De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 209]
| |
Donderdag den 3. Augusty.
WIe bikken wil op drek, die kom te gast,
Dog zie wel toe, dat hy hem niet vertast;
Want onder 't vuil, schuilt zeker zeltzaam wit,
Dat een, hoe blank hy lykt, verkeert in git.
Een laxative inleidinge causeert veeltyts een zwaare verstoppinge, zo ze niet getempert wort door bloetzuiverende wisje wasjes, gelyk de geneeskundige ons met ontwyffelbare giszingen zouden konnen bevestigen, zo ze in een tydt leefden, waar in ze minder crediet genoten, als in den tegenwoordigen, die door het veel innemen van allerhande letterkraam zo gefatigeert is, dat hy pas op zyn kooten kan staan, en alzo wel een generale uitbrandinge schynt nodig te hebben, als de fraterniteit de Societate Veneris. Gy zult ligt vragen: hoe komt deze inleidinge, op u voorgaande belofte te pas? en wat gemeenschap heeft kakken, met den rol van een radelozen nar? dog gelieft met een nederigen en zagtmoedigen geest te betragten, dat het een van de eerste regelen der hedendaagse welsprekenheit is, de menssen, door een omweg van onzekerheden te leiden, in dien strik, waar in weze gaarne hadden, dat is, of hun gelt in onze zak, of al hun verstant dienstbaar aan onze zinne keuren; wat bruit het u, gunstige Lezers, datje van my bedrogen wort? daar je dog nootzakelyk schynt in de werelt gekomen te zyn, om altydt iets anders te optineren, als je desidereert. Exempli gratia, stelt uw regtvaardige zaak in handen van een Jurist, die den roem heeft van geen processen te verliezen, om dat het in zyn gemoet een doodzonde is, die ten einde te brengen, en probeert, of je voor al je gout | |
[pagina 210]
| |
wel anders zult verkrygen, als zoete hoop, en zekere armoede. Stelt de haven van uw gelukzaligheit aan het roer van Heerooms gebeden, en ziet of hy op het zilver salaris het geen uw onnozel vertrouwen hem heeft geoffert, niet zo wel zal voor den duiv... varen, als gy, zo gy niet met uw leven bewyst, dat gy zyn leer overtreft. Hoe menig jongeling dwaalt 'er in den doolhof der Jufferlyke aanminnigheden, en versnoept zyn jeugdig leven voor een langduurige dood! hoe menig Koopman gaat met een zak vol bedrog niet naar de Beurs, en komt 'er met een gryntje opregtigheit van daan! met één woort, wyspeelen al te maal een rol in de weerelt, gelyk uitgekipte Kermis Acteurs, die door het schrikkelyk schreeuwen de mening van den digter niet konnen hooren, en wenssen vergeefs te bekomen het geen ons vrugteloos poogen alleen verhindert. Deze aardbol suft vergeefs, naar 't stil staan op zyn harren.
Wie anders wezen wil, gelyk hy is, blyft warren.
Het Opperraats besluit dat staat voor eeuwen pal,
En Plato blyft te vreên, al rolt hy als een bal:
Die niets verkiest al hier, is vry van het verliezen;
De doorzigt schouwt den grond, al heeft de bodem vliezen,
Ons edele begrip vint in den stof een geest,
En agt, het geen de stof niet keurt, het allermeest.
Laat hier een Midas vry zyn ooren tegen zetten,
Myn Faebus gulde lier zal Pan den kop verpletten.
Ik lag met al 't geblaf van 't knorrig onverstant,
En zweep myn kiel, door 't zout van dit moerassig land
Naar 't heillig zonne wout, de tuin der diamanten:
Daar kan men Esmerald in goude boorden planten,
Daar wort men niet gevoet, als hier van 't slegste kaf,
De menssen eeten graan, de varkens niet als draf.
