De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 291]
| |
Donderdag den 12. October.
ZO Momus, zo, dat lykt 'er, beget na,
Dat hiet een man te zyn, die vroeg of spaa
Eens uitgekoot, het huis der Griekse A,
Te Delft ontwassen,
Tans beter preekt, gelyk een celle kwant,
Die met een weikwast, voor den helssen brand,
In Duodecimo, als Foliant
Zig weet te passen;
Om Nonnen van fatsoen, of zulk een soort
Te trekken door zyn teem slegts aan een koort,
Die meisjes zo met dubb'le knoopen spoort,
Dat schoon ze hooren:
Dat eigenbaat de ziel is van den kap,
Zy egter blyven by den slenderstap,
Om klontjes booter, in haar warme pap
Te voelen smooren.
Voorwaar de wereld hoeft geen Democriet,
Of plaister van vermaak meêr, om 't verdriet
Der eeuw te temp'ren: neen, een Heracliet,
Met natte kaaken
Is nog te zwak, tot heeling van den tyd,
Die ei'ren buiten 't nest, als Koekkoek leit,
Om de eidelheit, helaas! die aardig vryt
Met gromte maaken,
| |
[pagina 292]
| |
Tot nadeel van Astré, een totebel,
Slegts by het graauw, dat al voor lang vaarwel
Heeft aan de deugt gezeit, om met een spel
Die blaas te perken,
Die winden schaft, waar door dat Momus mond
Aan 't blaffen valt, gelyk een blekers hond:
De heele werelt is tans ongezont
Dog kan 't niet merken.
Als de nagel der jonkheit op de Deerens is stomp gekrout, zo tasten de ving'ren naar den boezem van Pallas, en als het Oorlogsstaal van Mars is versleten wort Venus een Kloosternon, die haar roozekransje leest, dat lang van doornen gestooken zo flaauw is, dat een Predik heer zelfs niet eens en sniest, als hy de gewyde cel genaakt, waar in dat muffe heilligdom schuilt voor de aanvegtinge dier Byën, die den angel niet te vergeefs torssen. Ik wil alleen zeggen, dat my dunkt, dat het tyd wort, nu ik, als afgehaspelt door het mallen, geen smaak meêr vind in liflaffen, om eens een behoorelyken dienst te doen aan Kato's huisgouvernante, die 'er al zo stadig uitziet, als een mennist zusje, dat de vryerlyke catechisatie van haar serviteur in het particulier hebbende ontfangen, haar Mama een raport over dat subject brengt, 't geen ze oorbaar oordeelt aan Jan Jaspers Diewertje te communiceren, die zig over haar heillig lootje verwonderende niet eens denkt, dat het maagdelyke zap reets bloessem geschooten hebbende, zo naar is aan het vrugt voort brengen, als een geploegde akker, die halmen in den mond hout. Nu dat is tot daar en toe, ik heb het heden voor het eerst van myn leeven op ernst gemunt, en het zouw jammer wezen, dat 'er niet zo wel gekkinnen, onder Astrea's Bagynen zoude te vinden zyn, als 'er Uilen huizen onder den mantel van Plato, die zo vol stof zit, dat men wel een suffisante pen schynt nodig te hebben, om hem uit te kloppen, dog dewyl ik een liefhebber van rust ben, en om al het goet van de werelt met de Accademibazen geen rusie hebben wil, zo offereer ik myn dienstaan Molcum Sociis, met verzekering, dat ik hem niet benyde, al wiert hy, volgens gerugten geinstalleert tot Aanspreeker, Koster, Klokkeluijer, Voorzanger, Doodgraver, en Schoolmeester van die fortresse....... daar hy met zyn lengte van een el, en anderhalf sestienendeel zal pronken, als een Steendog onder de Bulhonden, of om beter te zeggen, als een Snotjongen onder een drang van Boeren, die het ut, re, mi, fa, sol pluizen, dan 'er hooft nog staart aan te vinden is. Of nu onze voorschre- | |
[pagina 293]
| |
