De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 363]
| |
Donderdag den 14. December.
Kom, volk van 't groote gild, met breet getakte toor'nen,
En proeft het dorre hooi van vrouw Europa's schoot:
Want de Oszen hoeven thans wel eens zo steile hoor'nen,
Als toen hun moêr eerst, op een stier, door 't zeeschuim vloot.
Wyl in dien tyd een Bul was Keizer van de wereld;
Maar nu zyn Koeijen Baas, en Meesters van den kloot.
Hoe wort een buffel van zyn Iö niet gepaerelt!
Wanneer hy links, en regts, in 't hondert van zig sloot.
Colombine. Welken vreugde! Goden! hem aan deze wangen te drukken, die ik reets lange meende in de armen van een hennippe star zyne kuisse Penelope vergeten te hebben! dien vroomhart weder te kuszen, die zo veel teekenen van een schielyke dood aan zig had, dat ik het onnodig schatte Barbara's Autaar met kaarszen ten zynen opzigte te bruiën! dien Arlequin te voelen dobberen op een kwynender mond, die sinte Dismas jeugdige verdiensten surpasseert en ligt geen ouden dag staat te haalen om dat zyne jonge pogingen het begrip der grysaarts overtreffen. Arlequin. Welk een wellust! hemel! weder te vinden, die ik vaststelde, dat in een kwylstoel versmoort den tol der Lelyen en Roozen zouw betaalt hebben aan den Pagter der Achereese domeinen! de vleijeryen van myn Circe te hooren, die zo meenigen jongeling in een zwyn heeft herschaapen! en zo veele uitgerammelde zondaars heeft bekeert, door haar het vanitas vanitatum der uiterste pogingen te doen peilen in een vrouwelyken schoot! te stranden op een boezem van wind met een | |
[pagina 364]
| |
sprenkeltje vuur! en een meest uitgebrand zwavelstokje te steeken in de schaarsbewaarde tonder van myn Colombine, is iets dat het Eliseum der Digteren te booven streeft! Colombine. Hoe droeg zig myn minnaar onder de snollen? en hoe groezemoesde Arlequin onder de Wyfjes, toen de huuwelykslippen van Colombiên, verstooken van het zog der natuur, aasden op den afval der Ryken? waar kreegt gy Poen, toen myn beursje van elk geluist, meêr gaapte om een schelling, als outyts om een vuist vol ducaaten? spreek, myn lieveling, spreek verhaal ons uwe gevallen. Hoe leeven de fyne geesten zonder geld? en op welke wyze streeven de Sinjeuriale kalissen hunne magere planeeten te booven? geschiet het door de steenen? of troevense Jas, op Venus menellen? streelenze afgeleefde schimmen? of aazenze de zuigsters van Paphos zilv're speen, met de cornoeljes der Faunen, en Priapen? zing op, verhaal my de gevallen van Ulisses, de daaden der goude torren, het leeven der dwaalende helden, die arm, egter den ruiterlyken beker zwelgen, ten laste van het gemeen. Arlequin. Zouw ik beginnen by den man, daar de entingen der dingen op de vrouwen hen aanvang genieten? zouw ik u zeggen, hoe een schraale Polden ketel der mercurialisten schuimt, dewyl het Wyf de causa movens aller draaijende globen verbeelt? ik zouw verhaalen, dat een jonker zonder duiten op de magneet loert van Sol, door Luna's stonden te dempen, en dat de dobbel de ziel is van een vent, die dagelyks het vlies van Hymen te koop draagt, dat hy voor jaaren heeft geschonden, daar de meisjes thans een heele Carravaan van zwervende Pelgroms niet alleen gratis logeeren, maar zelfs hunne revenuën verkwisten, om den offerstander van Mecha te convojeeren, naar de Mahomet haanse gewelven van Diones verbeelding. Neen, myn zuiker zoete Colombine: ik ben geen vyand van my zelven, nog zoek geen Oorelog met pluggen en kogghels, maar wens my te vervarszen in 't pekel van Amphytrite; uit uwe wellen wil ik de wiszelvormingen viszen, en zo gy, meêr als een Lesbidise Saffo ons opening wilt geeven van Ariadnes Weduwelyken staat, zo zal de druiven staf van Bacchus uwe stranden bevogten met muscadellen van Liber. Colombine. Moet de hooning des huuwelyks, en de amber der liefde dan altyd vloeijen uit de Poëtise kuipen? en mag een Nederduitse kus niet rollen van een Batavisen mond, op een ongeleerde wang, zonder een rist van antique spreekwyzen te uitten? zo beklaag ik het Jufferdom onzer eeuw, dat de waarheden meêr meet by het gevoel, dan | |
