, zonder 'er een te treffen: dat is generaal te bestraffen, en niemant particulier te quetsen. Ik weet dat dit oly in 't vuur zal zyn, wyl het de boosen niet zal beteren. Momus zyt het van te vooren. Hy kent de aard der Buffels, want hy is zelfs een van de grootste, en kan alles verdraagen buyten de waarheid. Ik voel my liever kastyden met Loftuitingen, dan Verwytingen, en daar aan toon ik meer een Platonist, dan een Diogenes te zyn. ô De fynste huyd kan de minste schuuring veelen, hoewel hy ze het meeste nodig heeft. Geloof je me niet, vraag het de Broederkens, die verboode Oeffeningen frequenteeren. Met de Susjes wil ik niet gemoeit zyn, want die vallen een deel niet vies van die tydkortingen.
| |
| |
Die slagten een party Fransche Vlugtelingen, die Ur der Chaldëen verlaaten, om in Hollands Canaän te Banketteeren. Daar leeft 'er G... betert! meenig op een Belydenis, die hy niet en gelooft, dewyl de regte Bezitters steenen voor Broot kreygen. Uyt de laatste regel is klaar te merken, dat ik de Goede hier te Land niet ontken. Geensins; in Egipten woonden eertyds Israëliten, en in dit ons lieve Vaderland ontbreeken geene verborgene, die liever gebrek lyden, dan voor den Baal der Kooplieden, door liegen, en bedriegen te knielen. Alexander won de geheele Wereld, en moest 'er afscheiden met den Dood. Niets blyfter over, als de Deugd. Wie in dien veragten rok is gedost, draagt de Pelgroms Kap, om in den Hemel aflaat te winnen. Geen Geld opent de Poort van Sint Peter, maar de veragting der tyd baart een eeuwige Vreugt. Wie 't onder op dienen zet, zal booven heerschen. Zo sprak Seneca, doe hy Milioenen Gouds broeide, uyt Nero 's Eyeren; ten bewys dat praaten en doen, twee Poolen zyn, die eenige duizende meilen in nabyheid verscheelen. Tusschen myn Bespiegeling en Beleving is geen minder onderscheid, en daarom dunkt my dat ik best tot een Leeraar bevoegt ben, dewyl het eygen is aan de Munniken, een ander dat af te raaden, het geen, ze begeeren te verkreigen. Kon ik myn Amsterdammertjes zo mal kreigen, dat ze haar gulde Afgoden verwierpen, wat zouw ik aan 't rapen vallen! je zouwt zweeren; dat ik een Paap was, want ik zouw al schraapen wat ik kon vinden. De heele Wereld was myn, zogt elk den Hemel. Wel wyser Lesers, blyf op u droessem, en spot met myn Lessen, dog weest verzckert dat ik u Weekelyks zal tugtigen met Courant Periodes, die Nuttig, dog Divertissant zullen zyn, want ik weet dat geconfyte Aloë beter door den Keel wil, dan ongemengde. Verwagt die per naasten van uwen aller Momus.
Deze Leersaame Tydkortingen, werden tot Amsterdam, voor den Autheur Gedrukt, en Heden, en vervolgens, zonder fout alle Week, 's Maandags, by Adam Lobé, iu de Sint Jans-straat, uytgegeven, en zyn by de Boekverkopers aldaar verder te bekoomen, als ook tot Haarlem, M. van Lee, Delft, R. Boitet, Rotterdam, Korte, 's Hage, P. van Tol, en P. vander Burg, Leiden, A. Kallewier, Utregt, J. van Poolsum, Zutphen, Rynvisch, Alkmaar, van Beyeren, Hoorn, Beukelman, Middelburg, van Hoeke, en verder by de Boekverkoopers in andere Steeden.
|
|