De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 185]
| |
Donderdag den 13. July.
HOe wyzer dat men is, hoe dwaazer avontuuren,
Hoe langer, dat men leeft, hoe vreemder frats, en kuuren,
Hoe men al gekker schryft, hoe men meêr lezers vint:
Waar toe dan losze pen, niet steets iets zots bezint?
Wyl dat een weg verstrekt, om ieder te bekooren.
Apolloos goude lier voegt by geen Ezels ooren.
Donquichot. ô Meêr dan driemaal gelukkige dag, die aan de Princesse van Toboso zal doen zien, hoe een der grootste Koningen des aartbols voor haare voeten zal hulde doen, na ik hem in banden geklonken hebbende in triomph sleep agter mynen Ronzenand, de waare Pegasus der doolende Ridderen. Geef u over, geef u gevangen, laat ons den Ridder vry, die uw Ezels ooren beschimpt. Hoe wat 's dit? geen gehoor? is Mydas doof, zyn uw twee spitssen te kort? om den galm te vangen, dien deze keel verwekt? spreek. Sanche Panche. Ik geloof dat hy de vermaningen van uw genade laat op zyn hinderste afstuiten, want het postuur dat hy vertoont is dat van myn Graauwtje gelyk, dat zig altoos met zyn gat dekt, als een stofregen van steenen zyne lendenen wil verfrissen. Bloed! Kaerel spreek, of myn Heer zyn lans gaat 'er deur, ja waaragtig de Ridder van de droevige figuur zouw'er van agteren doorvliegen tot hy 'er voor uit kwam, al zouw hem de drek om de ooren stuiven. Je kend ons niet als we boos zyn. Myn Heer is een vieze gek, ik wil zeggen, hy verstaat geen korswil. Zyn Zon kan zo een paar halve Maanen gemakkelyk op, en hy, die een Leeuw den bek kon stoppen, zal met weinig moeite uw stink- | |
[pagina 186]
| |
rioel dempen. Wat zeg je myn Heer, heeft Sanche geen hart? durf ik niet schreeuwen, als het de noot vereist? her uit Myndas, stel je in postuur als een man, regts om keerje, links om herstelje, maakje gereet, geefvuur. Te drommel myn Heer, wat stinkt zyn Majesteit! ik dogt niet dat de Koningen zo natuurlyk rooken. Wel wat duiv... het zyn zo wel menssen, als wy. Ik dagt dat het heilligen waaren, maar ik zie wel, dat onder de kroonen ook al wisje wasjes schuilen, en dat myn Graauwtje niet hoeft te zwigten voor veele Grandes en Grooten. Zyn hun ooren wat langer hy is weêr zo veel te gryzer. Met één woort, het zyn zondaars te hoop. Donquichot. Het lykt hier weêr tovery. Zouw wel de een of de andere Schelm my de eêr van deze avontuur zoeken te benemen? zyn hier weêr Spooken, Dwergen, of betoverde Mooren in den weg! wat dunkje Sanche van dit werk? maar zagt, daar valt my iets in. Sanche myn Zoon hebje geen speld, of naalt by u? Sanche Panche. Waarom? Donquichot. Heugt het u nog wel, doe Altisidora om myne liefde was gestorven, dat men door het prikken en steeken op uw huit haar weder levendig maakte? ei lieve laat my dit eens probeeren om een zaak die minder is, en zo het lukt, gelyk ik niet en twyfel, want betovert te wezen, is niet half zo erg als dood, zo zult gy meêr kragt hebben als al de Patres Minores, en Minimi van geheel Spanjen, om kwade geesten te verdryven, en nu, en namaals Patroon van alle duiv... banders blyven: een Officie, Sanche, dat al meêr opbrengt, als het beste Eiland, dat ik u dagt te schenken. Kom myn Zoon, myn Vriend, myn getrouwe Schildknaap, troost van dit hart, Vade Mecum van myn zorgen, heul, en sterkte van dezen arm, liefste naast Dulcinea, en offer u op, aan myne belangens, aan den roem dezer avontuur, zo zal men alwaar menspreekt van de verlossinge van den Ridder der Swanen van uw kragten, en deugden gewaagen. Sanche Panche. 't Is by myn manne waar heit niet anders, als of de Gemeenen maar geboren wierden tot slaverny van de Groten, en dat de Boeren leefden, om de Steêluiden van lekkerny, en dartelheden te doen sterven. Ik geloof dat uw genade met den kop gebruit is, dat hy zyn allergetrouwste Schildknaap om den een of den anderen zot wil duizent pynen aandoen, en alle tormenten doen lyden van het vagevuur. Steek me daar vin daag wat in myn gat, mannen, om een Ridder van de Swaanen, morgen komt 'er wel een ander van de Padden, Spinnen, | |
