De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
Donderdag den 6. July.
WAar wysheit bloemen weeft, daar vlegt een spin vergift:
In de allerschoonste tuin zyn vaâk de vuilste Mollen;
Hoe blanker hemelspoor, hoe bruinder tegensdrift,
Want de aartbol wil gestaâg, langs Faebus golven rollen,
Dog 't zwart wort nimmer wit, al krygt het dag, en ligt:
Het schyndzel van de zon kan 't donk're wel bedekken,
Maar 't blyft in weezen zo, gelyk het is gestigt;
Al hangt men Pallas uit, men wort patroon der Gekken,
Zo 't innerlyk gestel niet met het buitenst' paart.
Euripides voor deur, een Stultus in den winkel
Is juist de nette zin van 't geen ik heb verklaart,
Voor die voor Digter speelt, en niet is, als eene kinkel.
Neen, aller mollen Mol, uit een Couranten dop,
Nog pas aan de Ossensluis, tot spot van elk geworpen,
Die and're hangen wil valt dikmaals in den strop,
Of moet slegts pis, en str... gelyk een varken slorpen.
Dat is het loon van een, die lasterschriften zaait,
En uit een anders werk, te hoog voor korte krukken,
In plaats van waarheit, niet als valsche loogens maait,
Om de eer van Swaanenburg door schenttaal te verdrukken,
Zo lang geregtigheit de vierschaar spant in 't hart
Van Batos zilv'ren raat, die nimmer is bezweeken,
Zo staat myn veder stout, die Stier, en ezels tart,
| |
[pagina 178]
| |
Om Parnas heldentaal gestadig voor te spreeken.
Dog zo ik zwygen moet, ik doe 't met diep ontzag,
Wyl het gehoorzaam zyn ons 't meeste kan behaagen:
Hy die tans standers zwaait, buigt liever nog de vlag
Voor Themis gulde tent, als averegts te daagen.
Oneindige oorzaak, en wortel der dingen, moet hy dan strekken, die niets wil weezen, als het geen gy keurt, dat hy zal zyn, tot een lydelyk voorwerp van de bitterste gal, en afgonst der aardelingen, die hun schorpioen staart bewegen, om deugt, en waarheit te teisteren, zo bukt de minste der wormen, voor de grootste der hemelen, die hem noopt gelukkig te zyn, om dat hy de tegenspoeden ontfangt met een gelykmatig gemoet, dat tuszen Scilla en Charibdis barreningen worstelende de haaven beöogt der eindeloze rust. Waaren wy voor ons zelven gebooren, en bestierde de eigen kragt de zwakke vederen, wy zwoegde in de nederigste valeijen, om de traanen der natuur, die bekwaam zyn den dorren grond te doorweeken dier harde rotszen, die hen kam verheffen booven de wolken, om met hoogmoet de waare wysheit te overkraaijen, maar neen, de billykheit, en de wetten die ieder gebieden om anderen te dienen verpligten ons regt te schaffen aan de zulken, die door loogens bedroogen, verstooken zouden zyn van den helderen middag, by aldien men niet te velde trok, onder de standert der liefde om de twist, en tweedragtstokende gedrogten in den schilt te vaaren met den dolk der zon, die de nevels doet verstuiven, als hy zig heen en weder wend, om met vroly keuuren de eeuwen te verjongen. ô Ja, die zilvre dag is verscheenen, waar in Swaanenburg zal doen zien, dat geen Mol, of bastert zaat des nagts bekwaam is, om Faebus onder de oogen te gluurer: die voor een Pierenzoeker is geworpen kan geen hemelse lighaamen zwelgen, en een jonge, die naauwelyks ryp is, om de eerste begindzelen der jeugt te vatten mag geen wysgeerte naderen, die grysaarts naauwelyks beäamen. Waar is het ooit slimmer gehoort, als daar men een boek ongelezen verdoemt, en een persoon onteert, die men nog kent, nog begrypt. Uit onverstaanbare werken trekt men goddeloze gevolgen, en om dit te bewyzen haalt men een Gedigt te voorschyn, waar agter met verfocijelyke schendtaal wort verzogt om uitlegging van het geschreevene. Een veltheer, die een vest zoekt te winnen, aprocheert van tydt tot tydt, om zig, en de zyne te spaaren, maar een schavuit die een eerlyk man op de straat aanrand hout het mes in de vuist, | |
