De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 307]
| |
Donderdag den 26. October.
HEt ras, dat hulde deed aan Mydas den tiran,
Trekt hier, byna verwoet, met Borden van twee span,
Naar Faebus capitool, om door hun letternooten,
De edele Digtkunst zelfs ten zetel af te stooten,
Die, voor die spooken ang, den standertdrager Mol,
Met al zyn stoet erkent voor meêr dan razend dol,
Om datze slaan, op raat van Dionys, aan 't muiten.
Geen lier van G..d Apol kan 't Ezelsbalken stuiten!
Sint myne laaste advisen van Parnas zyn de wanorders, en de gerezene oneenigheden ten hoogsten top gesteegen, want de nog weinige overgebleevene voorstanders van het gemeene best der Digtkunde zyn niet alleen genoegzaam de veeren gesnuikt, maar zyn provisioneel gearresteert, en in gevaar van gedecapiteert te worden, ter oorzaake der uitlekkinge van een zekere onder hen gesmeede alliantie, om met goed, en bloed, den wettigen Koning in het bezit zyner patrimoniele domeinen te houwden, tot nadeel van den Pretendent Midas, die zig op een A B C manifest reets heeft gedeclareert van het oude bloed des gecanoniseerden Ezels te weezen, en dit door zyn ooren te demonstreeren, tot genoegen van het Dionisiaanse ras, dat hier door aan het morren, en gesten geslaagen zynde, perfors begeert, dat Apollo de Historie Davids zal hebben canoniek te verklaaren, naar de, Concilien, en Raadsvergaderingen der woort-, en lettervittende Schoolpedanten, of by foute van dien verstooken blyven van zyne tot nog toe bezetene | |
[pagina 308]
| |
heerschappye, en genootzaakt wezen, op een zekere plaats, buiten het bestek van de geuniëerde taalverbeterende Provincien zyn verblyf te neemen, om zig daar naar zyn believen te diverteeren met zyne al te steigerende gedagten, die met de constitutie dezer tegenswoordige tyden niet accordeeren, dog om dit tot meêr contantement ten effecte te zien gebragt, heeft men zig reets meester niet alleen gemaakt van alle de Delphise hantvesten, en die ten deelen verscheurt, en verwoest zyn, maar reets de magazynen van Pindus geplondert, en al de vonken en straalen der zonnelingen uit gedeelt, aan het oproerig A B ruigt, dat hier meê uitgedost, en gewapent wel een leger Kermis jongens gelykt, dat op een brug aan 't vegten slaande, veni, vidi, vici galmt, terwyl ze aan beide zyde by den aanval elk om een goed heenen koomen zien, om hun gestoole Syllaben, en Spelgeheimen te maintineeren. In 't midden dezer binnenlandse tempeesten, door het rym Jan Hagel verwekt, zit Faebus byna radeloos, want zyne meeste aanhangeren, zyn als ik gezegt heb, in een civiele gevangenis verzegelt, en de weinige, die zyne Majesteit verzellen ziet men de vreeze des doodts uit de opgen, want wie kan een domme, en woedende gemeente zonder schrik aanschouwen, die ontbloot van instortende hemelse geesten, op het draaijen, en zwenken des plaks zig regts, en links weet te wenden, naar de botheit des bestierders: dog om dit niet verder aan keurelyke bezeffers te melden zullen wy alleen de oorzaak van die schrikkelyken letterorcaan eenigzins aanhaalen; ik zeg eenigzins, want om dit geheel te doen, vereiste 't men wel een paar Folianten schryvens, dan het is al meêr als een dartig, of veertig jaaren geleden, dat de begindzelen van deze tweespalt gelegt zyn, door eenige loome grammaticalisten, die wel voelende, dat hun natuur te stomp was om op vlugtige vlerken te zweeven, met zo een klein verroest byteltje in de weêr kwaamen, om hier en daar een klein kwastje, dat aan den lauwerboom van Daphne scheen te zitten, afteschaaven, en door zo een gewaande gladdigheit, die hortende en snorkende toonen te verzagten, met een zekere moderne manier, die al het antique en het heerelyk verdistrueerende, de wereld zouw mededeelen een rist van eenige duizende woorden, zonder eenige de minste zakelykheit te behartigen, of waar te nemen. Gelyk nu doorgaants de voddenvaars, en de oude kleerkoopers meêr nering hebben van Jan, en alle Man, als destige Juwelieren, en verzetters der kleinodien, zo kreegen deze gerimpelde voorhoofden | |