[pagina 187]
| |
Mollen of slimmer kanailje, wat bruit my dat ruigt van avonturiers, en of ze verlieft zyn of niet. Laat ze doen, als ik, en arbeiden voor de kost, zo zullen hun die parten wel over gaan. 't Is met geen spelde steeken te doen Madam Clyo, nog al die vertellingen van het root kousje, maar werken is de boodschap. Laat de vend de Poeëzy laaten aan den wind loopen, en zyn ambagt waarnemen, zo hy 'er anders een kan, of de rymkunst trouwen, en als een andere Jan van Gyzen leeven. Dat zyn beget lieden van eêr, en naam, die dagelyks nog zweeven op de tong van groot, en klein. In onze Dorpen, en Steeden zyn ook wel Poeëten maar niet betovert door Pyndise Vrouwluî, daar is 'er nog één in ons land, die nog van Clio, nog van de rymkonst weêt, en na ze zeggen Comuinis Generus is, dewyl hy geen baart hebbende een Harmendriet lykt, en egter zouw die het de Swaanen Herder wel te raden geeven, met schenden van eerlyke Inwoonders. Al is hy wat kort hy is 'er heel welle bekent. Het kunnen al te maal geen Swaanen wezen, daar moet ook aleen Mol of een Rot onder loopen, en of men de naam van Roeland voert, daar om kan men wel een Schytenbroek in zyn hart zyn. Wy Poeëten maaken nog, dat het demenssen konnen verstaan, zei de laaste onlangs, maar daar is die gek (hy sprak van zo een slag, als de Ridder van de Swaanen is) die kan niemand begrypen, al was hy zelfs een Makelaar in Zywormen. Zo dat ik wil zeggen myn Heer dat ik abrenuncieer van al die prezentatie van uw genade. Want het zop is de kool niet waart, laat hem voor den drommel betovert blyven, Heer Donquichot, en ons fortuin in een kroeg, of een kasteel gaan zoeken, en als Prinssen drinken. Aan zulke vetjes konnen we alle daag koomen, en zo ik goed ben tegens de betovering zo wil ik het voor uw genade nog liever doen als voor dat Spook, dat daar leit met zyn posterianus naar ons toe Ja zeker Heer, gy hebt het beter van noden, als Myndas, of die van die andere vriend met Zyndas, die ook geen liefhebber van den Ridder van de Swaanen gelykt, en ik uw daar na wel eens noemen zal, als we in het Kasteel van den Hertog weder zullen by den ander wezen. En genomen ik had nu dezen al door het lyden aller pynen ver lost van zyn onberoerlyk heit, zo zouw het dog alleen maar dienen, om hem levendig te maaken, om zo veel slimmer dood te doen sterven. Die goede werken zouden niets verdienen, als dat uw genade voor Beul zouw konnen ageren, en ik als Dievenlyër, die door my in de huit te laaten prikken het wild zouw opspeuren, het geen uw genade Ridderlyker zouw kluiven, als den Digter Pro Patria, die zyn eigen hart opvreet, om dat hy met logens de | |
[pagina 188]
| |
waarheit niet kan overgaapen. Zouw ik al de betoverde moeten helpen, daar waaren spelden en naalden te kort in de weerelt, om my te prikken, want buiten uw Genade zyn 'er nog wel honderd duizende genadens met een bedorven geest bezeten, ik wil zeggen, by manier van spreeken, zonder uwe genade te willen apprenderen, of moeijelyk te maaken, die het zo heel vast niet hebben, en om dat te bewyzen, zo ziet men daar in dat bortje dien Ridder eens aan met dat kransje in de vuist. Kan 'er wel styver kinkel bedagt worden, als hy is? al had hy een paal in zyn gat, zo kon hy niet onberoerelyker staan. Het lykt wel een verloore Schildwagt van Pluto. Dan prys ik Graaf Latro uit de vier Kroonen nog, want die schut, en danst altyd, of hy het fluitje van de jonge jakke hoorde