[pagina 179]
| |
om hem te berooven. 't Is maar geef de beurs, of dat gaat 'er deur, en die tans een vyant heeft, die het burgerregt versaakt kan naauwelyks ontgaan den drekpot, die een kwaataardige op de klederen werpt van die hem verveelen. Schoon ik de handvesten van Themis niet doorzoek, zo weet ik egter uit Astrea's zeedenleszen, dat het schenden van iemants naam, en het faamrooven der braaven het werk is van het aller-ondeugenste gepeupel. Menssen die oordeel bezitten gaan te werk volgens de reeden, en verwerpen nooit een gedagten, die ze niet doorgronden, dog zo ze iets vinden, dat hun dunkt strydende te wezen tegens de gezonde bevatting, zo houden ze een zekere betamelykheit, om hun party te bespringen, maar Oszen, en Buffels loopen wilt toe, en stout op hun hoorens werpen ze onder den voet, al wat hen in den weg schynt voor hun boosaardige treeden. Zien we niet dagelyks, dat de geletterste helden het meeste aanstoot lyden van de zotste schoolknaapen, en heeft een verstandig leeraar niet meêr moeite van één kwaataardigen rekel, als van duizende weetgierige zielen, die liever eens anders wysheit hooren, als hun eigen vize vazen vertellen. Ik heb hondertmaal, en meer ryzen de allerstyfkoppigste kinkels zien dwarsboomen tegens de onoplosselykste argumenten van hun bestierders, alleen, om den eerstbegrepen teêm te doen gelden, boven dien van zulke, die in hun zwaarsten arbeit geen ongemakkelyker ontmoeten, als van twistzieke klopbroêrs, en malle kwezels gek welt te zyn, die hen een regt aanmatigen, om zelfs hun leeraars te leeren, te oordeelen, te verwerpen, en naar hun pedanterien te schoeijen. Ik weet niet, of 'er wel iets onlydelyker kan gevonden worden, als dat een verstandig man wort gecatechiseert van een zot, en of 'er wel een dwazer daat is voor een wysaart, als een gek te beantwoorden, op een vraag die de vraager niet begrypt. Zoo staat 'er Swaanenburg meê, want een Worm der Wormen trekt een party die hem niet en raakt, hy vraagt een zaak, die zyn zelve beantwoort, het land wort hem te bang, en hy blyft 'er in, hy belooft lauwrieren, dog kent ze niet, scheld een ander voor een vlasbaart, en heeft zelfs nog geen stoppels aan de kin, verwondert zig over de verhevenheit onzer woorden, en is een Mol, die langs den weg van de wyven courant op te stellen, is gesteegen tot een steendog, om de Poeëzy te overschreeuwen, met één woort, men hangt Euripides uit om een malle rymbeuling te verbergen, die in zyn toonbank zit, als Sanche Panche op zyn regterstoel, en net zo bekwaam is tot het gouvernement van een Boekwinkel, als een pasquillant dienstig is | |
[pagina 180]
| |
aan den staat. En waarom dat alles gedaan? niet anders Lezers, naar zyn eigen zeggen, als om zyn vriend te believen. Voorwaar een schoone oorzaak om een ander te kwellen. Ik druk een hekelschrift, mannen, om een Parnas krekel te doen zingen, en als ik al de weerelt vertel, dat ik in staat ben, om uit de werken van Swaanenburg die onverstaanbaar zyn, zyne ongodistery te bewyzen, zo zeg ik tegens hem zelver in presentie van drie getuigen, dat ik het contrarie met eeden wil verklaaren. Ik heb het niet gezeit, vrinden, maar ik heb het gedrukt, en wenste wel om vyf ducaten, dat het niet geschiet en was, maar nu het zo is, passientie. Men moet geen schelmstuk ten halve haten steeken, maar liever een heel boek verdraajen, want het eens gesprooken woort magnimmer weêr te rug, hy is aan 't lot belooft, 't is billyk dat hy sneuvelt. Maar zagt, sta af bloeddorste Mol, en hoor ons pleiten voor de regtbank der wysheit. Was 'er in uw str...sak een aas deugt (want ik houw u voor den maker, dewyl gy geen ander kunt, nog wilt noemen) gy zout op een ordentelyke wyze, eêr gy zo een uitbraakzel van Pluto had opgestelt, myn boek hebben