[pagina 365]
| |
het gehoor. Op één aas weegen wy de verdiensten der mannen, want de balans der Hollandse Grietjes is daar omtrent Correcter, dan het diamantschaaltje der Juwelieren in de Orientaalse Margareten te keuren. Had ik zo meenigen pistool, als ik de verzoekingen heb door geworstelt der Jupynse stieren! en zo meenigen rozennobel als ik pal heb gestaan voor de verlokzelen der eeuwen! wat zouw ik myn bemindes kruin met andere versierzelen kroonen, als hy nu gedwongen is te torssen! myn hart is nog het zelfde tot u, myn snobbelige guit, dat het geweest is voor u vertrek, al heeft het slakken hoorentje, waar in het huist gestadig te huur moeten zwerven, om den band van ziel en lighaam tot uwe wederkomst onoplosselyk te bewaaren. Ik heb in dezen al gedaan wat de pligt is van een vrouw, die niet zonder man kan duuren, om my niet af te zonderen door een particuliere Kettery van de gewoonte der wyfjes, welkers pilooten vreem de kusten peilen. Nu weet ik hoe een hen bestaat, welkers haan de morgen wekker van het Oosten te gemoet trekt om peper te haalen. Zouden de blanke Matroozen by Westindise spoken gerust slapen, en wy om den anderen avond niet een nieuwen Serviteur op doen, om ons de vaak te verdryven, dat was elendig, en ik weet dat lieden van oordeel, als gy zyt, daar niets tegens zullen inbrengen, als dat het jammer is, dat het nagtsallaris van Cyprus kamenieren zo zeer is vermindert van prys, dat men in deze bedroefde tyden 'er naauwelyks meêr meê kan overwinnen, als een kind, of twee, dog dit geschiet meêr door kladders en beunhaazen der negotie, als door brave Makelaars en Kooplieden der neeringryke Steeden. Waar maar een duit met eeren te verdienen valt, snuivender tegenswoordig duizende op uit. Het getal der loontrekkende Juffers is zo toegenoomen, dat men voor een stooter, waar van een pistool op doet: ja zo myn lieve Arlequin vervallen alle kunsten en wetenschappen: en is 'er al eens hier en daar een gelukkige Dame, die een stuivertje by een man van fatzoen overgaart, wat is het anders, als voor uitzuipers? koomen de Waaltjes en Moffen niet by heele doozynen over, om op Katten te aazen. Als een Hans donder maar zo veel penningen uit zyn patrimonieele goederen kan by een schraapen, dat hy met een kaalgenopt vagenbonderend kleetje kan geraaken op onze bodems, is hy vliegende een groot Sinjoor, en vertoont ons vaak een Ridderorder, die men met zwynen te hoeden in Westphaalen alzo min heeft verdient, als met hier op schildwagt te staan, wanneer de onderhouder van een Snol de Lythanie der Heidense Goden in den Tempel van Venus prevelt, om | |
[pagina 366]
| |
zyn uitgerekten adem niet ontvrugtbaar te verliezen. Arlequin. Hoe gerustelyk schud een man van kennis in vreemde gewesten zyn beursje niet uit, als hy weet dat de spaarpot van zyn matres nimmer ledig staat van kluiten! en wat is het een geneugte voor den reverteerenden bul, als zyn blanke Iö hem de welkomst laat toe bulken, door eenige van haare overgewonne Kalveren, waar van een halve stad den tytel van Vader met een goede conscientie mag voeren. In die tyden, toen de Boeren niet buiten hun Karspel liepen, hieuw Heeroom altyd Boek van de reekeningen der Koeijen, en hy kon aan hupse Deerens op een uur zeggen, wanneerze jongen zouden werpen, maar nu de de reiskunst, en het heen en wedertrekken van Ryken en Steeden naar Ryken en Steeden is ingevoert, is de heele wereld zo aan den ander verzwagert, dat een Heer van distinctie de hand van broederschap dikwils aan een Ratel wagt of Vullisbeer volgens reeden niet mag weigeren. Hoe meenigen dogter joelt in de armen van een Lakey, die vaak den klederbezem van Themis langs zyne lendenen heeft voelen danssen in een ander gewest, en