De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 379]
| |
Donderdag den 28. December.
WIe hoorde of ooit of ooit van grooter onbescheit!
Als dat een Doctor wil by ons voor wysaart speelen!
Vrouw Pallas moeft het brein al schrikkelyk verveelen,
Eêr zy het, uit haar helm zag in zo'n kap geleit.
Dat nog een Digter zig dien naam verbeelt, bruit heen,
Wyl die, voor 't Lasrushuis, als schynen opgewassen;
Maar die op pis en drek, met neus en oogen passen,
Daar van te zwetssen, ruikt naar de Amersfortse steen.
Arlequin. Ik zal als geen Minos, of helse Stedenhouder van Pluto myn Pasiphaë, van den grooten kunstenaar Dedalus, in een Koe gevormt, met myn Osje boe aan spaanderen stooten, om haare liefde op de witte Stieren van den groote Neptunus te straffen, die thans zyn troon en zetel aan het Y heeft gevest, nog dieper tasten met de pols van myn gevoel in de waterige kom der vuurige bewegingen, dewyl ik my, met het nootlot der gehuuwden te vreeden stel, en deze lauw'ren daag op de onoverwinnelyke vesten van myn Ega, die ik thans opening zal geeven van myne omzwervingen. Wat doet een braaf man niet al voor zyn huisgezin, mannen, als hem de min bezielt! en hoe streeft hy heiën en baaren niet door, om moeders akker in een vrugtbaaren staat te bewaaren, als hem de liefde ernst schynt! u is bekent, myn Colombine, hoe ik door myn devotie aan Bacchus, naauwlyks een droppel olie over had voor de schreeuwende lamp van Venus, die door Jonger Kupido's, als ik was, moest gaande worden gehouwden, en hoe ik, om die reeden my wende naar den nieuw overgekomenen Switsersen | |
[pagina 380]
| |
Esculapius, om de verschrompelde Buizen te doen kalefateren, die dienen moeten, om de causa prima, door de ultima in de kanalen der wiszelvormingen te dringen. Goden! wat stont onze baas verbaast! toen hy uit my hoorde, dat ik door ontfangst en uitgave geruineert was! zouw een jong Kaerel geen boek houden van zyn goederen! niet bedenken, dat de Baccheragse teugen te overdadig te zwelgen, als men voor een Leviet van Paphos Tempel wil passeeren, niet door den beugel der reeden kan! was bist toe führ ein nar? gilde de vent in myne ooren, als een dronke Munnik, die aan de Inwoonder van een bezeten geraamte vraagt! hoe duivel is uw naam, ô zoone van Belsebub? ik antwoorde met een Arlequins vrypostigheit aan dezen vragenden Rhadamanthus, dat ik, onder het wel nemen van zyn genade: een gek was. Dat kan ik, zy hy weêr, wel zien aan uw hoorentje of dopje, waar door de valsse dobbelsteenen, reets van de kwik bedorven, naar de tiktak en verkeerborden der agtergraften gedanst hebben. Foei! je hoortje te schaamen, dat je met zulke signa stultitiae durft verschynen onder de oogen van zo een wysaart als ik ben. Wysaart, antwoorde ik, Wysaart, wel wie drommel heeft van zyn leeven van wyzen gehoort in het Koningkryk der Zotten? ei Patroon, je verspreektje, want het stryt tegens alle keuren en regten, dat een gepromoveert Doctor zyn zinnen alle vyf mag hebben. Wat gelooft myn Heer? vervolgde ik, want grooter kettery heb ik van myn geheele leeven niet gehoort. Wysaarts, riep ik, Wysaarts, en dat onder de Doctoren, en daar op gaf ik hem de benedictie met myn gat, en meende te vertrekken, maar hy, zagt! gy moet my reeden van uw zeggen geeven, oder hool mich ter teybel/ ich wil eug die narre potsen zo potzierelig austreyben: en daar meê vatte myn wysaart naar zyn Pallas speêr, met meêr coeragie, als een Apotheker naar zyn brootwinner, of klisteerspuit. Colombine. Wel toen was je altoos wel overtuigt, dat het geen wysaart en was, dewyl hy u door de kling wouw bekeeren! 't zal een verloope Dominicaan geweest zyn, die de Inquisitie regulen hebbende ingezwolgen, met strof en galg den boven toon zogt te zingen, over de waarheit. Arlequin. Neen de man was niet Rooms, maar hy was algemeen, ik wil zeggen, hy deed net even eens als alle die geene doen, die hun overmeesterende party met scheltwoorden en lasteringen te keer gaan, dog uiten die zwakheit was hy een Reus, als een Kind, en tot in zyn darmen een tweede Mol. Dog hoort eens: quantum er at Romae moles | |