Al wie in geen Chaös gelooft, die treê maar in myn Ark waar in het rein, en het onrein zo wel accorderen, gelyk een Procureur, en een Beurzesnyer. Pardonneert myn lapsus pennae, en legt de schult, op het desperate humeur van een man, die zo galant met de pen in de hand zit, als Lucretia met den Stootdegen van haar Prinsselyken minnaar; en het heeft zeker zyn waaragtige reden, want in de weerelt te komen zonder goet, hoewel 't gemeen is, luid diabolis, dog om 'er met fatzoen van daan te raken is nog min troostelyk, dewyl my, en myns gelyken de Ixionse raderen ten oogen uitschitteren, gelyk Seneca aantoont in zyn boek van de weldadigheit, het welk hy beter beschreven, als beleeft heeft, ten bewys dat de wysgeerte gemakkelyker kan bespiegelt zyn als uitgevoert, en daarom wil ik ook liever een Philosooph | |
[pagina 211]
| |
uithangen, als een Devotaris, want by 't mooi praten wort ruim zo veel geschaggert, als by een heillig leeven; trouwens het is de mode van 't land, en het moet een domme beest wezen die zyn Frans niet beter verstaat, als zyn Duits, en daar meê adieu Opregtigheit. Dog dit overgeslagen, wat zal een mens beginnen, die veel gelt bezit? want die niemendal heeft krygt het kwaat genoeg. Wat moeten de zorgen der gierigaarts zwaar zyn, daar een bedelaar naauwelyks met liegen één duit van hen kan verwerven. Irus gaat s'avonts, als hy moê is gestudeert in de uitvoeringe van de ordonnantie van Collots heidense konsten, in een bedelaars ordinaris, en kuipt zyn buikje rond, daar een welgestelt Rentenier op een waterenbrytje troef speelt, dat zyn tanden rammelen, als de toonen van de treurende Digtkonst Po Pa. Onsterffelyke Kindermakers! gy roerende starren! gy influentien der onderste ballen! wat doen we hier, daar we ons zelfs in den weg leven? 't is onfatzoenelyk Aapen te genereren, en die van liefde de ribben te breeken, en 't is schande, dat de zilvre kar van gekken getrokken wort. Ik beken, ik ben van Vaders kant wel een weinigje tot de domme onnozelheit geneigt, en door Moeders zog tot een hogeren trap van volmaakte onkunde gesteigert, dog alle deze voordeelen baten my niet, om als een waaragtige Midas de roerende stoffen te transmuteeren, in de ware ziel der dingen, ik meen het gout, de grontsteen, waar op de Jesuieten wynkelder gebouwt staat, gelyk de smeerkeuken der munniken op de gewillige armoede. Ik ben, door de mysterien van een ketterzen geest te ver vervoert, om, voor een likkebroêr, in een Abdy het weinig overschot myner zondige jaren op te offeren aan de schotelen des overvloets; zonder dat, ik zouw het op hun Pater noster durven wagen: ba ja voor een Ave Maria, Goden! vyf geregten! komt pestige Geuzen, en ziet wat de blindheit voor overwinninge haalt op de bouten der Patryzen, Kapoenen, en verdere smaakelyke tydtkortinge. Zo vaaren ze die het onverstaanbaarste omhelzen, terwyl de tegenstrevers zig verwonderen over de vraatkonst van Bel: Zou 't volk, dat kool verkoopt, voor raap, geen snippen smullen!
Niet eensjes zyn gelult, die eeuwig and're lullen?
Zo was dit werk geen duit, in plaats van sestien waart.
Myn Momus zit het best op Babels Hoer te Paart;
Die drilt hy door, en door, gelyk zy and're drillen,
Die 't van hen liever, als van zulken hebben willen,
Die aan het teefje vast zyn door den Egt verknogt.
Een Papen huuw'lyks pil wort doorgaans 't meest gezogt:
Die weeten van de kraam, die gaan op alle marten,
En dwalen om de maan, als starren, met hun slarten,
| |
[pagina 212]
| |
Zy geeven veel om niet, dog krygen 't dubbelt weêr,
Want Heeroom kweekt een Sanct, ter liefde van ons H...r
Hy spyst die kuisse Duif, uit drift van hemeltogten,
Net als de spooken die Antonius bezogten,
Zo als de Pater melt, tot troost van 't zwak gemoet,
Dat ongetroost van geest een trooster best voldoet,
Tot nadeel van haar eêr, totschand der braafste mannen,
Die op hun dorsvloer t'huis meêr kaf, als koren wannen.
Wat hoornen groeijen niet, ô Helden, in uw Stad,
Als 't wyfje nygt zo dra myn Heer den wyk wast vat!
