De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 193]
| |
Donderdag den 20. July.
DIe Momus wel doorziet, die vint 'er anders niet,
Als wys, en zotheit t'zaam, maar beide zonder naam,
Dog zo u dit mishaagt, dat hier geen naam en draagt,
Zo stel u van daar voor, en schreeuw voor ieders oor
Ik ben de man, die zot, door wysheit sta bedot,
Die nimmer iemant straft, als die op waarheit blaft.
Sint die uur, dat Argus verstant is verwiszelt in de tydtkortinge van een groots Wyf, is 'er in den Hemel een weinig minder rust geweest, als in de Hel, (ik spreek als een Priester onder de Heidenen) daar de verdoemde zielen niet gepynigt worden, gelyk de gelukzalige, met hoop van volmaakter staatsverwissling, wyl ze van hun lot verzekert zynde, geene andere pogingen kennen, als die hen Nolens Volens doen danssen naar de zangmaten, die hen Pluto's castraten voor spelen. 't Is vreemt dat één gryntje zotheit een heele weerelt met minder moeite kan bederven, als een weinig zuurdeeszem het paasbroot der Israëliten. De hovaardy is een nootzakelyk kwaat, om de stoffen te beweegen, en ik geloof dat de bovenste gest oorzaak is dat het ondermaanse kly altydt tragt hoger te steigeren, als zyn geboorte verdient. Ik wil den wysgeer niet uithangen, want ik ben buiten alle de eigenschappen die een Aristotelise Carthesiaan, of omgekeerdesaap nodig heeft, nog dwaas genoeg, om een wys mens in den weg te loopen. De fortuin is een hoer, die haar lyf meest offereert aan de geenen die haar het minst verdienen, gelyk best te merken is aan die zielen, die in een dunner crystal gesloten zynde, zelden door Accademiglazen wil- | |
[pagina 194]
| |
len bespiegelen de begindzelen, die uit de Babilonise bouwkunst hun eerste af komst rekenen. Van dien dag af, dat men de fyne harssenzouten aan den rolwagen heeft gespannen der bovendryvende Stoici, en de vryë zielen gekluistert aan de boeijens van een Philosophise dwingelandy, is de waarheit in zulken extiem geweest op de aarde, gelyk Momus in den hemel was, doe hy in 't publiek de eerbiedigheit, die men Minerva's Uil schuldig is, kwam te dwarsbomen. Goden! waar toe krygen wy oogen als wy ze niet mogen gebruiken? en waarom mag men niet zeggen dat Astrea een sluiphoertje is? en dat Pallas, en Themis 's avonts om een biertje gaan? daar het dog een eigenschap is, die onverzettelyk aan die faculteiten behoort. Ik had nog een stuk van een G... geweest, had ik my maar weten te voegen naar Apollo's schoolleszen, maar na dat ik den basson uithing, en Jupiters blixem met myn gat nabootste, zag hy wel eens zo nors, als toen hy Europa likte. Dat zeldrementse stieren tronie der Grooten is van een bezondere kragt omtrent de zwakke zinnen der kleinen, die liever met een Microscopium Venus in haar schulp begluuren, als met het vergrootglas een Doctor, die het doodtvonnis van zyn patient door een recept tekent, en den Apotheker bekent maakt. De barsheit nobiliteert altydt een zot, maar een middelmatige reden geeft de regterhant aan een paar opgezette knevels, en spreekt stil in zyn zelven, het geen hy niet hart durft denken. Men ziet van agteren zyn eigen misslagen 't ligst, en ik bemerk nu eerst, dat hy, die in den hemel te wys was, hier met gemak voor nar zal konnen lopen. Het volk van dezen kloot is niet minder onnozel, als de reuzen, die in Jupiters bol met knikkers speelen, ze meugen wat grover van aart zyn als de kaboutermannen die in de zon gebraden worden, maar ze zyn daarom niet een haar te barmhertiger, want al