[pagina 381]
| |
condere gentem, en op welke wyze ik my uit deze lugub're avontuur redde. Ik vroeg vriendelyk kan myn Heer geen gekken verstaan? ja freijelich / was 't antwoort, want ik penetreer uw reeden door en door; maar wy menssen van den kap laaten ons niet conjonneeren. By aldien de wysheit verlooren was, waar meenje dat men ze vinden zouw, en verkrygen moet, spreek. Dat weet ik waaragtig niet, zei ik. Dan zal ik het je zeggen, hy weêr: by ons en onze soort is die te bekoomen. Zie daar, bezie men dien ceddel eens, waar door ik gepromoveert ben tot een Solon der kranken. Wie durft 'er met een geruste conscientie sterven, zonder onze permissie? en by aldien wy 'er niet waaren, hoe zouden Doodgravers, Klokkeluijers, Kistenmakers, Apothekers, Aansprekers, Poëten, en al die op de dooden aazen, hun holle maagen vullen. Zo een Bul kost al een mooije duit, want om dezelve te verkrygen, heb ik myn Vader en Moeder, ja by naar de geheele Familie geruineert. Daar lopen 'er duizende met een Octrooi van dit, of diergelyk fatzoen, waar voor de Ouders meêr potjebeuling en erwten met hun Kinderen hebben moeten vreeten, als 'er op een Fregat van zes en dartig stukken in drie jaaren worden geconsumeert. En dat zouden geen wyzen zyn! in wat land ben ik, ô hemel, en by wat menssen-eeter sta ik. Men agt geen Doctoren! ach! Professor Magnificus! kon je uit je naare spelonk, met je zaalige oogen eens op zien naar dit traanendal! wat zouw je vloeken over de verwoestinge der kappen en keuvels! een pokkigen hond, een uitgerammelde reu bespot den helm van Minerva, waar in de Uil van Pallas plagt te rusten, als de wysheit binnen Athenen een pyp Varinis Tabak zat te smooken. En hy schyt, met verlof, op het Schild dat deze arm draagt, waar voor het leeven zelfs schrikt. ô Tempora! ô Mores! ô Democriet en Heracliet! gy Momus en Qnato staat by! Hans/ gebt mihr ein glas Waccholder wasser! oder ich sterb/ was 't laaste woort van deze exclamatie. Colombine. Brogt hem de Keulenaar weêr by zyn zinnen? Arlequin. Dat zulje hooren. Na dat hy de werelt als een zot lang had beweent, begon ik ze als een gek te belagghen, en zei, myn Heer, ik meende, dat lieden van andere gewesten en landschappen wyzer waaren, als die van onze contreiën. Ik zagje voor een fatzoendelyk man aan, die nu al lang de stinkrioelen van Galenus niet alleen waart doorkroopen, en alle de schyteryen van Hipocrates, eerst opgeklooven, weder had uitgespoogen, maar die zelfs de nieuwe manier van door vlugge zouten, en dodelyke salvolatilien de zielen te ontbinden | |
[pagina 382]
| |
van hun lighaamen, waart gepasseert, ja die reets met al uw vuur in het Helmondse water verzoopen, als een and're Paracelsus stont door te breeken, om van de kleinste ballen der natuur, in een Hermetise pot zelver Granadiers te fokken, die die van Pruissen zouden te booven streeven, en datje, uit kragt van die ondervindende kennis wel zouwt begreepen gehad hebben, dat de allergrootste natuurkenner nog maar een leereling der wysbegeerte is, ja dat de allerwyste doorgaants zyn eigen onvolmaakt heden meest ziende, de waare wysheit zo hoog schat, dat hy niets hier beneden met dien titul doet pronken, als het geene innerlyk met zyn eigen geftel is gesynpathiseert, dewyl hy begrypt dat wys te zyn bestaat om ziel en lighaam in een hemelse harmonie te doen rusten. Verwondertje niet, vervolgde ik, dat een gek u de waarheit zeit, want zint de wyzen malligheden hebben georacelt, hebben de zotten beginnen te leeraaren, en of ik wel een beest in myne doeningen ben, zo heb ik dog een mensselyke reeden, die my doet begrypen, dat Diogenes lantaarn niet nodig is om de mensheit te