Wat baat het een slak dat een hart rent? en of de Wolf Schapen eêt, de Duif wort daarom niet een haer te arglistiger, dat is, ik ben der wys in, ik moet 'er mal uit, en halfweegen ververssen. Dog hoe aangevangen? was ik zo wel een waterpot als een aarde dekzel van Deucalions steenbakkery, ik zouw met een streepje voor uit zo wel te regt raken als andere meisjes, en niet voor kip spelen, Messieurs, als je ligt denkt, maar een Mevrouw oppassen voor kamer-Juffer, om in de gunst van myn Heer den Baron te raken, en te helpen disponeeren van Madames lyfrenten, die uit zyn huuwelyks middeltjes aan haar alleen zouden beklyven, zo ze zo wel de overal tegen woordigheit verstont, als ik de gebuigzaamheit onder Heeren van rang. Hemel! wat zouw Milords Kamerdienaar dan een koekoek worden, als hy langs de trappen van twee hoornen de steilte van een Gouvernement beklom, door een vesting te occuperen, die naar de overgave hygt! Zo dra myn Heer zyn hooft slegts knelt in Tryntjes strop,
Zo valt 'er straks voor Jaap een braaf Officie op,
Als hy het Koetje neemt, 't zy met, of zonder Kalf
De Baas die maakt het Kind geheel, de Knegt niet half.
Al evenwel bonkoeragie, zeid een Frans Madammoselletje, 't welk niet alleen het heele huis doorgaans bestiert, maar zelfs Mevrouw, om dat haar Klavercimbaal zig op het allergevoeggelykst schikt, naar de maatslagen van myn Heers operative genegentheit. 't Karstanje kleurig vel; dat luistert doorgaans snel,
Naar 't dartle minnespel, uit zugt om 't huis bestel.
Een Governante van een oud Soldaat schuurt nog wel eens den half verroesten degen van me jonkers overgeschote dapperheit, als hy een pistool trekt, want zulk schietgeweer is gevaarlyk, dog de Nimphen blozender minder van, als een arm man voor een aalmoes. Een Klopjezelfs, hoe fyn, dat nooit voor Heeroom gleê,
Smyt 't kruisje van haar schoot, zo munt komt in de steê:
Dat zyn herscheppingen van den duiv... waarom ik besluitende zeg. Zint dat het snode gelt wiert in de plaats gestelt
Van 't geen navroomheit helt, zo lydt de deugt gevelt.
't Is ook redelyk, want in de Opera van Mammon speelen Bedrog, en Gierigheit de eerste partyen, waar naar de rest der verheve musicanten hun stemmen voegen, met meêr gemak, als de Auditores naar de leszen van hun Orateur, | |
[pagina 213]
| |
dog de Presentibus gaudet Ecclesia: ik wil zeggen: in myn Kapel komt vast niemant ten offer, en ik blyfzokaal, als een zinte Rocchus, die buiten den tydt van pest zyn darmen sterker laat in een rygen, als een Meisje, dat in cognito half wegen haar dragt is. Dat myn eigen kop de myne niet en was, dan wist ik raat, ik zouw die van een Mof opzetten, en dienen voor Lakey, maar wie duivel kan al de fratszen verdragen van een Don, die beter een Heer nodig heeft als een Dienaar om zyn Exellentie te bestuuren. Sta vast, ô voet in 't gat! gy lykt aan Momus niet,
Die op één linkzen slag doorgaans twee regten biet.
De Soldatery bevalt myn tuimelgeest niet kwalyk, want daar steigert het lighaam zomtyts zo gemakkelyk door de eene bom of de aêr meê in een onzienelyke gestalte, gelyk de ziel perpendiculair tuimelt in de armen van Proserpynas bedtgenoot, dog het avancement dient geen koeragieus Jan Hagel, 't welk alle Maandag, zonder zyn gemoet te bezwaaren met braszende overdaat, de leening kan verteeren, en egter zes dagen, in de week de paenitentie voltrekt met vasten, en een pyp toebak, trots een Hoer zonder nering. By Caesars Krygsgebruik is 't wonder vreemt gestelt:
Een blodaart is Kaptein, de snaphaan voert een Helt:
De laaste eêt eenmaal s'weeks, dog de ander heele daagen,
Nog zal een Officier meêr als 't Soldaatje klaagen.