storfje van honger met een lacchende trony, zy zouden 'er evenwel niet om huilen. Dat verdoemt vrindelyk zien is oorzaak van myn bederf, en dat ik op Juno's paauwestaart een klein pasquilletje in passant, met een commique agtbaarheit, pronuncieerde heeft geen kleintje gecontribueert tot myn bannissement naar onderen. Zo lange ik Saturnus een haer uit zyn baart trok, zo lang ik den kreuplen Goden Smit kakhielen aanvreef, zo lange als ik Mars op een Oorlogstrom zyn minnespel naarbootste, zo lange was het nog wat met den armen Momus, ja Granpeer zelver, hoe kwaat of hy om myn averechts blixemen ook scheen, zouw nog te bedaren zyn geweest: Maar aan de vrouwelyke hoorenwerken te raken, haar zilvre borstweeren te bestormen, haar | |
[pagina 195]
| |
halve manen te bespringen, die ze op de kruinen der mannen planten, haar ingebeelde onwinbaarheden, met fontenellen, met weekelykse klisteringen, koppen, en latingen te bombarderen is een werk slimmer als dat van Typhon, waarom de hemel in gevaar stont zyn darmen uit te spouwen, zo zulks niet gestraft wiert, gelyk de zuiv're Diana demonstreerde, die in een hoepel stak, als een Engelse pop in een Berlynse rok, om een klein wisje wassetje te bedekken, dat ze juist by de jagt, door het stromplen over een klein struikje, had overgewonnen. Trouwens dat is boven zo gemeen, als by de ondermaanse mossen die van jongs op zo wel gapen, als de oude, en zelden onnozeler t'huis komen, als ze uit gaan, ja veeltyts, door al te grote Franse beleeftheit de strycades van Sicchem beantwoorden, met de nygkonst van Jacobs dogter, dank heb de voorzigtigheit van de ouderlyke stammen, die de vrugten afwerpen, zo dra een rozekleur de marmere leden schildert, en met haar vlugge deelen borduurt. Het stont in den krygsraat der Goden met Momus vreemt geschapen, als al het volk, over zyn persoon inclineerde tot de hel, zonder het minste praeservatief te consenteeren van vuurvreters, of gloeijende plaatlopers smout, als vrouw Pallas (nooit moet ze na dezen een kort pypje met tabak tussen haar linkse tanden nypen) oordeelde, dat Pluto's heete wilderniszen, voor zulken delinquant al te genadig waren, alzo daar de straf altydt eenzelvig bleef, en dien volgende lydelyk. De Goden stonden op dit zeggen verbaast, zelfs de opperpaai keek uit zyn barssen winkel, als een Rabbi, die noten op den Talmud plant. Neptuin plooide de bef van zyn baart, in order, trots een Raatsheer van Bremen, die de vrouwelyke fok op zyn neus krygt, in 't aanzien van Hercules, die een weinig stadiger op zyn knots zat, als een nieuw verkore Paus, op de cathegiseerbank van habet of non habet, terwyl de Godinnen hun dunne lipjes likten, als of ze duivels drek tegens de opsteiging stobberde, met één woort het was 'er gestelt, als op een Westphaalse regtbank, daar een Varken Lubber praesideert, want de hel luit verdoemt vies in den hemel. Altoos Kupido gaat nooit stiller naar zyn wieg, als dat zyn Mamma hem een diergelyke Arabise nagtvertelling communiceert, en de Goden kenden doen ter tyt nog geen slimmer kwaal, ja scheenen maar onnosele bloeds in de maatery van zielen te pynigen. In 't kort de Moeder der wysheit wist de hel zo fatzoenelyk af te konterfeiten, trots den helssen breugel, in tegenstelling van den aardbol, dat ze al te maal als Boere Schepenen, door knikken met hun bol be- | |
[pagina 196]
| |
