De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 169]
| |
Donderdag den 29. Juny.
WAt schaft uw bol ons niet, op een tooneel van uuren
Een vreemde harszenzwerm van wyze, en dwaaze kuuren,
ô Wereld! die verblind, om avontuuren doolt,
Waar in dat de eene gek gestaâg den ander koolt.
Donquichot. Of ik ben, Sanche, onbedreven, in de zaaken der Ridderschap, of hier doet zig een avontuur op, die ons ten minsten een dosyn twee drie Eilanden, Graafschappen, en Governementen staat te verschaffen. Sanche Panche. Daar sla geluk toe! Heer Ridder van de droevige figuur, want dat zwerven tuszen hemel, en aarde begind uwe dienaars Ronsenand, Graauwtje en my te vervelen. Wy drie eerlyke Patriotten en Voorstanders van Mancha zyn de bloem van ons Dorp, en den roem der Schildknapen van uwe genade, en hebben door het gestadig studeren onder uwe genade, op ons duimtje geleert dat de genadens der grooten veel op droog broot, water en stokslagen eindigen. Trouwens al wat in het vat is en zuurt niet, en die tot een stuiver is gebooren, zal nooit geen guldens krygen, daarom zeit het spreekwoort wel: wyst me met wieje verkeert, zo heb ik haast uw aart geleert, of zouw het ei beter wezen als het hoen, dat zouw de duivel doen. Daar men hout hakt daar vallen spaanders, en daar een Boeren een Jonker t'zamen verkeeren, daar erven ze van malkander. Zo dat ik wil zeggen, by manier van zeggen, zo ik iets heb geleert van uw genade, dat hy van ons ook al een beetje heeft begrepen, en dat is, om zo te spreeken, dat ik en myn getrouwe medegenoten juist niet te veel geloof meêr slaan aan alle die vertel- | |
[pagina 170]
| |
lingjes die uw genade vertelt, want meenig een beest is gaauwer als een mens, en daar een Ezel zig ééns aan stoot, daar wagt hy zig ten tweeden maal voor, zo dat ik myn Graauwtje wel eens wil zetten tegens uw genade, en de meeste genadens van de weerelt, ik spreek niet in de regels van de Ridderschap, want daar is uw genade verder in als al de Ridders te zaamen, maar in het stuk van verstant is hy een Solon. Ja hy zeker, en wat meer is, zelfs een Carthouciaan. Ach! myn lieve heer hy twyffelt aan alle dingen, je meugt my arme zondaar bedriegen, maar hy gelooft niet meêr als hy ondervind, en het den brui van alle Gouvernementen, als hy als een klein Prinsje gerust zyn hooi en haver mag hebben, en zomtyts eens een veulen mag toestellen, om zyn aloud geslagt te vergrooten, dat een der eerste van den geheelen aartbol is. Hy leeft in alle devotie, gelyk ik ook doe, en heeft een gerust gemoet, een opregte ziel en een vast vertrouwen op zyn meester, die hem met goed en bloed zal beschermen tegens alle kwaatsprekers van zyn persoon, die ik recommandeer in uwer genadens gunst, volgens toezegging van uw genade, die hem hebt belooft te avanceeren by de eerste occasie, als een waaragtig lit der doolende Ridderschap, en ik sta voor hem in, dat hy het ligt zo wel zal maaken, als menigen lakey van een Spaansen Don, die niet half in staat is, om zyn weldoender te erkennen, dewyl de slaafse kwaataardigheit der knegts vaak de goedheit der Heeren overtreft. Ziet zulke parten zulje in graauwtje niet vinden, want ik ken hem, of ik hem zelfs gemaakt had, hy is goethartig, en heeft geen Jooden of Mooren onder zyn geslagt, hy zouw geen mens een duit te kort doen, ik heb hem nimmer hooren liegen, hy hout zig aan het oude; weêt van geen dwalingen of nieuwigheden, kortom hy is rontsom Ezel, gelyk ik Sanche ben, en dat is genoeg, om een onderdaan van uw genade, en een heer over duizent andere te weezen. Donquichot. Ik merk wel waar al die teêm op uitkomt, en wat u referyen en spreekwyzen willen zeggen. Sanche is ontbloot van verwagtinge, hy en zyn Ezel zyn Carthesianen, of Carthoucianen om uw woorden niet te verdraaijen, en zullen nooit de ongelukken, door tovenaars hun aangedaan, vergeten, voor ze de vrugten proeven van deze dappere vuist. 