ven Aardworm dit beter zal opspeuren by het draaijen van een voorlezers handje, als de gewoonte der Dorp Professoren is, die het schreeuwen en bulken voor den eersten regel schatten om veen- en heijongens van Kalveren in Oszen te verwandelen, zal de tyd leeren, en alhoewel halve kenders wel konnen zien, dat de grootste koppen juist altyd de meeste harssens niet bezitten, zo blyft 'er evenwel een gedurige twyfel over, of de knoeijer van een wyven courant wel zo veel capaciteit zal hebben, van over de principien van het A B C beter te oordeelen, als over Heldenzangen, die voor hem, nog geen snotschrapende Poëten gemaakt zyn, die wy nooit zullen by naame noemen, schoon ze hunne grootste bekwaamheit het allermeeste vertoonen, door een zekere ingeprente hovaardy, die zo uitschynende is, dat menssen van oordeel den schouder ophalen, als ze den pruikdraagende schoenpotsser der Doctoren hooren harangueren van de existentie van een wind, en de media, die dienstig zyn, om een vacuum vol te pompen met arcana van waan, en verdoemelyke inbeelding. Dat een Geneesheer een weinigje meêr excelleert door zyn verkregen pas, in capprices, en koppigheden, als een ervare Chirurgyn bruit 'er meê heen, en dat een Barbier van dartig, veertig, of meêr jaaren de vlag wat laat waaijen, als het de verbetering der lighaamskwaalen, en toevallen betreft is lydelyk, maar dat de ziel van een Stigtse mug, in een vryerlyk digtgeraamte eenes diapalmsmeerders geslooten in oppositie komt, met zyne pedantery tegens de grondbeginzelen van natuurkundige Poësy, is even zo verdragelyk, als of een zeker Boekzalist, die op den afval der letteren, en de snipzels der Boeken aast, wil oordeelen, over de toonen, en zwieren van een Arend, die reets in de wolken verheeven, niet kan zien, hoe wilde Vinken, en Spreeuwen hunne nesten versieren met de pluimtjes, die Jupiters vogel heeft laten vallen, eêr hy van deze aarde vliegende, den ryvogel des donderaars stond te worden. Ik zeg, dat is nog eenigzins in te schikken, dat eert Mecchelaar zyne woordenvittery opdraagt aan Swaanenburg, die een gezwooren vyand is van den Dionisiaansen vlegel, maar dat het lancet van een jonge der practiseerende druipneuzen den ader polst van een Onderdaan van Pallas, is een crimen laesae majestatis, tegens Apollo, dat niet, als met een eeuwig silentium, naar dezen tyd, mag vergeven worden. Het is een van de grootste vervallen der zeden, dat zy die van 's moeders lighaam geschikt zyn tot raspen, de fynste kunsten willen by de hant nemen. Wat weet een Modderman, een Vullisbeer, een gezwoore Nagtwerker, een Ratelwagt, en dito soort | |
[pagina 294]
| |
van het Juwelieren en verzetten, en of 'er carbonkels zyn, of niet. Dat een Aanspreker bekwaam is om de dooden te verzellen op de uitterste frontieren, volgens het zant van zyn compas is alzo klaar, als dat een Apotheker geen meêr verstand mag hebben, als tot zyn order behoort, op pene van eenen algemeenen haat der medici, maar dit kan niet door den Philosophisen beugel der reeden, dat een onredelyk gedrogt, over oordeel en verstand wil redeneren: en egter geschiet 'er tegenswoordig bynaar niets meêr, om dat de nyd der kwaataardigen zo verre gaat, datze voor Merodeurs der vryë weegen liever willen loopen, als datze den behoorelyken lof van vryë zielen niet zouden rooven. Die tans een Syllogismus weet te maaken is, zo hy meent, niet alleen de logica ontwaszen, maar hy hout collegie over de metaphysica, en zy, die niet waardig zyn, datze met een paar grote plaisters aan de zyde hunnes hoofts haare melaatsheit van den Priester laaten examineeren, zitten Heintje Pik agter het gat, dat hy niet wetende, waar zig te zullen bergen, zomtyts onder de rokken kruipt van die bezweerders haare Vrouwen, die met een vinger wel konnen