Het onderscheit van een Saleesche vrygeest, en een degeman van zes schellinge is iets minder, als dat van een kamerpoes, en een ouwe Totebel, die Meisjes dresseert, welkers Soeveryniteiten dependeeren van de humeuren der sneukelaars. Het laaste heeft alle bei iets van de appelen van Sodom, want by de minste aanrakinge krabje den kop, of je zyt gedwongen in een naauw accoort te treden met een smagterigen Orvietaan, die je den voorsmaak der hel alhier zo doet proeven, dat je meêr schrik voor een kat krygt, als een Bekkeriaan voor den duiv... Quantum est in rebus inane zei een zekere Natuurkundige Dogter, die van een zestig jarigen Weeuwenaar de knoopen des huuwelyks meende te ontwarren, dog hy repliceerde zeer wel, dat zo dra haar maan ligt van zig gaf, dat dan zyn zon by de antipoden sliep. Och! de warkunst is de grootmoeder van de ordentelyke schikkinge, en ik ben 'er tegenswoordig meê bezig, gelyk een Italiaanse Friseerster, die kort haer kamt, niet twyfelende, of myn uitvoeringe zal zekerder gaan als die van een Munnik, die duivelen wil uitbannen door het prevelen van zyn Lithanie, en het verbruijen des wywaters, ons H... wil hem zyn domheit vergeven! gelyk gy lieden my moet pardonneeren over myn overtollige haspeleryen. Stil daar kryg ik een geleerde stuip, en die valt juist op de studeerkunde uit, als de korste weg, die het vlugst verstand straks kan toomen aan den styfsten band; alleen 't is jammer, dat nu in het laaste der dagen de Vrouwen zig bemoeijen met gloszen te maken, over de werken van Carthesius, en dat de studie in de pothuizen onder het gebruik van Jannever meêr na teêr ruikt als Doctor H: van Ham burg naar oordeel. Dat Momus een mutsje aurum potabile had gedronken, hy gaf zig, naar Athenen, by een maker van 't Elixer Stultitiae, om een Herbarist te worden van Zeverzaat, voor de wormen, en verdere vieze harszenkruijen, dog zon- | |
[pagina 214]
| |
der de schel van klinkent metaal is de doofheit van den Leeraar incurabel, en al de Arcana's van een doormeukten letterkop blyven verzegelt door een Philosophise stilzwygentheit, die tekenen geeft, dat de zotheit zo wel uit den Lapis spruit, als de wysheit, en om de waarheit te zeggen, ik ben ook al te fatzoendelyke Kaerel om myn leege schalen te laten vullen met den afval van een bedwelmde pedantery. Ik fluit liever op myn duim, als dat ik een schoolheillig in de maars blaas, want daar zyn ze van t'huis, die de letterkonst, en de wysgeerte zo mengen, gelyk een Apotheker zyn vegetabilien. De admiratien van een Vlasbaart zyn de stoppelen der Professorale kin, en hoe de jonge losbollen minder begrypen, hoe myn Heer de Rector al meer frondzelen, in zyn Caput Mortuum plant, om de bystaanders te overtuigen van zyn onvermoeide tydtverkwisting. De gogeltas lykt kunst, dog is het waarlyk niet,
Om dat het door bedrog het meest om gelt geschiet.
Het onverstant zal zig meest op den schyn verlaten,
Gelyk geleertheit oogt op munt van zilvre platen;
Daar waare wysheit slegts naar dieper schatten tast,
Als 't eelste van 't groot-Al, dat in geen boeken wast.
Een welbezeilt Idé, een vlotterkeur van denken
Kan nimmer letterkraam de magre wormen schenken,
Zo 't zuivre zielen zout niet vatbaar is, voor dat,
Waarom, helaas! vergeefs wort zo veel inkt verklat.
Een Wysgeer is het lang, eêr hy weêt van wysgeeren.
Natuur moet, niet de kunst het edle digten leeren.
Wy moeten zyn met brein van hoger hant vereêrt.
Wie 't anders hebben wil, die krygt't geleert verkeert:
Die maakt een pakhuis van zyn hooft, vol losze prullen,
Een kappen winkel om slegts Uilen meê te hullen.