wat stempelt zommige Kantoorknegt al Munsterse daalders en Keulse kopstukken, die elders geregtelyk verbooden, hier voor gangbare munt willen geschat zyn, of by foute van dien hen zelve aan de Hebreën verpaszen, die geen kooren van de moolen wyzen, al waaren de zakken gemerkt met de signetten der Justitie. Ik denk niet myn Engel, dat gy uw geest, met het vlees van Israël hebt doen conjungeeren, want het moet 'er al hart op aankoomen, als de Talmudse nooten van Rabbies gedrukt worden op de kouszenbanden der Kananietise Juffers. Dit zyn de uitterste frontieren der eerbaarheit, en zelden ziet men de kleuters in de armen van Sems geslagt, of ze zyn de monstering van Jafets zoonen al taamelyk gepasseert. Ziet, ziel lief, ik ben van de kwaadste slag van Hoorendragers niet, als je wel hoort, dog het werk der onderlinge liefde en mededeelzaamheit moet zig niet verder uitstrekken, als onder onze geloofs genooten; ik wil zeggen: de zuiglammeren van Roomen hooren hen met de Joodse Wolven niet te vermengen, dewyl onder de Sociteit der eersten overvloedige wol is om de naaktheit van Eva te dekken, al schieten de laasten met hun borstels niet toe, om de noppen te veegen van de sluiëren der dwaalende zondareszen. Ik heb nooit in de vyver van Moses of Aäron gevist, en daarom begeer ik niet, dat het slagtmes van Levi aan myn Vee zal schuuren, ten zy ik van de tienden profiteer, die het Altaar van Paphos verdient, als de zikkige Bok brand in de lommer van een deel uitge- | |
[pagina 367]
| |
vlamde of overgeschootene vonken eenes meest doorzengde konfoors. Colombine. De agtbaarheit van Papa heeft weinig klem, als Mama de kost moet verdienen, en daar de man aast op de winkel van zyn vrouw daar zyn zyne beveelen, net als de verzoeken der Knegten by hunne Heeren te schatten. Wy volgen nooit de Capricen van een tyrannig hooft, als de nederigste valeijen, de puilende bergen, die schraaler vallen als Acteons lauweren, moeten voeden met haar zap. Als een vent, die geen duit en wind, zeit ik verstaa het zus, of zo, dan heerst de doek booven den broek; dan maakt men poppen van Moeders Santeetje, en Jan Goedbloet krygt de kost met het wiegen der kleintjes, die zyn Buurman heeft toegestelt om hem het Vaderlyke regt te doen maintineeren over erven en spruiten, die hy nog gebouwt, of geplant heeft. Een Kaerel die de werelt heeft gezien, als gy, hoort zig te verblyden, als 'er maar een dukaton blonk in de vuist van zyn huisgovernante, zonder zig te bekommeren, of ze per fas of nefas was geschacchert. Of men met zyn hooft, of zyn staart, met zyn kop of zyn gat de kost wind is dat niet evenveel, als men het maar met eeren doet En wat is eer? spreek..... hoe zwygje? ach! myn onnozele zul, daar is zo veel manier van eêr in de werelt, dat je het niet gelooven zout; en wie is 'er zonder eêr? de Dieven en Bedelaars hebben zelfs een zeker fatzoen onder malkanderen, dat het verstant der wyzen surpasseert. Zyn 'er wel schepzels in Europa, die meêr op haar regt staan, als de Hoeren? of schynheilliger Vrouwen en Dogter, als die veel van deze en geene gemoffelt zyn. Foei! 't is schande, myn Engel, dat gy niet beter dooroeffent zyt in de practyk der eerelyke Vrouwen. Moet ik u zeggen, hoe ik dag en nagt heb getopt, om in u afzyn zo een jong Arlequintje te winnen? wat heb ik meenigen zuuren stoot uitgestaan, eêr ik het zo ver heb gebragt! en al deftige lieden by avond en ontyden aangesprooken, eêr ik een popje verkreeg, dat u gelykt, als of het, naar Tryntje moêrs zeggen, uit uw troonie gesneden was! dat is mirakel boven mirakel, maar daar aan kan myn liefste ziel zien, dat ik met myn genegenheit altyd by u ben gebleeven, schoon ik vaak, uit nood, als in Algierse minneketenen van Barbaren ben mishandelt. Och! als ik nog denk, aan dien zwarten nikker, die myn zilv're kuisheit besprong, schynt het my toe, als of dit hart zal barsten. Ja ziet daar ik moet huilen, al voegt het geen wolk te regenen, als de zon schynt, ik wil zeggen, ik hoorde op uw wederkomst te joelen, en te laggen, in steê van met traanen uw wangen te bedauwen, maar 't is dat ik niet kan vergeeten, dat die pes- | |