wyzen een plaats, daar het voorburg der helle geen Paaps figmentum is, alzo het de Paters met al het weikwasten niet konnen bluszen. En evenwel zyn zy, en dito soort de contramineerders van de boovendryvende Societeit, en zy, die door een reeks van vraagen, en antwoorden een streng trekken die zig dikmaals schaamt, ontzien zig niet, wanneer ze bronssig, en driftig zyn tot disputeeren, om onder den breden en neêrhangenden hoed heenen gluipende op het onvoorzienst hunne verbeteraars te bespringen, en bleef het hier slegts by, men zouw zig troosten met de kwade opvoedinge dier wysneuzen, die de Jordaan in possessie houden, maar de faemine sex, die als gebooren schynt, om het mensselyk geslagt te soelasieeren, door het ontfangen en baaren van Kinderen, zit vaak met de werken van ...... op haar schoot, en bewyst, tegens alle regt en billykheit uit pagina zo, en zo veel, dat de miracelen der ouden tyd, dus, en zo moesten, en konden geschieden, wylze agter de verborgentheit der vier elementen naar hun bedunken gezien hebbende, op een prik de beweginge der dingen weeten naar te gaan, in steê, datze met de naars der zuigelingen te potssen, en luijeren te wassen zig zouden bekwaam maaken, om hunne Adammen, met Eva's bekwaamheden te ondersteunen. Het onderzoek der dingen is wel aan geen wyven verboden, als ze een mannelyk verstand bezitten, maar het staat nog Man of | |
[pagina 295]
| |
Vrouw toe, om telkens bewoogen te worden door deze of and're nieuwigheden, en het blaauw schorteldoekvaandel in de vuist te neemen als 'er de een of de ander op slaat, die als een nieuwe zon, of een tweede Jan van Leiden de menssen perfors wil doen reizen naar een Kanaan, dat zyn harssenworm verdigt volgens eenige droomen, vlak tegens de waarheit en meninge der gewyde rollen. Van dit werk zouw heel veel te zeggen vallen, maar dewyl deze Lazarusklap nu ten deelen uitgedient heeft, zo wenden wy het liever hooger op, en kyken Carthesius onder de oogen, die omtrent dwars over Aristoteles heen zit, gelyk de Paus over de Franse Jansenisten, door de magt, die hem de meeste Accademiesnaaken hebben opgedragen, want terwyl zyne begindzelen alzo overeenkomende zyn met den wortelleer van Hermes Tresmegistus, als de genegenheit van een jonge meit met een ouwen Susanna's boef, zo draaft hy, de hedendaagse Böhmisten even zo verre voor by, gelyk zy hun patroon, die ze net zo veel verstaan, gelyk de Ezel, die van Sinte Franciscus de Benedictie ontfing, na hy Broeder Wolf voor een lid van zyn Kerk had verklaart, gelyk de Roomse Uilenspiegel uwe eerwaarde kan onderregten. Het tegenswoordige ras der gecanoniseer den Schoensflikkers, is alzo naar aan de waarheit, of ten weinigsten aan de gedagten hunnes patroons, als David aan de Poëzy is, dewyl deze beide partyen haar buikje zo vol woorden en termen kuipen, dat 'er geen plaats is, om één aas geest in te laaijen. Duizende zyn 'er, die voor Wysgerenspeelen, die buiten de generale benamingen en begrippen der argumenten net zo veel weeten van de circulatie der algemeene geesten, en de subtiele aanrakingen der verscheidene soorten van stoffen, en vezels, als de Schoolmeesters van wysheit, dewyl hun beroep mede brengt zo te moeten wezen, gelyk ons de ondervindinge leert, datze zyn. Men doet zonde, als men na Minerva's Schild zoekt in 't Wapenhuis van Dionisius, daar de jongens plak voor President ageert, en het is een groote fout onder de Kooplieden, en Winkeliers, als ze van de stut hunner lendenen sprekende, zeggen, zo dra hy verkiezinge staat te doen van een faculteit, die hem de kost moet beschaaren: myn zoon is een Philosooph, want hy heeft wel 2, 3 of 4 jaaren by de Professor die en die, zig in die dingen geoeffent, daar het een notoire zaak is, dat een regt Wysgeer, die van de natuur geschikt schynt, tot een vryë bespiegelingen vaak zo wort verfomfait door de grillen van zyn meester, dat hy dikwils botter t'huis komt, als | |