[pagina 309]
| |
vliegende niet alleen een aanhang van de Poëtise melkmuilen, die hun heele kin, en quylslap volschoolvitteryen hadden gespoogen, maar zelfs zy, die al hadden beginnen zonder lieband te loopen, zetten vliegende een Mecchelsen valhoed op, en waren zo voorzigtig in hun voeten te plaatssen, datze, net, als de kreeften avancerende, eindelyk begonden te penetreren, dat de waare ziel der wetenschappen bestond voor braave lezers, om van Meta af te leeren spelden. Wat is het, zeiden die keurelyke muggesifters, of men zig daar al deftig weet uit te drukken, en de menssen zyne gedagten weet mede te deelen, en men heeft geen manuaal van het A B C. Deze rudimentaale wonderen wierden onder de rest van het volk uitgebreit, dat de muzen scheen hulde gezwooren te hebben, en was niet allen van die klem, dat het by naar generaal wiert aangenomen, maar alle die hier maar eenigzins scheenen te willen tegens opponeeren, of deze buffelse staatregels naar lieten te volgen, wierden voor ketters verklaart, en ter brandstaak verwezen, ik wil zeggen, hunne werken wierden geconfisqueert, en voor ongezont verklaart, en de opstelders der zelven aangezien met een Spaanse bril vol graviteit, als kanailje, niet waardig een pen in de vuist te voeren. Om deze, en diergelyke redenen verviel van tydt tot tydt de voortreffelyke hoedanigheit der zon, en alle de toonen van Clio hadden geen klank, of geluit, op het slappe trommelvelder Nederlandse Kalveren, die de Oszenstem volgende van hunne vaderlyke Bullen de markt, en straaten deden weêrgalmen van de melodieuze haanenboeks regulen hunner Zyracusise voorzwetszers, die van tyd tot tyd de handen slaande, volgens hunne Domminicaanse legenden, aan al wat hen verdagt voorkwam te ruineeren, het zo ver hebben gebragt, datze, als een Jus Patronatus bezitten, om den heelen Helicon te regeeren. De lezer weet, hoe ik over agt daagen heb getoont, wat 'er is gebeurt, dog nu de principien, en de causa prima dezer stribbelingen gewezen hebbende, zal ik u melden, de tuszengevallen overslaande, wat gevolgt is na die verschiedene uittrekzels van Arends Mengelwerken, dat zo wonderlyk is, dat het te bedroeft is om te leezen, of te zingen. Een zekere Swaanenburg, een Karel die aan Vader Davids buiten Delftse Beterhuis, met verlof, zyn hinderste veegt, is door het schorremorri van de agterstraaten van Pindus ontdekt voor een contamineerder van de Mecchelse Maanbluszers, dewyl hy onder de hand bezig was om, als een Pokmeester hier en daar zyne briefjes uit te strooijen, vol solarise extracten, tot | |
[pagina 310]
| |
verbeteringe der blinde Mollen, die hy oordeelt, dat, gelyk na de meeninge eeniger natuurkundige Schryveren wort gezegt, als of de muizen wel uit Koeijen mist ontsprooten zouden zyn, ligt wel uit Paarde drek, of str... van Pegasus konden voortgekoomen wezen. Dit zy hoe het zy, want hier omtrent is verschil onder de geleerden, altoos de verklikkers van het spel-, letter-, en woordengilt kreegen hem beet, als een sluiker, dewyl hy bezig was een maartsen Boeksaalist te krouwen met een vaarsje, zonder een Haanenboek op zyde te hebben, daar het geresolveert was by die voornoemde Schooldekens, die alle wysheit zo toedekten, dat men 'er geen tittel meêr van kon zien, van nooit een cedeltje meêr t'huis te brengen, zonder met zo een gequalificeert boek, of plankje verzien te wezen. Wat zouw dat Poëtise schepzel