[pagina 368]
| |
tige vent my! och armen! naakt liet zitten, toen hy my bestruift hebbende beval aan de zorgen van het nootlot. Duizent maal zugte ik om Arlequin! ach! was het dat myn tweede helft slegts kwam, om dit gebak om te keeren! maar neen, ik was als een verlatene Weduwe, die na de dood van haar beminde nog zyn beeltenis moet baaren... helaas... Arlequin. Nouw zagtjes, Colombientje, zagtjes, want wie kan het gebeeteren, als de vergram de starren in conjunctie treeden om onze gelukzaligheden te stremmen, en wat baat het u, uw verledene ongelukken te herdenken, en my, of ik gewaar wort, dat de lauwer van Acteon een tak vyf zes min of meêr komt te schieten op dezen ryzigen heuvel. Ik verwonder my over deze gevallen niet, want myn Moeder zaliger plagt altyd te zeggen, als ze uit roeijen gaande een zoon zag ter werelt koomen: deze, zo hy anders tyd van leeven hout, zal de Koekoeks order al weêr vermeerderen. Het scheen, of ze een Cumaanse Sybil was, als ze van die materie wicchelde, en ik verzeker u, dat eêr ze uit een Moszelkruister overging in een Vroetvrouw der Grooten, zy myn Vader den Schoenreperateur zodaanig heeft bestooken, dat de beste Amsterdamse Pinxterbloem by die kroonversieringen niet zouw kunnen haalen. Dog hy deed, als ik, en stak het hooft in de wind, en raakte door dien weg alle zyne rampspoeden te booven, ja had het geluk van in fraaije gezelschappen den beeker te pooijen, wyl onnozele drommels, Jan Hennen, en Piet snotten met een scharrebiertje te slurpen de stormbreszen bewaarde, zo ze meende, van hunne huuwelyksfortreszen. Waarom zouw hy, die een ander hoorens plant, dezelve gewigten niet torssen? en om welke reden zouw ik slimmer als een Heiden zyn, door niet te begeeren, het geen ik myn evennaasten schenk. Ik heb te veel van de wysgeerte geproeft, om ondankbaar te wezen, en zint ik een jaartje twee drie buitens Lands heb gezworven, heb ik genoeg geleert, dat alle Natien des werelds zo wel Zwagers zyn van ons, als wy van hen: datje in Vrankryk eens kwaamt, Colombine, je zouwt zweeren in Holland te zyn, want de Kinderen worden daar even zo toegestelt als hier, en in Engeland, want men gebruikt 'er ook zo wel Buffels, als Stieren toe, alleen de witte Koeijen hebben zo geen Argussen als hier, dewyl de mannen daar te Land de welleventheit beter verstaan, als in dit laage gewest, en om de baan niet opschieten, als 'er gekolft zal worden. Het is maar, myn Heer uw dienaar, en daar meê raakt Mars by Venus te kooi, dog hier wil een Os zyn eigen Iö bewaaren, en alle de Kalveren van zyn wei alleen ma- | |
[pagina 369]
| |
ken, zonder te penetreren de nootzaakelykheit van Europa's schreeuwende honger. Foei! ik wort kwalyk, als ik aan de jaloesy denk: wat komt dit in den egten staat te pas, inzonderheit by mannen van verdiensten, die 'er dagelyks op uit snuiven, om al sluikende hun kooren, op vreemde wind- en watermoolens te maalen. Zyn we arm, en kaal, myn lief, wy hebben een ryk gemoed, en een mededeelzaam hart. Daar is altyd nog een kruimeltje ten besten voor hongerige zielen, by wel vergenoegde menssen, en schoon gy Arlequins nootdruft wel op moogt, en hy moeite vind uw gaapende driften te vullen, nog deelt hy dan, en dan meêr aalmoessen uit, als iemant wel denkt, en gy zouwt bevroeden, hoewel ik, onder ons gezeit, juist altyd niet onbeloont voor myn goede werken vertrek, want de mode der magere reuën is op vette teeven te aazen. Hoe zouwden de sprinkhaanen van finantie, en de schrale kevers dezer eeuw aan de kost geraaken, zo ze de ryke myrten spryën der onbedreeve, magtelooze, en domme tuin ruspen van Paphos niet in Compagnie bezaaten. Zouw een Mof zulke parade wel konnen maaken, zo