blaazen, maar deze steenen Roeland weêt zo veel van bewegen, gelyk uw genade van rusten, in somma, dit is een avontuur van gekken, en ik ben de grootste van allen, om dat ik uw genade op zulke zotte vraagen antwoorden geef, en niet denk als onze Heer Pastoor: vuil vind ik je, vuil laat ik je, want die ieder wil wassen diende wel veel Zeep te hebben, en die uw genade zouw willen overtuigen, hoorde nog harder in den bek te zyn, als een Mol, die verblikt, nog verbleekt, op het gewaar worden der Zon, en zyne lyfstaffieren. Donquichot. ô Schendbrok van grooten en kleinen, die niet alleen uw meester bespot, maar zelfs de Goden lastert, wat zegt gy van styf, en onberoerelyk? wie noemt gy een Lyf knegt van den afgrond? kent gy dat ligt wel, dat daar slaat? ô neên, want anders zout gy beest schrikken voor uw eigen woorden. 't Is Apollo zelfs, 't is de Koning van Pindus, hy is het eeuwige vuur, en zyn Dogter Clio is enkel vonk en vlam. Sanche Panche. Dan heb ik liever dat 'er zyn genade den Ridder van de Swaanen meê conjungeert, als ik, want ik vrees dat by aldien ik aan die vuurhaart kwam te snoffelen, dat myn hangyzer wel zo heet zouw worden, dat Theresa Pancha het hart niet zouw hebben van het aan te vatten. Bloed dat de arme Sanche eens begon te natuuren, ik wil zeggen, zo wat Poeëzy begon te krygen, en zin kreeg in zo een heete meid, wat zouw hy beginnen? 't zouw zyn hab, en daar me op, enne voort, daar zouw niets voor myn Wyf overschieten, als stof, as, en eidelheit, het doet my geen wonder, dat de meeste Poeëten zo dor en mager zyn, als myn Heer is, want ze verbruijen hun meeste kragten, met wisje wasjes: ze braaijen uit door het vuur. Ze smelten als ze om Clio denken, en worden zo styf, als een puthaak, als ze hun verliefden les staan op te zeggen. | |
[pagina 189]
| |
Donquichot. De warme straalen der Zon worden getempert door de invloeijingen der natuur, die met oneindige borsten, en teepelen de digt kundige gemoederen laaft. Naauwelyks is het vuur te sterk, of het water vloeit toe, want een Poeët, die aangedaan wort door de vrolyke betovering van een Zanggodin, voelt aanstonts door beweeging een koele wel toeschieten, om die lonken te verduuren. Die dingen zyn te hoog voor uw gemeen begrip, die geene andere waarheit keurt, als vreeten, zuipen, en kwaat spreeken, anders zouw ik u uitleggen, wat dat voor een Vorstin is, die in borsten getakelt op de vloêr leit, om elk te gerieven. Sanche Panche. Een Vorstin die klaar leit om elk te gerieven is myn bedunkens de beste Juffer niet. 't Is wel waar dat ik de manier der grooten niet versta, nog wil tegenspreeken, maar ik verzeker je evenwel, dat myn Wyf, als ze Princes is die parten niet zal volgen, of ik zal weeten wat Sanche te doen staat. Ik zouw daar een Vorst wezen, en laaten je daar myn Vorstin van de gaande, en komende man zo in passant eens zoenen. Neen, wy Boeren en Boerinnen leeven beter, als de Hofluî onder malkanderen. Elk het by ons zyn eigen Wyf, en eigen Man, en my dunkt, dat een braaf Kaerel zyn bekomst zo wel aan één schootel kan krygen, als een Hartog aan twintig, of dartig, daar by moeten de Vrouwen leeven, en laaten leeven, en haar begeerlykheit versaaken, en willen ze niet, daar is regt in het land. Sanche is nog van het oude, en houwd van die nieuwigheit, nog die verandering niet, die tegenswoordig in zwang gaat. Dat een Prins zo eens iets doet bruit 'er me heen, en als ik het Graafschap zal gekregen hebben wil ik voor een enkele reis meê wel eens voor een groot Heer speulen, en de Staatjuffrouw van myn gemalin wel eens visiteeren, maar myn Onderdanen zullen van myn Gravin wel afblyven, al zouw ik ze door dwergen laaten bewaaren. Neen malkander niet te foppen: eêr myn Wyf in dien