tuigde te concluderen, dat zo een vervloekt beest (zo wiert ik NB getituleert dat je 't weet) zouw hebben te vertrekken naar beneden, om daar te participeeren aan de wiszelvalligheden van een vergramt nootlot. Een mens alleen zei die geleerde teef zal hem meêr bruijen, als duizent d... velen te zamen, en komt hy by geluk in de armen van een zoete nimph, of trouwt hy een lammetje, een zuiker zoet diertje, het zy met of zonder gelt, dan is hy aan 't perpetuum mobile van rammelen niet alleen voor zyn leven vast, maar hy kan met gemak naderhand voor een hoog verligten Radamant, of Minos ageeren, om de verdoemde zielen in de andere weerelt met de geduurige drop van kout water, op een kaal hooft, te pynigen. Seldrement die zo een Advocaat voor party in zyn zaak heeft kan zyn proces niet wel winnen dagt ik, terwyl ik een weinig van agteren geeuwende, door een singuliere benaauwtheit de Goden bat, met al de termen die een hangebast gebruikt, by de praeperatoria van het breken des stoks, dat ze dog een oogenblik gehoor zouden gelieven te vergunnen aan een onnozelen bloet, eer ze hunne Vaderlyke sententie kwamen te executeren, want audi & alteram partem moet stant grypen zei ik. Bene respondisti zei Suloom, om dat de jongen zweeg op een vraag, die niemant verstaan kon. Altoos 't was spreek en zie wat je zegt. Edele, Agtbare Sancten, en Sanctinnen, die in malkander past als een mes in een scheê, zo begon ik, pardonneer myn begrip, in het zien van een anders misstallen, en denkt dat ik geteelt ben in een tydt, toen de natuur, al wat oud zelver zynde, zig met slegte testiculen moest behelpen om de eiërnesten vatbaar te maken voor verhevener influentien. 't Was in die eeuw, hemellingen, dat de mollen goud zogten, dat een el yzer een heele weerelt dwong, en dat alle reden moesten zwigten, voor een promotiekap. 't Was in dien bedroefden winter, waar in de ryken, door overvloet van koolen geen kouw en hadden, en de armen, met Zweetse stukken van agten hun rogge Semelen betaalde. 't Was op dien zelven tydt, toen de wysgeeren haar kloofde, over ondeelbare stoffen, en met slinxe disputen meêr gelt wonnen, als een deugdelyk man met een heillig leven. Ja op die uur sloot my myn vaâr in myn moêr, toen 't alles open stont voor de gierigheit der Koopluiden en het beurzesnyen zo gemeen was, op de merkten als de erfzonde van onwetenheit onder de Munniken. Ellendige jaren! riep ik, met een Oratorise gil, waar in de heilligdommen van Pluto wierden belagt, en de steile altaren der infernale bullebakken geschonden, gy, gy zyt getuigen | |
[pagina 197]
| |
van de onnozelheit myner opvoedinge. Kan men van Wolve zaat wel Schapen kweeken? spreekt Goden, kan een distelige akker ruimte van tarwe dragen? en een weerelt vol dwalingen het zuiver einde bereiken? zo neen, wat begeert gy dan van een, wiens moeder in haar dragt van een Aap wiert verschrikt? die zig bevuilende eerst van het dagligt gezien wiert (want kleine kinderen slagten de jonge honden, en zyn met twee oogen blind) die by beesten is groot gemaakt, en niet zekers weet, om dat de twyffeling daar onder meêr gelt, als al u zeker zyn hier boven. Had ik geweten, dat de Uil een gecanoniseert beest was, ik had hem dezelve hulde gedaan, die men u schuldig is, had ik begreepen, dat de zonden der groten voor deugden moeten gehouden worden van de kleinen, zonder dat zy ze mogen naar doen, ik had al u roet voor zuiker gelikt, met meêr aandagt, als een manzieke kwezel de pastorale aflaat verdient. Ik bid handelt met my, gelyk ik met u gedaan heb, dat is, geeft geen ernst voor jok, zo zal ik nooit na dezen de Godinnen schelden voor rioelen der