zoeken, dewylze niet kan gevonden worden, als door de kennis van zyn zelfs! de Doctoor gaapte, als een agtien jaarige mos, die een huuwelyks pil staat te zwelgen, en riep: was bistoe führ ein braaben nar? om dem hern zu thienen/ zei ik met een Arlequins beentje agter uit, en vervolgde: ziet, al heb ik maar een stukkende rok met lapjes aan ik heb evenwel zo wel een heele ziel als een Doctor, en merk al van over lang, dat kakken, braaken, laaten, en zweeten de universeele remedien der wysaarts niet en zyn, en om die reedenen onze Doctorale snaaken wantrouwende, om myn verzuimde kragten te konnen herstellen, met hun doodende extracten, wende ik my naar zyn genade, als vaststellende, terwyl hy zulke vervaarelyke, of liever te zeggen, ongeloofelyke manifesten liet uitgaan, dat hy op de manier der Arabise geneesheeren my door een tinctura solis zouw hebben weeten te cureren, maar toen myn Heer zyn zelve doop te met den naam van een wysaart, toen zag ik wel, dat ik met al zulk een grooten zot gebruit was, als 'er hier in het land een is. Ja, ja riep hy, onder jouw ryke hazen koppen schuilen geene ongehoorde verborgentheden, maar wy kaale Moffen hebben de meinen der zon met schreeuwen ten minsten half gewonnen. Weet men hier van kankers te genezen, van steenen in de blaas te gruizen, van keyën te snyden, van ouwe wyven met grom te maaken, van kinderen in flessen te fokken, en duizent geheimen der goltmacchende gezellen. Neen een mixtuurtje, een amandel melkje, een elixirtje, een poeijertje, een | |
[pagina 383]
| |
doosje pillen, een conserfje, een scheet, met een dreet zyn de geheimen der Batavise Esculapen, en dan zo een op eiaatje, wat drobbeltjes, een decoctum, een balzemtje, en wat moorddadig kwik appliceeren de zielelooze orvietaanen, op de smagterige Venusnonnen der Nederlandse domeinen. Wy hakken 'er met ander geweêr op in, en schoon ik tot nog toe den steen der wyzen niet gevonden heb, zo wil ik jouw Doctoortjes niet eens laaten ruiken, daar ik gezykt heb, neen ik zeker, want al kwam uw beste Chymist met zyn allersnelste peilen des doots, ik heb 'er nog dodelyker, trouwens ik heb een klein snofje uit den doos der roozenkruissers, en druk meêr munt met myn Hermetisen stempel, op een dag, als drie van uw koetsdraavers in een week, want ik heb een cordiaal geinventeert uit de opera glauberi, en dat was een adeptus, tot in zyn darmen, zo wel als Goossen van Vreesweek, het geen ik miraculeusselyk appliceer, om Taurus, met Virgo te doen conjungeeren, en by aldien ik wist, dat ik geen zonde zouw doen met de vette klaver der Schaapen aan de Bokken te besteeden, ik zouw u voor een pistool een flesje schaffen, dat met geen duizent guldens kan betaalt worden, en dat geene van uwe water serpenten zouw konnen stooken, uit de materie van dit moeraszige gewest, al staakenze al de huizen in den brand, die op het zelve rustende zyn. Wat zegje? hebje lust om een bacchatel te verspillen, voor een onherstelbere kwaal, en Methusalems jaaren te surpasseren? ha! ha! je lagt? maar hoe zullen de meisjes lagghen, als je met de droppelen van Sol in Luna's hoorenen zult plaszen! en hoe zal myn naam ryzen, als Arlequin, thans ledig, met een vollen ballast zal daalen in de haven van Cyprus. Schiet kuit, jonge, om myn hom, en wiszel zilver voor dit goud. Colombine. Ik denk immers niet, Arlequin, dat gy om u zelven te bewaaren my zo veel zouwt te kort gedaan hebben, van hem zo een stuk gelts te geeven, daar ik met fatzoen drie daagen van kon leeven. Wat zyn de mannen ook los, en hoe min estimeerenze de penningen, als het hun particulier voordeel betreft! och je hebt me niet lief, nu weet ik het. Een pistool aan een Doctor te vermallen om zyn jaaren te rekken! een vrouw! een lieve vrouw te berooven van splint. Dagtje wel aan my, ziel lief, doeje in je beurs tastte? ô neen, Arlequin wouw liever leeven, als zyn Wyf niet besteelen. Een fraai man hoorde hem liever te laaten ophangen, als dat hy op zo een wys dat kostelyke splint zouw uit de hand gooijen. Dat je het nog verzoopen, of verhoert had ik zouw denken, het bruit 'er meê heen, 't is een Arlequinse stuip, | |