doen in die overrompeling, als zig voor een goeden prys, ten dienste van Mydas, te laaten opbrengen, gelyk geschiede in het witte wambes van Marsias, dat hem afgevilt zynde, voor een reliquum van heilligheit wort bewaart by de boksvoeten, enz daar zittende, en ondervraagt wordende, in steê van ontkennen, en zig te excuseeren van ignorantie, zo bleef hy hartnekkig by de oude keuren, en handvesten van Apollo, zweerende, als een dol Poëet (trouwens hy heeft 'er al vry een beetje veel van) dat hy nooit zouw afwyken van die zuivere wetten, en regelen, ten waare dan zaake, dat Faebus, in zyn raat praesiderende, dit toestond, hier by nog voegende, dat hy, en alle braave liefhebbers geregtigt waaren dit uit te breiden, en dat 'er buiten hem nog verscheidene in het ryk zworven, als Missionariszen van den Opper Mufti des Helicons, om de verdwaalde, en verblinde zielen uit het Buiten Delftse Beterhuiste helpen, en van hun A B afgoden te bekeeren en weder te voeren in den schoot der moederlyke wysheit, om Pallas naam wy ten zyt uit te breiden. Onsterffelyke Goden! wat gaf deze ronde bekentenis een allarm in de vergaderinge, en wat ontzetten zig de Pagters der Digtkunst niet? die toegeschooten waaren, met duizende van hunne cabale, toen ze hoorden, dat 'er nog verscheidene in de weêr waaren, om hun ingebeelde Privilegien te dwarsboomen. Zy wilden hebben, dat hy hen die rebellen, (ziet zo noemt men de voorstanders van Apollo) alle, often deelen zoude noemen, dog dewyl hy zei, geen verklikkers gagie te genieten, en niet van zyn rym werken te suòsiteren, zo wildenze hem vliegende zo een klein schuuringje geeven, om hem tot bekentenis te noopen, dog een stuk twee à drie, wat wyzer, en wat | |
[pagina 311]
| |
boosaardiger zynde, stelden voor, dat men met de executie een weinig zou tarderen, en dat men, met dit figuur naar Pythius zouw trekken, om de zelve, geweldiger hand te overschreeuwen, tot nut der ingezetenen, met hen een zelve A B C lyn te trekken, en dezen overvlieger te straffen, of zonder bewilliging hier van hem zelfs te onttroonen, en Mydasin zyn plaats, als een bekwaam subject, te doen heerssen, voor af door een langoorigen Tamboer Majoor aan de buiten het Hof woonende raaden der zon het arrest latende bekent maaken, van op pene des doods niet uit hunne huizen te koomen. Dit kwam de rymende gemeente wonderlyk voor, waarom in het generaal beslooten wiert, dat eenige der hoofden onder hen in ambassade zouden gezonden worden naar Delius, om hun willekeuren aan hem te doen verstaan, zullende Swaanenburg, in triomph als een letter hecelaar worden nagevoert, gepaternostert, tussen een Boekzaals en een Republiek-schryvers substituit, die gegradeert waaren tot deze illustre bedieninge. Hy keek, als een gek, als hy was, zig zo verheeven te zien, van in een rei der geleerden domdeekens te pronken, en dagt Apollo is een snode bol, die zal wel kans zien om my, door het een of het ander loopje, te redden; terwyl de andere vast bezig waaren om de bekwaamste tot hun voorgenomen dessyn onder de rymbeulingen uit te kiezen, waar toe meest in aanmerkinge kwaamen een Schoolmeester, en een Voorzanger; een Apotheker, en een Aansprekter; een Boekverkooper, met een Baardenpotsser; een Linnenweever, met een Schoenlapper; en dan nog eenige Snyders, Droogscheerders, en Glazenmaakers gezellen, benevens een ontallyke hoop Poëten, tot Mol in het kluis, die den standertdraagenden dwerg verbeeldende, de Historie van helaas! op de agter slip van zyn hembt geschildert had, altemaal met een goud geele koleur, om de zon zo veel nader in houwding, en gevoeggelykheit te koomen. Na ontfangene instructie van Mecchelsen David, die Cancelier van Mydas was, vertrok de rymstoet op den reuk van den vaandeltorssenden Mol naar het Hof van Faebus, dog onderweegen overleggende wie het woort zouwde doen, wiert deze commissie gelegt in den mond van een Poëtise Aanspreeker, tot praejuditie van zeker altoos kakelende Schoolmeester, dewyl de meerderheit van stemmen bevestigde, dat die mannen geverseert zyn in Heroike Oratien, inzonderheit als ze een veeg uit de Delftse pan van de | |