hy niet bikte op den haver, dien een milt heerschop in een ledige Venus zak giet? ô neen, alzo min als een rappige knoflooks devotaris het leeven kan rekken, zonder zyn Pelgroms staf met moszels en schulpen te behangen, alzo weinig kan een arme Duitser een duit aan zyn schuldeissers geeven, zo hy op een stoel met zyn sleutel het nagt kabinet niet op en stak van Mevrouws begeerelykheden, en dan is het nog een wonder, als hy splind schiet, want hebben is hebben, en krygen is kunst. Colombine. Wat dobbert deze treurige ziel, ô Goden, in wellust! nu ze hoort, dat een en het zelve begrip aan twee egtgenooten gemeen is! hoe zelden vind men dit in den huwelyken staat, by lieden van order, en meêr fatzoen, als wy zyn? wat zien ze op malkanders lonken, en wenken? en wat is 'er een leeven als een regtse kus wort slinks besteet? als het wyfje maar eens struikelt is oomkool straks zo verzet, als of 'er zyn zuiglam den bek by zouw inschieten. Ach! de gevoeggelykheit, de gemakkelykheit, en het geduurig toegeven der vrouwelyke zwakheden die bouwen het huisgezin. De Kindertjes groeijen, als van zelfs, als Papa niet te naauw ziende is, en de mannen zyn altyd even vriendelyk, als haar Hen niet te juist let op de spooren van den Haan. Kon ik de werelt, die vergenoeginge doen begrypen! die rust en vreede doen proeven, die uit de eensgezintheit groeit! ze verwierp haar vooroordeelen tegens de Koekoekery. ô Ja, de Acteonse stander zouw op de- | |
[pagina 370]
| |
hooftgevelen pronken, ieder zouw de grootste hooren tragten te torfzen, en elk zouw een Arlequin op zyn zelven zyn. Arlequin. Zo was het in de eeuw van Saturnus, naar myn beste onthouwt, want de onreine Varkens sliepen op roozen, en de blanke Swaanen trekkebekten toen met donk're Raavens; de Godinnen waaren altemaal sluiphoeren, en Jupiter was een hoorenbeest. Niemand der planeeten of starren ging 'er uit zonder met een sontansie, of paruik van harten stoppelen te pronken, en 't streê tegens de mode dier tyden, dat Vulcanus zyn Concubien aan geen Soldaat zouw leenen van fatzoen: de hel verzwagerde zig met den hemel, eêr Coelum zyn ballen verloor, en toen Venus, uit het water groeijende, haar voet op het Landschap Ciprus zette, waaren alle despuiten der natuur zo heet, dat de aardnimphen scheenen te versmagten voor de naderende straalen der liefde. Hoe roezemoesde de man- en vrouwelyke eigenschappen onder een, eêr het zilver van Luna de meinen van Sol verslond. Nu, nu zit men in een harnas van yzer, want de broek van een sestien jaarigen jongen, zeggenze, past onder geen hoepel rok, dewyl de lantpaalen der vryers worden gestut, en bewaart voor het nederploszen in maagdelyke slooten! de wetten hebben de overhand over de gebreeken, en hy die niet en leest als zyn geburen, pronkt met den tytel van een gek, of een beest. Colombine. Myn Arlequin! myn Apollo! myn Vraagbaak! myn Oracel! en Drievoet! hoe diep polst gy met uw vuur in den Vrouwelyken Oceaan? en hoe ryst gy uit dat pekel weêr naar den gehorenden Jupiter? wat vind gy al eiëren in dat nest waar in het eene stof het ander pikt? heillige Koekoek, gy broeijes van alle de kuikens! en zoon van Saturnus! die u niet hebt ontzien als bul te loopen, om onze waarde Moeder Europa te vleijen, wat lammeren zal ik offeren langs uwe hoorenen, om u te eeren voor het wederschaffen van myn Osje. Dit butfeltje schynt een afzetzel van den Stier! deze Arlequin strekt een spiegel voor het uitschot der Kaerels, en Colombine is, 't geen ze geene Juffers wenst te zyn. NB. Verwagt het vervolg dezer t'zaamenspraak, over veertien daagen, dog wil ondertussen de Henxtenpis, die u Faön, en Saffo zullen leveren, eens met een Doctorale graviteit visiteeren, om dus te penetreeren, of de Herboore Oudheidsschryver niet alzo wel een Mecchelsen Gardiaan van nooden heeft, als SWAANENBURG. Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boek verkoopers. |
|