doorzworven, daar zout gy gevonden hebben op meêr als twee drie hondert plaatzen een bekentenis van een Opper Wezen, ja zelfs onder de Heidense Fabulen, die geduurig tuszen beide zwieren bespeurt hebben, hoe wy G... eeren en de kreatuur vernederen. Lees Ezel, lees de Triomphboog voor de onsterffelyken G... het lof voor Maria, onze traanen over de zeven weën der gewyde Maagt, over het Priester schap van de Heer Janssens, over het geestelyk huuwelyk van Izabilla van Miert, en oneindige andere, gy zult 'er zien doorstralen de eêr des Opperste Soevereins, en schoon het naar uw zeggen naar het Pausdom zweemt, zo is dit, schoon het zo was, geen blyk van Atheistery; of de grootste hoop der Christenen zouw met dien naam pronken. Dat heeft nooit een eerlyk man gezeid, en zo gy het wilt beweeren, zo zyt gy een schandvlek van oneindige zielen. Zelfs die hekeldigtjes, die agter myn werk gevoegt zyn, en ik in Braband heb geschreeven, door het zien van het verval der leer, en zeeden zyn over al door zaait met toetssen van deugt, en waarheit, daar ik zeg de Kerk is uit de Kerken, daar ik zeg dat men geen wind, maar waarheit moet preeken, daar ik zeg dat uitterlyke schyn geen Christendom is, daar stem ik over een met alle braave Leeraars aller gezintheden, ja zelfs met Lodestein hoogloffelyker gedagtenis, en was dit nog niet genoeg geweest, om uw boosaardigheit te teugelen, waar om myn Voorreden niet door bladert, daar staat myn belydenis in, en zo die stryd, tegens den pligt van een Schepzel, die | |
[pagina 181]
| |
G... moet eeren, dat men my straffe ten voorbeelt van de heele weerelt! ik laat het hier niet by, maar ga zelfs over, tot de wysgeerte, en de Hermetise bespiegelingen, als een by werk onzer oeffeninge, om uw een sleutel te schaffen, om door de natuur den bovennatuurlyken, te kennen: ik wys immers de ziel aan, ik stel ze onstoffelyk, geschaapen om hun oorzaak te kennen, en doe ze nederdaalen in de animaale geesten van ons bloed, waar op ze werkt, om de uitterlyke gedaantens te door snuffelen. Schoon ik een volkoomen Pythagorist was, het geen ik egter niet en ben, zo was ik dog geen Atheist, gelyk gy zegt, maar slegts een zulke, die de natuur gade sloeg, om door de veelheit van vormen, naar den Vormelozen te klimmen. Ik daag alle kenners van Godtsdienst uit, dat ze uit dit boek my iets toonen, dat van dien zuurdeeszem is besmet, want al waar ik natuurkundig spreek, laat ik de wortel vry van stof. Hy is de oorzaak van 't gewrogte, dog in de stoffen groezemoes ik om, en wederom, en vinder een werkzaame, en een lydelyke kragt in, waar door de dingen vermeerderen, en de stoffen veränderen, egter altydt in afhankelykheit van G..., die de eeuwige spil is der vier elementen, die hun vyfde in zig verzegelt houden, als het Arcanum der wyzen. Tussen Theologie, en Philosophie is groot verschil, want de laaste is een dienstmaagt der eerste, en die met de eerste begind, kan gelukkig in de laaste eindigen, gelyk ik overal doe, dog Poët ce: dat is, onder steigerende toonen, onder natuurkundige gelykenissen, onder Fabulen, en andere vryë gedagten, die de Digt kunst verzellen, weef ik een webbe, dat Arachne niet kan overbluffen, al waaren al de spinnekoppen onder hun vaane te veld, om met kromme klaauwen die vrugten te genaken, die deze veder heeft getaffareelt. Dat gy had gezegt, duizende menssen begrypen niet wat gy meent, en ik ben maar een Os, een Beest, een Ezel, enz. ik zouw gedagt hebben, de Kaerel heeft gelyk. Had gy een straat deuntje geflikt van myn verhevenheit, en uw allerdiepste onwetentheit ik had het laaten doorschieten, of had gy gespot, met myn onverstaanbare steil en ongewoone klanken, ik zouw uw Ratelwagts toon, en Overtoomse snaaren hebben in den wind geslaagen, of maar gezeid hebben: het schy. huis der Poeëten wort geruimt, en de stank verspreit zig langs myn Parnas: mannen hout de neus toe. Ziet zo hoort men te leeven met Pasquilledrukkers, en jongens die de pap nog om den baard zit, en ik niet waar dig zouw agten om een regel schrifts ten antwoort te geeven, zo ik het niet en dê, om het goddeloos vooroordeel te vernielen, dat zo een treurende Digtkonst, wat? ik zeg zo een | |