staat zal treeden, zal ik door een Snottriaal contract haar eerst doen beloven, dat ze als een Boerin zal leeven en sterven, gelyk ik als een Boêr meen te doen. Men ken wel mooi gekleet gaan, en een Gouverneur wezen, en blyven een beest in zyn hart; wel waarom niet? want al wiert ik een Turks Keizer, ik kon daarom wel een opregte Spanjaart blyven, en al was ik zo geleert als myn Heer evenwel een Ezel wezen. Ho! ho kameraat, onder de Geleerden zyn al zo wel gekken, als onder de Poeëten, en myn Graauwtje kon wel een Bakkelaurus worden, zo ze hem den kap op zetten, die men aan de Latynse jongens schenkt. Ik zet hem tegens | |
[pagina 190]
| |
vele Doctoren van ons Land, en zo hy anders tyd van leeven heeft, zien ik 'er nog wel een der beste digters van groeijen van onze eeuw. Waarom niet? hy heeft, beget, de schoonste ooren van de weerelt, en door veel hooren, en stodderen kan men leeren wat men wil. Al was men maar een Mol men zouw een mens lyken, zo de spraak maar over een kwam met die van een mens... Hoor ik weet wel wat ik weet, en dat is dat de grootste weeters de grootste gekken zyn, uw genade buiten geslooten, want die stellen we niet onder de menssen, maar onder de Ridders, gelyk de Ridder van de Swaanen onder de Poeëten, dien ik raaden zouw van op die Vorstin te bikken, die meêr prammen heeft, als de beste zog van Europa. Men mag wel zeggen hoe men langer leeft, hoe men meêr ziet, en hoe men ouder wort hoe men dwaazer schynd. Bloed! jonge Juffers zonder memmen! wat is het goed ongelyk gedeelt? hier is de stapel van borsten, hier hoeft men ze niet op te haalen, met vodden en todden aan te vullen, hier valt het gebrade vogeltje in den mond voor de Inwoonders van Luilekkerland, elke borst is een hand vol, en hy moetal een grooten bek hebben, die zo een pypkan kan omvatten, trouwens het is kost voor de Poeëten, die uit de ader der natuur voedzel haalen om de Zanggodinnen, gelyk myn Heer zeit, te besproeijen. Ik mag het lyden, mits dat ze het daar by laaten; maar bloed! van de Meiden te blyven. Aan geen deerens te ruiken Poeëten, of..... nu ik zeg niet meêr. Donquichot. Het zal myns bedunkens hoog tyd worden van zwygen, of ik zal u eenstoonen hoe men leev en moet met schenders, en lasteraars van grooten, en kleinen. Daar leit Python met pylen doorgeschooten van dien styven Ridder, die gy zegt, dat daar staat, dat was een groot beest, maar gy, en alle die van dingen willen spreeken die ze niet verstaan zyn veel grooter monsters, als dat figuur, het geen geslagt is, om u een voorbeelt te geven van de straf die zy te wagten hebben, die de heldere middags Zon belagen Sanche Panche. Wel myn Heer dan zouw men Apollo wel konnen noemen de Ridder van de Pythons, en Madam Clio, zyn Dogter, wel Princes van de monsteren. Het zal een koddig huuwelyk wezen, als zyn genaade van de Swaanen met een Juffer zal trouwen, die een monster in haar schild voert. Nouw ik zeg je niet meêr. Krygt zy hem beet, hy zal 'er den Swaanen neb by in schieten, hiet ik anders Sanche Panche. De Kaerel is te goed voor zo een dolle Familie. Is hy voor haar op gewaszen? hy mogt wat anders zy zal het hem wel uithouden, en daarom, myn Heer, ben ik van gemoets wegen verpligt u te raaden, van hem aan dat blok te laten zitten, of je verhaast zyn dood. Is hy verlieft, en wil hy perfors Poeët wezen, laat hem de rymkunst trouwen, die zal hy op kunnen, want dewyl ze lam, en geboggelt is, zal ze haar laaten doudeinen, dat het een lust is. Hoe wel onder ons gezeit, zo ken ik wel heele mismaakte Vrouwlui, die het de schoonste zouden te raade geeven, om haar mannen aan den dans te helpen. In ons Dorp is immers een Boerin die alle jaar een, twee, drie Kinderen krygt, en ze is zo krom, als een duiv... zo dat ik wil zeggen, by manier van zeggen, om niet te veel te zeggen, wyluw genade gezeit heeft, dat hy geen zeggen kan verdraagen, dat gezeit wort..... Donquichot. Al dat gezeg verveelt my, en om dat ik weêt, dat de loomste humeuren vaâk de meeste Kinderen baaren, daarom zal ik een schot schieten voor | |