[pagina 384]
| |
een gewoonte der mannen, en zo een ingesloopene gewoonte, dieze alzo min konnen ontwennen, als wy onze gebuigzaamheit en inschikkelykheit voor de verzoekinge des vleesses, maar een pistool aan een vent met een Bul! aan een Doctor gelt te schieten! och! ik ben een bedurve vrouw, met zo een Kaerel! ja al stont ik op de hoogste tooren, ik kan myn leet niet over zien, want hy zal altyd maaken dat hy my overleeft, al zouw hy het gelt dat ik zo zuur moet winnen by deze en geene, voor zyn bast te kosten leggen. Maar zagt het zal 'er zo niet gaan. Daar is Justicie in 't Land: ik wil wettig van zo een tyran gescheiden worden, die per fors wil in spyt van myn bakkes een Nestor wezen onder de Grieken. Arlequin. Zagt myn bouwtje, zagt myn zuiglam, ontstel u niet te vroeg, nog openbaart de gebreeken der wyfjes niet zonder nootzaakelykheit aan een man, die wel weet dat dit leeven aan zo veel jammeren vast is, dat wyze lieden wel gelt zouden willen toegeeven, om 'er van verlost te worden, inzonderheit als ze door zo een lieve Colombine te trouwen de huuwelyk slasten alleen moet een torssen, die 'er duizent andere op plakken. Myn Planeetleester had my voorzeit, dat ik aan een benaauwde keel stont te sterven, zo het maaken van touw en bindgaaren niet verbooden wiert, en om die reeden, naar een lange alleenspraak in my zelven gehad te hebben, en tragtende die heks tot een logenvertelster te maaken, wende ik my naar dit uithangbort van Mors, om door zyne gepriveligeerde handen te sneuvelen, en het zouw geschiet hebben gehad, by aldien hy naar de ordinaire gewoonte, de party voor een paar malle zesjes had willen aannemen, maar wie drommel hoorde ooit van een pistool voor zo een kuur. De Beul zouw 't je in minder tyd klaaren, en voor weiniger poen, en dat extempore, als of hy een Poëet van destictie was, die dat woort vaak zetten, als ze over een Klinkdigt vieren twintig uuren hebben zitten blokken. Zouw ik een onnosle sloof van een vrouw zo uitzuipen voor myn zalig einde! neen dan kenje me niet hartje: want uw Arlequin is te trouw voor zyn Colombine. Colombine. En jy zouwje zo hebben laaten mollen na de regulen der kunst, had het om twee schellingen te doen geweest? en my hebben konnen vergeeten? my, uw kaarsdompertje? uw snuiter, uw tabaks-confoortje, de pyp van uw adem en leeven? wel ik zeg verlaatje op de trouw der bengels. Hemel! hoe zouw ik gehuilt hebben, als je waart dood t'huis gebragt geweest? wat zouw het geweest zyn, myn Arle- | |
[pagina 385]
| |
quin zaliger je zouwt zelver hebben moeten lagghen, naar je verscheiden, had je kunnen gluuren hoe ik zouw gebalkt hebben. Ach! daar gaat niet voor de eerste liefde! men krygt alle daagen geen Arlequinen, en de inkomsten der Weeuwtjes vallen doorgaants vry slap, zo ze met hun goud geen stevige vinken lokken. Arlequin. Wy zullen deze Kinderlyke Romannen niet heel doorlezen, maar het kapittel der uijëns liever overslaan, en u alleen zeggen, wat ik myn Samaritaan bood op zyn cordate eis. Colombine. Je hebt immers, hoop ik, niet te veel geboden. Arlequin. Wel neen, dan had je me ooit weêr gezien. Colombine. Ach! hoe veel presenteerdeje wel? ik schrik het te vernemen. Arlequin. Een halve gulden. Colombine. Je had 'er nog wel een stuiver konnen opleggen, als het daar op aangekoomen had, want zo veel min of meér kan my niet verarmen, nog verryken, en ik zouw 'er ook niet op zien, als 'er myn liefstens welvaaren aan gelegen was, te meêr, dewyl ik my zouw troosten, dat de weesjes, die na blyven, niet zouwden hooren: hun gepretendeerde Vader is door Meester Hans geëscorteert naar de Eliseese