Daar bikt de domheit op van 't Os, en 't Ezeldom,
Welks bek, wel uitgerekt, kan dienen voor een trom,
Om d'ingeblazen wind de weerelt meê te deelen.
Wat moet een eêrlyk man dat ramm'len niet vervelen!
Ach! liefste Kornelius Agrippa laat myn klein waskaersje u niet onaangenaam zyn! maar weest myner gedagtig in u donkere metten! zo zal de eidelheit der wetenschappen op uwe Altaaren pronken, als het lof der zotheit van den Rotterdamsen Heillig in 't koper! Apropo, jongens van fortuin, zyn de stroowiszen nog zo goed koop, als ze plagten, toen de Haselunner stuurlui met vragten Hannekemaaijers kwamen kabbelen tegens Amstels goude vesten? vraag je? quare? 't zouw zyn, om door gatlikken de armoede te boven te streven, en myn weldoenders, als ik in een Koopmans rok stak naderhand met myn agterkasteel te bedanken. Ofzouw ik op een snolletje leeven, als een Heervan weinig middelen? want dat is tans zo gemeen, gelyk het katerjagen van getrouwde mans. Of zouw ik de eeuwige deuren der konst bestormen? haar stale grendelen kneuzen? en haar veelverwigen rok rooven? die alle zo sterk schynen verzegelt te zyn, dat buiten eenige weinige adepten, die door het sleutelgat kruipen, 'er niemant kan toegeraken, of de | |
[pagina 215]
| |
Hemel moest een generale slagtinge causeeren onder de keelbeulen, en een totaale sterste verwekken onder de Gildeoszen van zint Lukas, die op het meesterwordent smeer van een Schildertje meêr loeren, als een verklikker op het wynvaatje van een welgestelt sluiker. Maar neên Vrouw Pictura neffens de Digtkunst een voedsteresse der wetenschappen gaat in den rouw, over haren Mecaenas, met een kwynende trony, die niet veel beter, als een langduurige doodt voorspelt, zo dat meest alle die aan dien kant zoeken te streven, boven een karnemelkje, met rogge bollen, zig zullen dienen te behelpen met de Messisippise goudtogt der Fransen, die het droogbroot zo smakelyk eeten, als de Noorthollandse Rotten de kaas. Ik zeg met biggelende traanen tot slot van deze treurstof. G... schiep de kunst, niet wy, slegts volgers van zyn wetten,
Nog durft een beul zyn klaauw op ed'le geesten zetten.
De invloeijende ziel der starren, of de hemelse Poeëzy, die ten tyde der Griekeng... delyk zynde, in den Tempel snorde, dat dak, en pylaars schudde, en by de Latynen langs marmere trappen, het fiere Kapitool in streefde, ja onder Bato's Leeuwen nog weinig tydt gelede haar kruin ten wal uit stak, als een Herkules die draaken kneust, doe Hooft, Vondel, Antonides, en meêr andere helden gelauwert, met een onweêrstanelyk vuur, de borsten pramde van den Helicon, bevalt myn waterig harszen krystal der maten, dat ik wenste gebooren te zyn, om in die lieve bespiegelingen alle myne zorgen te verliezen, dog aan de eenen kant is myne zwakheit te groot, om 't steigerent zons Trophé op te klauteren, wyl ik geankert ben aan 't ongezondste brein eens bedorven aardelings, ook is deze edele stoftans een bron van miserien, wyl onze Oszen liever hooi vreeten als Goden Nectar zwelgen. Zoekt iemant een proef van het loon, dat een Digter tans te wagten heeft, die de straattaal verzaakt, om het verborgenste van de natuur te doorgronden, en op ongewoone paneelen te schetzen, die lette maar op de gevallen van Swaanenburg, die met zulke schimpschriften is begroet geweest, dat de na-Neeven naauwelyks zullen konnen gelooven, als ze zyn boek door bladeren, dat de haat, en wangunstigheit zo groot hebben konnen wezen, in dien tydt, van haar zelve liever te willen gebrandmerkt zien als verfoeijelyke lasteraars, dan een ander ongemoeit te laaten. Met regt zingt hy Wat baat het schraale pen, of gy al deugden maalt,
En, op een Maro's toon, de Goden wilt bekooren?