[pagina 296]
| |
hy uitging, om dat hy verstaaft geworden zynde aan den schoolteem van zyn Plato, meêr agt heeft gegeven op de Physise traditien van hand tot hand, als op de zuivere werkingen der natuur, die klaar genoeg zyn, waaren 'er geen Orvietaanen in den weg, die den sleutel der kennisse staaken in Judas beursje, om 'er, als Kwakzalvers van te leven, die den groenen kruiderbalszem veilen voor alle gebreken, mits betalende. Alhoewel ik geen natuurkundige ben, zo kan ik egter wel zien, dat de meeste van die Heeren, die daar voor scheep koomen agter de arcana caeli nog niet zyn, ik wil zeggen, dat zy, die haar professie maaken, om uit een mismas van Aristoteles en Carthesius, weder iets nieuws te trekken, door dien weg niet zullen koomen agter de verborgentheit der geestelyke wereld, die de ziel der groove is, dog wat is 'er aan gelegen, als de keuken maar rookt, en dat de jongens ja zeggen, op de teem van haare Socratessen, die werk genoeg hebben, als ze t'huis koomen, datze hunne Xantippes een spreukje van het root kousje vertellen, na ze moe van schreeuwen tegens hunne Kalveren hen in postuur stellen, om op zyn Jupiters Europa te vertoonen, dat een stier zonder hoorenen niet waardig is, dat 'er een vrouwlyn op zitten zouw. Wat zouw men hier niet al konnen zeggen, tot roem der Wysgeerte? en niet konnen uit wyën in den lof des Ezels, was onze geest, als voor dezen, gestelt tot spotterny, en hekelerye: neen gunstige toehoorders. Wy zyn die oude Momus niet meêr, die zyn hof plagt te maaken, met boert, en kwikken, dewyl onze Sik de Spaantse grootsheit abandonerende, de knevels verwiszelt voor de baart van den grooten Turk, om te zien of dat cieraat het serail der Nederlandse Dames kan bekooren, die op vérscheidene plaatsen klaagende over de flaauwe indrukzelen der melkmuilen wel een steviger beitel schynen nodig te hebben, om haar de hoepelrokken te klooven. Sint Vrankryks zon ons met zyne verdreever straalen bescheen, zo wierden de waternymphen van het Y, en de Maas zo warm, dat men wel met een gestadige brandspuit diende in de weêr te zyn, om de laauwe baaren der liefde te dooven. De zoonen van Bato scheenen niet genoeg om de hoorenen des overvloets alleen te torssen, wyl alle Natien kwamen toegevlooten, om te deelen in den buit, die een snoepige schoot tans om een zoet zien, aan de gaande en koomenden man schenkt, wy spreeken niet: alleen van de huwelyks Amazoonen, die hunne heeren ringelooren, nog | |
[pagina 297]
| |
van de pas uit den dop gekroopene hairelooze kuikens, die met het krieken des daageraats luisteren naar het haanengekraai haarer wulpse serviteuren, maar zelfs van de Weduwen, de tandeloze geraamtens, de ouwe spinwielen, die hun laaste vlas schynen te verspillen, om de doot te prevenieeren in zyne overrompelinge, door schielyke uitblussinge der weinig overgebleevene vonken. Ik zwyg nu van de dienstbare geesten, die na haar vryheit dorsten, door eens willens te zyn in een onderwerpinge met de heerschappen die haar bestieren. Die schoone dingen hebben de gallen geplant, op de Germanise akkers, waar door de vroege jeugt zo wys schynt, als een Saffo van dartig jaaren, die in alle minnehandelingen van Faön zo ervaaren is, als een Kloosterbestiertster van