mannen, en secreten uwer overtollige humeuren: ik zal ze voor half sleeten maagden houwen, of winkelen van ondeugt, voor vergift van 't leeven, of liever voor een tegen venyn der ware gelukzaligheit. Ik zouw my verder in deze roemrugtige stof geextendeert hebben, om genade te verkrygen, was myn agter kasteel niet onverwagt al te gevoelig gekust, op dien vrouwelyken lof, door de geborduurde muil van Venus regtervoet, met zulken klem, dat 'er nog een vies reliquium, ten allen tyde, de noot zulks vereizende, van kan vertoont worden, om de leer der herscheppingen van Nazo te versterken, aan alle opregte, en waarheit zoekende zielen. Dog dit overgeslagen, aurige aures, pamphile, en geeft agt Messieurs, op dit stukje uit de gogeltas; wy gaan de avontuur na het hol van monte Sinos, als een hersteller aller gebreken, ten einde brengen, zonder in het minste met Jason het maagdelyke vlies der wysheit te roven, trouwens daar leit een draak voor zeit Jacob Böhm. Ach! dat nu myn water eens uit 't betoverde bekken van Malbruno zouw gevisiteert worden, door den vermaarden pisbekyker der waterlandse hennen, wat zouw hy al infallibele tekenen prognosticeren van het totale ruien eens gedisgratieerden Juffer schenners. Dit is een exclammatie, aandagtige lezers, om uwe gemoederen een weinig te prepareren tot ernstiger betragtinge myner vodderyen. Ik was pas in postuur van uit dankbaarheit den gront te omhelzen, of zonder myn regtvaardige zaak, ad referendum, op zyn Regenburgs, | |
[pagina 198]
| |
over te nemen en eenige jaren te rekken, of de stemme des volks was weg met dezen schurk, hy is de hel niet waart, bruit hem buiten boort, en geeft zyn romp aan de menssen eters beneden, dat ze hem villen, Laurentiseeren op een rooster, voor een sinte Krispyn tot schoenzolen versnyen, voor een heilligen Dismas, of bekeerden Moordenaar aanbidden, of liever dat ze hem veel doen raspen, voor weinig, of geen gelt. Dat hy een wyf neemt, dat hy kinderen mag krygen, en verstant hebben riep Apol, die al meê uit een goed hart een takkebosje aanbragt, om een martelaar te helpen branden, want dat is, zei hy, de zwaarste pynbank die 'er kan gevonden worden. Top, met verstant, en zonder gelt zei Jupiter, terwyl het dakvenstertje van zyn turfzolder open ging, om my zonder de minste preparinge, in zo een uitterste extremiteit aan de gelukwenzingen der Goden te doen participeeren: en fin, ik wiert met het zelve ceremonieel af gelaten, daar de geconsumeerde scheepsprovisie der matrozen meê, zonder katrol, naar beneden glipt, terwyl ik voor myn vertrek evenwel nog eens gluurde, of niet de een, of de andere G... een scheven bek trok om het verdriet van zyn zoon, want een mens weet zelden wie zyn vaâr is, maar het lykt dat het Jan Hagel daar boven het onderste slagt, 't welk geen neven wil kennen, die meer dalen, als reizen. Die nu nieuwsgierig is om te weten hoe de breinvliezen gestelt zyn van een kat, die van een tooren in 't watert tuimelt, die laat zig maar aanstonts ophangen, want dat is eenen brui, of die luister met eerbied naar Momus pelgrimasie. In 't begin resoneerde ik als een jongen, die de Logica leert, of de Egiptise droomcharacteren op half sleten ruinen spelt, of als een Schoolmeester, die het begintzel van alle konsten, en wetenschappen aan zyn cathedralen A B C stoel toeschryft: in 't kort, hier heb ik je, daar verlies ik je, gelyk in de oeffeninge der huuwelykspligten geschiet, en tot een waar model van de geleerde onzer eeuw verstrekt. Dog deze