[pagina 182]
| |
Lazarusklep, zo een rym en lymduiv... heeft verwekt. Ik toon immers in de voorreden myner werken, dat 'er geen één regel schrift voor de zotten in staat, als de kanttekeningen, enz. waar toe dat niet gelooft? wat doe je in myn tuin, ô rups? waar toe wroet gy in myn hooven, ô Mol? waarom maakt gy andere afkerig van digtfruit, en zoekt myn Drukker Bosch te benadeelen? moet de man niet leeven, of moet Euripides al de melkmuilen van Poeëten alleen lokken? fiat, jongens met je A B borden naar de Osjessluis: hebje een schimpschriftje klaar de Vryër zal je gerieven, want het kan hem niet verscheelen als hy zyn vrienden maar mag behaagen, al ruineerde hy een ander. Dat zyn de weegen lezers, waar door veele Boekverkoopers den Lapes Philosophorum agterhaalen, dog ieder wagt zig voor schade, want wy woonen in een land, daar de geregtigheit haar Vierschaar spand, en daar de minste Onderdaan, en de geringste Vreemdeling zo wel regt genieten, als de grootste. En by aldien ik niet had gedagt, dat het een zonde zouw zyn, om een Overigheit om het particulier geval, 't geen my, haar minste dienaar, overkomt, te belasten, ik zouw my aan de voeten geworpen hebben der hooggeëerde Vaderen om hun genadige bescherminge tegens een lasteraar van myn persoon en werken te verzoeken. Maar neen, de zorg van Staat en Stadt is zwaar genoeg voor die deugdelyke schouders, die het regt der kerke torssen, al wort het door myn zugten niet vergroot, daar by ben ik al te barmhartig, om een jongen Loskop te zien vallen in de strikken, die hy andere heeft geleit. Ik zouw hem ook niet weder hebben aangesproken, had hy het by het eerste laaten blyven, maar dewyl zyn boosheit zo hoog is gesteegen geweest, dat hy zyn gruuwelschrift met een tweede heeft willen beweeren, zo heb ik van myn kant alles gedaan om te doen zien, dat de grootste kwaataardigheit in de kleinste bengels schuilt, gelyk ons nog vers in de gedagten speelt, en ik ter overweging stel van onzen kabouter, die pas uit den kouranten dop is gekroopen, en dog over Poeëzy wil oordeelen. Al wat van katten komt wil muizen, al wat van Mollen komt wil wroeten, en een jonge Mydas heeft zo weleen paar ooren, als een Ezel, kortom vuil vind ik je, en vuil laat ik je dog noli me tangere marsias met je klaauwen PR: PR: of het zal 'er niet deugen, want zyn lankheit zouw uw kortheit handelen, als een Ojevaar de Kikvorssen, en dan zouw je door den weg der hervorming in een str... herschept, alle eerlyke liefhebbers doen van u vlieden, die ik nu bid, dat uw de penning willen gunnen, om uw eens op te nemen, voor het geene gy zyt, te weeten: een malle jonge, die een Streng van zot- | |
[pagina 183]
| |
heit trekt, om wys te schynen. Zie dat mag nu genoemt worden: wasje my, ik wasje weêr, dus worden wy beide schoon. ô Ja broeder Mol, is tans al zo eerlyk als broeder Wolf die door zint Franciscus vermaningen bekeert de gemeente heeft gestigt met een bedelaaas leven, doet ook zo, by aldien de boekwinkel niet op en neemt, want dat ambagt is nog eerlyker als steelen, en naamroven, en zyt verzekert, dat ik u mits dezen uw paspoort verleen, dewyl wy in vervolg van tydt wat nutters beoogen, alleen verzoek ik je (zie dat is al iets ongemeens) dat zo 'er in uw inkt, lak, pen en pappier tresoir eenige pothuis Poeëten koomen, die myn boek niet verstaan, en vraagen, gelyk de gekken overal