[pagina 312]
| |
Griekse A weg hebben. Ik had vergeeten te zeggen, dat ieder van deze Plenipotentiarissen een A B bort van een half el op zy had hangen, om aan hun levery te toonen, onder wat Koning datze stonden, dog Mol had 'er een van drie vierendeel lang, dat hem met een groene band om den buik geknoopt zynde, en tegens de scheenen stootende eens zo deed vallen, dat hy het woort helaas! zo lang gilde, tot dat de rest der toekykers door hun laggen, en spotten hem van schaamte deeden zwygen, zelfs Swaanenburg, die als contrabande waar wiert meê gesleept, en als een corrumpeerder wiert erkent der spelgeregtigheden kon naauwlyks laaten te zeggen: wat doet dat askat onder dezen grooten hoop? waar op 'er een riep, met een boeven klok; dat is de Uil, die al Vogelen zoekt te lokken: en daar meê was men aan de wooninge der vroolyke straalen genadert, die door deze aankoomende nevelen verschrikt, zo befloerst wierden, dat tot dato dezes het ligt zig heeft verstooken in den duister, om geen deel te hebben aan de verfoeijelyke meeningen der hedendaagse Schoolvoszen. Deze donker viel het kanalje in de hand, want zonder dat zoudenze overrompelt geweest hebbende van het eeuwige goud, niet hebben durven gesprooken hebben, gelyk ze nu begonden, want als de nagt by den dag staat valt hy van zelfs om ver. Faebus het vaandel van Mol, die als een tol heen en weêr draaide, met dat helaas! betuurende was schrikkelyk ontstelt, en dagt of Daphné, en haar lauwerook gestorven waaren, maar hoorende de gapert opgaan van dat aansprekend gruuwel, dat een menniste bef aan had van anderhalven span, zo sloeg hy in den circel van het duurende rond een kruis, als of hy bevreest voor den duiv... zig daar meê wilde verschanssen tegens de aanvegtingen van dit Sinte Anthonius Varken, dat al knorrende begon: de Heeren, en vrienden gelieven te hooren naar de voorst.... (NB. hy zag de uuren, die om den gulden zetel staan voor bewindsheeren van Parnas aan) Ach! gilde Apollo, die doodelyke Poëten raatel wyst my genoeg aan, dat myn Dogter Clio, Melpomene, Eurato, of een andere dood is, wat komt myn G...heit over. Helaas! zieje wel, riep de standertkruijer Mol, dat het woort helaas! goed is, want Faebus gebruikt het zelver, hier schooten de dagbeurten, in zulken lag, dat Faebus wel driemaal om audientie moest gillen, terwyl de Legations Secretarius, als woordenvoerder repliceerde; | |
[pagina 313]
| |
was dat waar! wel dan was 'er geen zwarigheit, maar dat kreng is zo steg van kop, datze haar van niet een rymer, als wy zyn wil laaten beryen, al gebruiken wy de beste spooren, die een Haanenboeks ruiter bezit, en leeft in spyt van Davids bakkes, dog dit hebben wy dank te weeten, aan uwe verborge uitgezonden Sonspaapen, die met zekere vergrootglaazen, en brillen te verkoopen de menssen zoeken wys te maaken, dat wy, Poëten van Koning Midas, blind zyn. Hoe zei Faebus! als of hy niet en wist, dat dit Ezels ras van dien kant kwam, komje van het hooft der langooren? wel kan zyn Majesteit dat aan onze A B planken niet zien, zei een Schoolmeester, die niet langer zwygen kon. De Heeren gelieven gedekt te zyn, sprak Apollo, en daar meê waaren de letterstoppelen onzigtbaar, en zonder agt te geeven op behoorelykheit of niet, zo liep het zo in het hondert, door mallen propooften dezer lymen rymgezellen, dat Faebus