[pagina 191]
| |
die verëeniging. Is de Princes Clio wat dol? voerd ze een Python in haar waarpen? heeft ze een monster om alles te verslinden? hy heeft 'er weêr een pyl tegen, om het den bek te snoeren, is één Schilders borstel niet genoeg, hy neemt een heele vuist met penceelen om het in het lang met straalen als een andere Faebus te conterfeiten. Ziet Sanche de Ridder van de Swaanen voert plet, en verwen, en om een haverstro maakt hy het wit, zo zwart als de nagt. Daar agter hem staat een Lundschapje op den Ezel, ten blyk van waarheit, dat hy heeft gemaalt, maar een vuilaardige Spin heeft het met spinrag getoetst. De adem van een stinkrioel is 'er over gepasseert, en een Knaap, die nog wel een jaar vyf, of zes diende Oly uit een morsbak te slurpen, heeft 'er zyn onverstand aan gewaagt, om het te beschimpen. Ordinarie zal men zien, dat de bescheetenste Koeijen het meeste met den staart kwispelen, en dat zy die niets en kennen een ander willen leeren, gelyk gy genegen zyt om my raaden, daar het notoir is, dat gy zo blint, en bot zyt, als een Mol. Sanche Panche. Al dat kan wel zyn, maar uw genade moet weeten, dat 'er onder de domste Oszen de eerlykste Kalveren zyn, en dat myn Ezel opregter is, als meenige mens, en ook veel beter naar een Ezel lykt, als dat Schilder ding, dat zo veel naar een Ezel gelykt, als uw genadens scheerbekken naar den helm van Malbrui, waaragtig Heer Ridder van de droevige figuur je ziet kwalyk, want al die maar een zantje verstand in den kop heeft, kan wel begrypen dat drie planken den Ezel niet uit maken, of de Schilder moest 'er by genomen worden, en dan zouw het myn Graauwtje nog wel meêr als de helft in waardy van hem winnen. Ja zeker, want myn beestje is ernstig, vlytig, vroom, entrouw, weet van geen dwalingen of ketterny, is een vyand van alle Poeëzy, en Hoofse streeken, en moet van 's morgens vroeg, tot 's avonts laat werken, en avontuuren zoeken om zyn zelven en zyn Familie voor te staan, en estimeert my en de myne, als of we onder een hart hadden gelegen, gelyk ik ook geloof, om dat hy zo deugtzaam is, als ik zelver ben, en my zo wel gelykt, gelyk uw Genade Ronsinand doet. Maar die Ridder van de Swaanen ziet 'er... ik durf het zo niet zeggen, hy ziet 'er.... nouw dat is evenveel, altoos hy is lui, want de spinrag over dat bortje wyst wel uit, dat hy in lang zyn Schilderpooten niet heeft gebruikt. De Vent deugt niet om de waarheit te zeggen. Zie ik kan het wel zien zeid het Klopje, waar 't hem schort, en ondertussen staat de kruk al gereet om hem te antwoorden, en met reispenningen te voorzien. Laat ze werken, gelyk wy moeten doen, en zo voort. ô Deugtzaame Sanctin! wat accordeerje met my, en myn Ezel! Donquichot. 't Zal tyd worden, dat myn lans eens met uw rug in een conferentie treet. Wat meent gy vuilik, dat ik gebooren ben om uwe lasteringen altoos te verdraagen, uit myn oogen weg. Ik zal hem redden in spyt van uw bakkes, dog de winsten zullen alleen voor my wezen; al ontfing ik van daag duizent Graafschappen, gy zult 'er geen één krygen..... ô Dulcinea van Toboso, Princes van dit hart, ondersteun uw Ridder in deze gevaarlyke avontuur, tegens den Ridder van de Ooren, op dat ik waardig mag zyn uw hoogheit door heldendaden te verdienen. Ziet zo, dat 's 'er deur... hy leit verslaagen. Sanche Panche. Ben je met den kop gebruit myn Heer? wat doeje? val je op papieren aan? zie je dan niet, dat het maar een bortje is, dat zo veel te zeggen schynt, als of voor een Herberg een kan of een roemer uithing, te weeten: hier verkoopt men Bier en Wyn. Bloed, de Kaerel zit 'er binnen in, je moet in huis | |