doen, wat of dat voor schryven is, en wien of ik heb nagevolgt in steil en manieren, dat gy hun antwoort in myn naam, gelyk de groote Rotterdammer, ik meen Erasmus, zyne vragers deed, dat hy niemand als Erasmus had nagevolgt. Al ben ik maar in dit geval een Muis by een Olifant te rekenen, gelyk gy een Mol by een Swaan, egter heb ik me vieze parten over my, en blyf myn eigen meester, want de gekken zwigten voor geen wysaarts, om die reden wykt myn dagkaros, voor uw mestkar. Proficiat. Dit weinige heeft Swaanenburg nog te zeggen tegens menssen, die waarheit beoogen, dat dat uitgetrokken vaars Pro Patria al een van de beste van het geheele boek is, en niets minder als Ongodistery behelst, dewyl het onder natuurkundige verborgenheden aanwyst den pligt van een steigerend gemoet, dat door onderwerping van wateragtige deelen zoekt te klimmen naar de wooningen van Jupyn, ja zelver zo vinnig worstelt, om ontslaginge van alle vuur en driften, dat het den blixem af bid, en om zulks te bekoomen zyn verdoemden trots afmaalt om vernedert te worden. De allerdeugzaamste wysgeer verfoeit meest zyn hoogmoet, en door een klaar gezigt van zyn elende leit hy zig bloot voor den wortel aller dingen, om in het niet te zinken, 't geen de zo genaamde verborgene leeren, de weg tot de hoogste gelukzaligheit te weezen. In alle zielen zyn twee eigenschappen, en vuur en water zyn de vereenig de Man, en Vrouw der Hermetise kenners, die moeten getempert worden, zal de Jongvrouwelyke aarde opdaagen. Het dodelyke vuur moet in water gewaszen zyn, en hoe de ziel vaak driftiger worstelt naar de volmaakt heit, hoe ze vaak eerder zinkt in stilte, en door de vermoeit heit van haar honger verzadigt wort. Dit zyn zaaken van de hoogste konst, die voor geen beginners | |
[pagina 184]
| |
dienen. Wy zyn alle geen natuurkundige, en dog willen we alle spreeken van allerhande dingen. Het zwygen van de eerste vyf jaaren onder Pythagoras diende wel weêr ingevoert te worden onder verscheidene spreekers, die zig niet ontzien, om hun Leeraars te dwarsboomen, en voor alle dingen voegt het wel een zaak te verstaan, eêr ze verworpen wort. Leer u zelven kennen, ô volk, zo zult gy opgebeurt worden tot een ander, en door het vinden van G... u zelven verliezen. Wy zyn alle ons zelven het meeste in den weg, en om dat wy ons niet verzaaken verkrygen wy geen hemelen. Gunde my de oorzaak aller dingen, dat ik my voor hem konde afschilderen, naar myn verdienste ik wiert een afgrond van de geheele natuur, het schuim aller creatuuren, en de slimste der aardelingen. Dit is de weg, ô Lezers tot de volmaaktheit, want daar wy de gruuwelykste zyn, in onze eigene oogen, daar wort de barmhartigheit geopenbaart, en daar wy naar de hel daalen wort de hemel gebooren. Dog hier van genoeg, om een schets van onze meening te geeven, biddende op het allervrindelykst mits dezen aan elk, dat men zig adresseer aan den Schryver zelver, zo der eenige duisternis wort gevonden in zyne papieren, dewyl hy wenst te leeven tot nut en vermaak zyner gebuuren. Vale. W. v. Swaanenburg.
Door deze alleenspraak van Swaanenburg ben ik belet geweest, om het vervolg van de avontuur van de Ridder met de Swaanen te schaffen, dog zal zulks per naasten opdissen. Ik kon den martelaar dit niet weigeren, wyl hy het my verzogt, en hoope niet, dat zyn klap iemant zal verveelen, als daar weinig aan gelegen is, te weeten Schendhonden van andere liedens naam en faam, die de pesten zyn van Staat en Kerk, en zig vaak niet ontzien, om de deftigste Huizen, en mannen te lasteren, die als steile Cederen meest bloot staan voor de aannaderende onweeren, waar voor den Hemel alle eerlyke zielen wil bewaaren.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh, Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|