eerste bewerkinge duurde niet langer, als tot ik door de hemelse ligten blind wiert, gelyk een natuurlyk verstant door de dommekragten der Atheense timmerbazen, want omtrent de starren naderende, en den melkweg passerende wiert ik zo heet als een bruin teefje van agtien jaar, en hadden de starren, in plaats van draaijen, zo wel konnen stil leggen, als de Hollandse Vrouwtjes, Momus had 'er in passant ten minste een paar jonge speen verkentjes gegeneneert, om de Joden, door die constellatie, waar het mogelyk te metamorphoseeren van grondige stekelbaarzen, en posten in gapende moszelschulpen. De spermatike humeuren der hennen worden voor een tydt ten naasten by | |
[pagina 199]
| |
verdreven, door de contrarierende eigenschappen van kout water, dog de myne waren vliegende in een onzigtbare geestelykheit verwiszelt, doe ik neder botzende, gelyk een klontje root yzer, in de hagel, en sneeuwdelen der lugt kitste, met meer geraas, als de triomph klok van een Apothekers vyzel, die door een heilzaam recept van quid pro quo gezalft wezende, infallibel de doot causeert aan den geene, die gepredestineert is, om door beuls handen te repatrieeren. Wat zeg je? spreeuwen, hangen deze conclusien niet beter aan elkander als die van zeker Dominicaan, die uit de misterien van den H: Rosenkrans demonstratief bewees, dat armoê, en dommigheit de naaste wegen waren om voor de inquisitie duivelen bevryt te zyn. De Beeren van Moscovien, en verdere fatzoenelyke beesten van de Noortse gewesten moeten wel tnegentig percent plomper vallen, als de Voszen van ons land, om dat my dunkt dat ik nooit dommer was, als doe ik, als een bevrooze kool niet kon penetreren, hoe de beweginge, die immers oorzaak van hette diende te zyn, daar boven het contrarie causeerde. Heele legers van Ys zitten malkander in 't haer, en de sneeuwvlokken speelen zamen gatje bil, zonder warm te worden, waarom? om dat ze geen geboren Philosophen zynde hun agtersteven tegens de zon planten, slagtende de Heeren Advocaten, die geen waarheit kennen, om dat ze van de leugenen gelt trekken. Je moet vlak in 't ligt zien, Uilen, wil je blind worden, daar huizen wonderen die door een verrekyker verdwynen. Een instortende Daemon moet de zinnen verstompen, wil je steigeren in de Arcana van de eeuwigheit. Of steekt je kop, jongens, tussen de beenen met Hay Ebn Jokdhan, en rolt de steiltens af, om agter het principium der dingen te geraken, zo zulje nog een weinig minder weten als voor je begon. Hoort dit kan ik je op myn manne waarheit, als een menniste leugenaar verzekeren, dat ik door kouw, en warmte gepasseert zynde, zo onnozel op dezen kloot kwam neêr te zitten, als het kintje van Tryntje moêrs uithangbort. Huilen was het eerst dat ik deê, ten bewyze dat altydt de dingen in hun contrarie verwiszelen. Goden! groeit dan van 't vuur water! en moet een Heracliet uit de asse van een verbranden Democritus op dagen! wat zal 'er dan uit een Vrouwelyke poezegroes met 'er tydt niet een mannelyke asbeuzem hervoor botten? ô misterien! ô Pythagorise doolhoven! ô Hermetisse harszenspoken! ik ben tans een Platonisen haan, daar ik eertyts was, het geen my juist op dit moment ontschiet, want by onze intreê in dit tranen dal zyn wy in den staat van de uitterste onnozelheit. Vrienden zo iemant van u alle nog eenig respect over heeft voor een welgekoppelde zamenhang van zaken, die tree uit dit myn sermoen, 't welk infallibel dwarsdryft, tegens de gedwonge harmonie der hedendaagse moraliseerders. Ik kom voor een Arlequin op het Theater, die in een rok met bontje lapjes een ziel heeft, zo zwart, als die van een witte Micchiels heer: schyn bedriegt de oogen der eenvouwdigen, dog myn brillekraam past op den neus der Geleerden, zoze ze anders door het veel poppen met boeken niet in een kwylstoel van onnosle resonnementen, en schoolse syllogismen, hebben laaten zitten. | |