[pagina 192]
| |
vraagen: tapt men hier geen Ridders met Ezels ooren? hei! hoorje wel! Hospes! geef ons een pintje Poeëzy, of een rym soopje, of zo een bruijerytje, als Roeland plagt te gebruiken, eêr hy zo dol wiert als myn Heer nu is. Donquichot. Wat Hercules sluit den Tempel der eer voor dit hart! hy die Mydas zouw vellen, om den Ridder der Swaanen te verloszen staat als een zot voor al de werelt te pronk, bedroogen door Tovenaars die zyne vyanden zynde, zynen roem verduistert hebben. Kom, Sanche, myn Zoon, onderstut myne zugten met uwe traanen, want een Digter die gebooren is voor waarheit, wysheit, en deugt, kan niet verlost worden van de geeszelingen der nyd. Sanche Panche. Wat zyn Digters, wat zyn Ridders, wat zyn menssen niet een gek tuig! trouwens elk leg zyn hant op zyn hart, en meêr en zeg ik niet, om deze avontuur te sluiten. ADVERTENTIE. Aan het baardelooze prulgenootschap der domste Pasquillen makers onzer eeuw, binnen Amsterdam. Alzo W. v. Swaanenburg heeft vernoomen, dat zeker boevejagt, Pro Patria, kwanssuis in de weêr is om een Schempschrift of blaauw boekje op te stellen, tot nadeel van zyn perzoon, en werken, zo verzoekt hy mits dezen ('t valt hart, als een eerlyk man een schelm iets moet af bidden) dat de Nagtuilen, en Vledermuizen onder hun schend- en lastergrollen hun naamen gelieven te zetten, om ze met zo veel te minder moeite aan hun Ed: Agtbaaren te konnen ontdekken, als contramineerders van rust, en vermaak, die in geen land, daar de geregtigheit bloeit, gedult worden, zo ze bekent zyn. Deugt, en waarheit worden nimmer door dreigementen vervaart, en of men uitstrooit, dat men een hervorminge van Pythagoras van de eenen booswigt, door den ander tot in zyn persoon wil drukken, hy zal dat ontfangen, als het eerste Pasquil, daar in één regel zo veel lastering en kwaataardigheit te vinden is, dat de Snotjongen, die het geschreeven heeft wel een dozyn Folianten nodig heeft om zulks te bewyzen. Een pap bek begint zomtyts iets onvoorzigtig, dat hem al zyn leeven berouwt, en als de jaren vermenigvuldigen ontdekt men eerst de dwaasheit zyner jeugt. Mopsus, mannen, zal met Pythagoras beginnen, en met Swaanenburg eindigen! een school Mol, een letterrot, een boekworm durft de bron der aloude wysheit nadere, en den naam en de gedagten van dien Griek met beuzelaryen genaken, die uit Hermes Tresmegistus de verborgentheden der natuur heeft gezoogen. Hy durft dien Philosophisen geest, die niet verstaan wort, en welkers edelste bevattinge door de eeuw en tyden zyn versleeten, door wanhebbelykheden voeren tot in Swaanenburg: Hemel! wat geluk voor een braaf man, dat hy mag boogen op de inwooninge van een Wysgeer! myn huis is te huur, ô wysheit! ik wil het geern aan Pallas over doen om 'er in te woonen! was dat waar, dat de Philosophie in my schuilde, en dat de geest der oude wysaarts in my te vinden was, wat was ik gelukkig! zo praat Swaanenburg, als Mols Sanhedrim den raatspand, om hem te verstrikken: ontziet u niet uw zotheit ten toon te stellen bastertzoonen van Euripides, door hem te verklaaren voor een Pythagorist, hy zal aan zyn kant nooit in gebreken blyven te zeggen, dat hy die aanvoerder is van smaat en laster, doorgaans de oorzaak is van de schadelyke gevolgen, die uit zulke begindzelen vloeijen, en zo 'er t'avond, of morgen navraag over die vuilaardige werken mogt komen, niets zeggen, als de zwartheit van Mol doet Willems Swaanenvederen zo veel te helderder schynen. IEDER WAGT ZIG VOOR SCHADE. Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. |
|