velden. Arlequin. Dat is een Vrouw uit duizent één! Goden! wat geluk! ze is, een spiegel voor alle egte wyven, en waart met een baksteen naar den kelder te danssen, ik verspreekme, en wil zeggen voor een zinte Jobs vrouwen tronie, op de uithangborden der kakhuizen geschildert te staan: neen myn Luna, myn dwaalstar, myn rat van avontuuren, en waaragtig spinnenwiel van het mensselyke leeven, ik lag 'er maar meê, ik heb hem niets gepresenteert, en verhaal u dit slegts, om door deze predicatie aan uw biegt te geraaken. Zeker het hart van een opregte vrouw leit op haar tong: die duiven zyn de onnozelheit zelver, inzonderheit, als ze op de Kupidose boontjes der liefde pikken, en het hennipzaat van Mars in Venus kropjes aazen Dan zyn ze als fluweele kuszentjes, waar in de knop- en bakerspelden verzinken; dan zyn ze als de kinderen die met rinkelen en bellen speelen, ja als de wigtjes, die een poesionel strooken en dodeinen. Colombine. Vertel ons wat, 't geen wy niet en weeten. Arlequin. Luister dan met aandagt toe. Her keyen fresser/ sprak ik tegens den Sultan der moordenaren: uw genade moet weeten, dat wy Messieurs van de lapjes order zelden of nooit geen gelt bezitten, want ik ben om u te dienen, by dag een Soldaat te voet, en by nagt een Rui- | |
[pagina 386]
| |
ter te paart, dat is te zeggen, het geen ik by dag als Janpotagie óploop, moet ik s'nagts in kitten verlikken, om niet te zondigen tegens de gewoonte der lieden, die professie maaken van met grappen en kuuren de onnozelen het gelt uit de beurs te jaagen. Wat is dan uw hantering? sprak myn Ridder van de groene kruiden, ik ben antwoorde ik een Charlathan; en benje getrouwt? hy weêr. Ik antwoorde: zo veel als de manier is onder de vrienden van de blaauwe tent, en de Comedianten van het gros in een dozyn. Ha, ha, bist toe ein Comediant/ oder nar? wel ja genadige Heer riep ik, konje dat niet zien of hooren? maar waar haalje dan die verstandige redenen van daan, die je flus verhaalde van de kennis der dingen en de waare wysheit? vroeg hy weêr, dat zal ik je zeggen, even daar gy wysaart de zotte woorden en gedagten hebt geput. Hoe kan dat zyn? vroeg myn Baviaan. Das wol ich dem herren zaagen: alle dingen zyn eenzelvig, dog worden anders naar den aart en de hoedaanigheit der geesten, die 'er op werken. Valt een gek op een str. t hy komt 'er vuil uit, gelyk uwe genade; maar bikt een gaauwert op een excrement, zyn lippen vloeijen over als de myne van hooning. Ik profiteer van uw dolheit Heer Doctor, riep ik, en kunt gy uit myn raatzels iets leeren? fiat! ze zyn tot uwen dienst, want al wat in de wereld is, is anders als het schynt, en om die reeden schuilen de grootste bedriegers onder de fyne kwakers, en de meisjes, die geen pruim durven zeggen, snoeijen hunne buiken doorgaants zo vol van peejen en wortelen, dat de koolakkeren alleen van de mist derzelven jaaren en daagen vrugtbaar blyven. Ich wil mit den hern broederschaft zauffen/ riep onze domme Doctorale Mof, terwyl zyn hans met een boetelje van een stoop kwam binnen gestooven, onder welkers consumptie wy in zulk een naauwe vriendschap vervielen, dat zelver Orestes en Pylades geen meêr eensgezintheit gewaar wierden, in hunne wederwaardigheden, als wy in het kluiven der bekers. Om met één woort alles te zeggen: ik nam dienst onder den kap en veranderde door zyn Bul in een Bul, en myn Baas wiert van een Ezel tot een Os, want hy had een hups Wyf, en een bekwaam subject, om door het zelve, het hemelsteken van Aries gelyk te worden. Trouwens dat is een onafscheidelyke kwaliteit, die een Kwakzalver moet bewaaren, om van te leeven, als zyn medicamenten geene operatie doen. De decoctie ketel van Venus doet Esculapius groeijen en bloeijen, als de Tinctura Solis eclipseert, dog hier van meêr, als ik uitgeslaapen zal hebben, en weder begin te ontwaken.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. |
|