[pagina 200]
| |
Maar ad rem, laat ons aandagtige Toehoorders eens zien waar wy gebleven zyn, doe wy van den hemelssen text, by form van toepassinge, sprongen op de bedorve aarde. Onsterffelyke Goden! wat is de weerelt een Chaös, en hoe fluit de eene gek den ander daar niet in 't Lazarus huis! dat Cicero zyn gevoeg op myn tong deê, ik zouw u met een Demosthenise welsprekentheit overtuigen, dat je al te maal niet één haer wyzer zyt, als ik ben. Het lykt vreemt, dat een kalis een ryken zo een compliment durft op de mouw spellen, dog hy is rechtvaerdig die vyf vierendeel voor een el geeft. Ik zie op geen manieren dezer eeuw, want die zullen al zo wel verwiszelen als wy alle, maar ik houw my pal aan de eerste oorzaak, dat ens entium, 't welk ons tot een egale fraterniteit heeft geroepen, schoon de eigenbaat het contrarie wil bevestigen. Alle wateren leeven van vuur, en alle bronnen hebben hunne spiegelagtige flikkeringen, zelfs het onderaardse zog bezit een hoedanigheit van beelden te vatten, naar de aard der zaden die het roeren, en wy stervelingen streven ons zelven voor by, en vinden wind in de hoge wolken, daar de eeuwigheit zo na in onze tydt versloten zit, als 't maagdelyk yvoor in sprenkelen robyn. Dat Hermes Tresmegistus, alias 't waaragtig model van herszenschimmen, deze woorden in zyn droom Laboratorium had gedisteleert, het zouw, naar myn dunken, niet veel vizer hebben konnen vallen, als 't my daar uit den bek schiet, dog weet dat 'er geen groter sympathie is, als tussen narren. Je hebt geene langwylige Albionieten nodig, om kentekenen by het gat om te halen, tot bewys van myn ellendigen staat: myn eigen spraak toont dat ik het niet vast heb, en periculum est in mora, om na myn doodt, door diergelyke tooverspreuken al meê te pronken als een arme adeptus, op de cataloog van een Chymisen dwaalgeest: uit zulk volk weten de Goden hunne goudvinken te fokken, gelyk de Franse hun koekoeken van onze natie, en of je 'er om lagt, 't is evenwel droevig een voorwerp te blyven van de onnutte tydt kortingen der spreeuwen, die op Momus ligt zullen bikken, gelyk een Turkse hoere waart op een Christen slavin. Daar gaat de kaars uit, ieder bewaart zyn gelt. Of om beter te zeggen, wy blyven van harte dankbaar aan 't voortreffelyk gezelschap van Lezers, en Lezereszen voor de eer, die zy ons gedaan hebben van onze excrementa te anatomiseeren, en verzoeke dat ze nog zo lange gelieven dubbeltjes te verbruijen, tot dat ze tot barstens toe vol zyn van onze weekelykze purgatorien. Op aanstaanden Donderdag, zal men het niet één haer wyzer maken, als tegenwoordig, maar met pragt van vreemde vodden, Faëtonse vlieg werken, en uitgezogte droevige vertoningen ten toonele voeren, den radelozen Momus Treurspel, uit het Konstgenootschap Virgilius sonder Mecaenas, en na het zelve de Blaauwboekjes Maker om gelt, of de Poeët voor een oortje, Klugtspel, tussen beide zal 'er een balet gedanst worden, verbeeldende de bedriegerye der Geleerden, door de kinderen van Monsr. Zotheit.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh, Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|