Gy zyt alleen, tot spot van lasteraars gebooren
Want hoe gy hooger ryst, hoe dat gy laager daalt.
Mecaenas is lang doodt, en wort nooit weêr gehaalt,
Zo lang als Mydas trotst op bei zyn Ezelsooren.
Sint rym ten zetel klom, ging Poeëzy verlooren,
Dog trok den tabbert aan, waar meê dat Faebus praalt,
En schreeuwde als heel ontzint: de waar heit is vergeeten
Om dat een Swaanenveêr de Hemelen gaat meeten,
Met afgekeurden inkt, daar 't opperst' van natuur
Niet raakbaar is, voor 't was van Icareese togten.
Dog dat een ieder vroeg, daar 't eertydts Digters zogten,
Ze kreegen ligt al meê een straal van 't eeuwig vuur.
| |
[pagina 216]
| |
Wel wyzer, is de wereld tegenswoordig, Mannen, als datze, langs den weg van deugt, en waarheit zouw steigeren tot de stille vergenoeginge van een wysgeer. Slempen, en Zuipen, Hoeren, en Dobbelen, Draaven, en Zeilen, Jaagen, en Viszen zyn wat anders: niet waar steenen van Pyrrha, die uwe ooren stoppen voor de leerregelen van een Spreeuw, als daar in een verborge hoekje af te wagten de instortingen der bovenste weerelden. Dat kost geen gelt, rykaarts, en daarom loopen de armen met den Hemel door. Zouden lieden van fatzoen leeven als kanaille? dat zy verre! laat zy de wetten, gebooden, en handvesten van Astrea betragten, die voor tydtverdryf niet anders weten te beginnen, uit gebrek van poen, maar zy die gebooren schynen, om als magere Jutse Oszen, al het gras des aardbodems af te scheeren, hebben werk genoeg, om met hun hoorenen de algemeene weiden te bevryden voor den gretigen honger der armen. ô Tempora! ô Mores! wat doen de vroomen in de weerelt? dat 's een vraag die niemant minder past, als Momus, dog egter van hem zelfs zal beantwoort worden: ze zyn de Ezels, om de ballast van Mydas te torssen, en Gestelt, om door den weg van barre tegenspoet
Te streeven naar den schat, die in 't gemoet verschoolen,
Van niemand wort gekeurt, als die in diepe hoolen,
Door stil te zyn, den wil van 't Opperwezen doet.
Basta, al genoeg van die kraam, wy preeken voor Spotters, voor Uilen, Weetnieten, en maar voor twee, of drie verstandige Toehoorders. Elk moet zien wie hy voor heeft, en daarom zal ik myn Faenix schagt in de verlooren maagdom van Pallas niet meêr doopen, maar de eeuwige jeugt van de zotheit omhelzen, om als een Schildknaap van den Ridder van de droevige figuur het eerste Eiland te bestieren, dat me wort geschonken van den eenen, of den anderen Hertoog, die meêr smaak vint in de onnozelheit van Sanche Panche, als in alle de vermaningen van zyn Hofcapelaan. Waaragtig de Zotten hebben de kaart, en de wysaarts, hoe weinig of 'er ook te vinden zyn, zyn 'er nog wel de helft te veel, want ieder van de laaste wil graag voor Jas en Menel paszeeren. Dit geeft oorzaak van veel krakeel, en scheuring, waar voor zig Momus zal wagten, dewyl hy van het nootlot niet geschikt schynt om te dwarsboomen tegens de mal egewoontens, en mening der stervelingen. Ziet, vrinden, ik houw het met elk, maar ieder heeft geen zin in my, want de armoede is zo afschuwelyk, dat 'er de honden zelfs tegens blaffen. My mankeert maar een ding, en dat is gelt, voor de rest is u aller dienaar een heel eêrlyk man, want hy doet regt contrarie zyn eigen leer.
NB. Daar is in de Herboore Oudheit van den 20 July abusivelyk gestelt geweest, dat het vervolg van Momus; op den 27 stond uit te koomen: gelieft de goetheit te hebben van op pag. 199. aan den laasten regel voor zitten, te lezen hebben laaten zitten.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 'sGravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh, Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|