de Baan gragt, die dikwils meêr Venusgezellen bederft, als de beste Napolitaanse Waarzegger kan doen, die voor twee Ducatons een doosje verkoopt, daar men jaar en dag om moet kwynen. Deze dingen bezie ik met een stadigen bek, dewyl ik merk, dat het spotten myne lezers verveelt, want de eeuw is tegenswoordig zo delicaat datze geen gepeuter kan verdraagen. Men wil nu wel kwaat doen, maar niet dulden dat men zulks bestraft, 't is om die reden, dat ik u alle prys, en my voeg naar de zinnelykheit myner dubbeltjes klanten. Ja vrienden, al zag ik, dat je nog gekkert wiert, als ik zelver ben ik zal u ten gevallen steets roemen op uwe gaaven, om myne nabuuren te overduivelen. Wat hebben andere volkeren met onze gebreken te doen, 't is genoeg, dat wy 'er zelfs het meeste meê gebruit zyn, en of ons Grietjes de booven toon zingen, als zy van de huuwelyks pligten resonneeren wat raakt dat een Mof, of een Waal. Regeeren die met den prengel hunne enkelingen, wy stoppen de onzen den mond met een lepel van een span. Wy hebben het kwaat genoeg, al zwygen wy stil, en die het meeste zwetssen van de vrindelykheit hunner huishennen, haalen altemets het eerste Koekkoeks ei uit het vrouwelyke nest. Dog hier van genoeg, dewyl wy uit de vrugten dagelyks zien, dat de akker van Venus moet bebouwt worden, al zouden de Snyders gezellen ontornen de naaden, en zoomen van hunner meesteren vrouwen broeken. ô Tempora! ô Mores! dat u Heraclitus zag, hy keek als Piet snot, met een zwabbertje in de vuist om zyn traanen te droogen. Voor my ik heb werk genoeg, dat ik myn lagh inhouw, dewyl ik van daag voor Tartuffe ageer. Gewyde uijën, en praai. Gy | |
[pagina 298]
| |
knoflook, en heillige Goden der Egiptenaaren douw my een Zeeuwse rist onder de neus van uw ruikende knollen, op dat ik voor geen steene mater dolorosa der Minnebroeders wykende, myn offer blokje mag vol krygen van den overvloet der zulken, die ik met een huilende tronie beschimp, terwyl ik in die zwarm der Uilen om zie, hoe Astrea, Pallas, en Themis haar niet vermengende met de lasteren die ik bestraf, slegts uitzien naar de dageraat van Caelum, die Apollo voorlopende uitgilt: post nubila phaebus, alzo 'er niets zekerder is, dan dat de grootste verbetering voor de deur is, als de zonden te veel vermenigtvuldigt zynde, zo sterk groeijen, dat niet als een generale uitbrandinge dienstig is, om deze pokkige eeuw te genezen. Voorwaar, myne gunstige lezers, al is Momus de beste broeder in ver naar niet, zo kan hy evenwel wel zien, dat de naam deugt tegenswoordig meêr een Theoretisch woort is, dat ter bespiegelinge dient, als een practicale oeffening, dewyl de beste der menssen zig tans doorgaants, eenige weinige uitgezondert, meêr bekommert, om slegts eene definitie van de waarheit te geeven, dewyl men de leugen door zyn wandel naar loopt, waar door de eene hem booven den ander verheffende een Babel formeert, dat door al het bestraffen der getrouwe, en yverige Leeraars naauwelyks kan beteugelt worden. Zy zyn het die nog het zout verstrekken, om de smaakeloze zinnen der werelt te bewaaren voor een totale verrottinge, en schassen in het midden dezer akelige duisternissen nog die hoope aan doorzigtige oogen, datze met de Schepterdragers des aartbodems een lyn trekkende en het hoekje te booven zeilende de byna geheel doorboorde kiel zullen voeren uit de Zee der verwerringen in de Havens der rust:
NB. Daar is een zeer vreemt Kondschap van TRAJANUS BOKKALINUS gearriveert, het geen toekoomende week den lezeren zal mede gedeelt werden.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|