zint zyn wieg, luijeren, en kakstoel tot den heedigen dag toe, geen grooter alarm, en onverstand heeft vernomen, als nu, want Mol, die maar voor een Baanderheer van den Ezelsstander was meê genoomen, wouw zelfs niet zwygen, al presenteerde hem een zekere Boekverkooper een konkel uit de eerste hand te geeven, om hem te noopen aan een ander tyd van spreeken te vergunnen. Neen, riep onze kool Haas, Swaanenburg zal my byget myn eêr weêr geven, en onze persoon, en verdiensten erkennen, of voor in faam verklaart worden, gelyk wy met dezen, en door dezen hem voor inhabiel verklaaren, om over de Poëzy te konnen oordeelen, gelyk ik gedaan heb in myn treurende Digtkunst, waar in ik zonneklaar heb beweezen dat ik nog grooter gek ben, als hy was, door te oordeelen over een zaak die ik niet versta, maar zagt ik verspreek my, ik wil zeggen. Om de liefde van Jupiter riep G... Delius zwyg tog stil, jongeling, en laat wyzer spreeken, zo ze onder deze A B troep zyn. Men zal u regt verschaffen, alleen, mannen, geeft gehoor, en stelt u in order, als het gezanten van Midas past: dat zyn we, en met eeren, riep een Apotheker, die in een decoctieketel, die hy by zig had, meêr gravamina had gaar gekookt, als Swaanenburg in een maand zouw konnen slurpen, om genezen te worden van zyne extravagerende orcaanen, en hoozen, die hier in conjuctie scheenen te zaamen getreden te zyn, om de toppen van Parnas totaal te ruineeren. Na dat dit rymtempeest omtrent twee uuren, een kwartier en | |
[pagina 314]
| |
drie minuten had geduurt, begreep men nog niet regt waar over deze Ambassade beleit was, tot dat eindelyk een zeker half eerlyk man, die Snyder en Poeët was, het woort begon te doen, tot de grootste verwondering van alle de uitgezondene, als die niet wisten, dat in een Governeur van den eiz'ren handboom zo veel capaciteit stak, van zo wel voor een Aanspreker, als voor een rymende Kleerenmaker te konnen passeeren. Hy zei, na verscheidemaal, met een Poëtise graviteit gehemt te hebben. Gy Heeren... die... hem, hem, ik wil zeggen, ei, ei, hem... hem, die hier verscheenen zyt... hem... ik wil zeggen... zo by manier... van van... een lid dezer Ambassade...... dat... hem hem... Apollo wel ziende dat hier geen uitscheijen aan zouw wezen, verzogt, dat men dien hem geliefde te doen zwygen, het geen gedaan zynde door een Kuiper, die uit zyn stopmes was overgegaan in een Wynkooper, zo rees 'er vliegende een stilstand onder de spreekers, die na eenige rust uitbarste in grooter geschreeuw, dog door de wysheit van Apollo is gestut, gelyk ik u lieden zal verhaalen, dog wyl de post op het vertrekken staat, en myn bestek ten einde is geloopen zo zullen wy de omstandigheden van dit verschil, en het daar op geresolveerde tot nader gelegentheit spaaren, blywende inmiddels, enz, enz. Postscriptum: zo aanstonts verneemt men met dodelyk hartzeer, dat de woede, die zo even bedaart scheen, zodanig is opgewakkert, dat de ondergang van den heelen Parnas zekerlyk voor handen is, zo Apollo zelfs niet resolveert om met een A B C bort na dezen in 't publiek te verschynen, en David van Mecchelen te erkennen, als een stut van zyn troon, die uit zekere Nederduitse Syntaxis zonneklaar heeft beweezen, dat niemant na de aflyvigheit van Faebus, die van dag tot dag, om diergelyke ongerymtheden vervalt, geregtigt is tot de Pinduse heerschappy, als den langoorigen Midas. Hoe dit afloopen zal is de Hemel bekent, terwyl wy in desperate zorgen bedolven bezig zyn om de negen Zanggodinnen te versteeken voor de razernye der rymende zondaaren, die vast zweeren, op zyn Soldaats met de maagdommen dier Juffers te zullen leeven, zo 'er geen fiat op hunne begeertens volgt.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|