't Is wel, wy zullen de heele weerelt dezen dag bewyzen de nuttigheit der doolende Ridderschap, en Sanche eens doen zien, dat de geregtigheit de lasters zal straffen, en de onnozele doen zegepralen. Kom eens hier, dom, en bot schepzel, vuilik, en knegt van den duiv... en merk uit dat prentmanifest, dat daar hangt, voor die | |
[pagina 171]
| |
Boekverkopers deur, de avontuur die voor dezen arm is bewaart, om ten einde te brengen. Hondert duizent Ezels kan ik gelukkig maaken, ik laat staan één, en oneindige Boeren tot Gouverneurs verheffen voor een Sanche, de kwaataardigste aller Palfenieren, Staljongens, en uitschot der Schildknaapen, wy Ridders hebben wel verschiet van ampten, en bedieningen genoeg, en konnen onze lakeijen wel avanceeren, maar het ergste is, dat die babokken dikmaals hun eigene Heeren verraden, de gemeente oversnoeven, en vergeten hebben wie ze waaren, doe men ze van agter de Oszen nam, om onze henksten en merrien te gebieden. Daar staat nu die bedroefde Ridder aan zyn keten geboeit, die met Clio, de oudste dogter van Apollo, stont te trouwen, en na de dood zynes Schoonvaders het Ryk van den Helicon zouw bestiert hebben, gelyk hy nog zal doen, hiet ik anders Donquichot en een voorstander der onnozelen. Alle de laagen der nyt zullen hem niet verstrikken, nu ik maar weêt waar hy zig onthout: in dat klein huisje zit hy geboeit, ik kan het aan het uithangbort zien. De Held is aan een blok geklonken, die Prins der digteren is gekerkert, die de heele weerelt wilde verloszen van ketenen der onwetenheit, en zo meenigen avontuur heeft uitgevoert daar de Naneeven nog van zullen gewagen: hoe dikmaals had hy een hoos, of een windorcaan tussen zyne beenen, als hy op Reuzen, betoverde Mooren, en dwergen los ging! was hem de Pegasus niet zo eigen, als of hy hem zelfs had gemaakt! en kon al de henkstepis van den Koning der paarden hem wel verzadigen! als hy mat van Pythons te vellen, naar deftiger kasteelen liep, om een pint vol Bremerbier te kluiven. Eêr je om zaagt, was hy al meester van de party, en naauwelyks was 'er geschonken, of de digtkundige Schilder zat dronken: maar waar toe meêr gezeit, om hem u te doen kennen? 't is de Ridder van de Swaanen. Sanche Panche. By aldien uwe genade de kop niet al te kroes stond en dat men tegens u mogt spreeken, als tegens een verstandig mens, ik wil zeggen, als tegens een man, die reden plaats geeft, en niet om een wisje wasje opvloog, ik zouw niet alleen zeggen, dat die Ridder, want het moeten nu al Ridders zyn, die ons voorkomen, al waaren het Stieren en Oszen, beter naar de Ridder van de Ojevaaren gelykt, want hy heeft nog erbarmelyker figuur als uw genade zelf. Myn Heer Donquichot ziet 'er droevig uit, want hy heeft een postuur met verlof, van den duiv... maar dat spook is nog wel tienmaal slimmer. Zo ik het anders wel heb zo lykt hy Gillisje van Passamonde op een top, die wy van de | |
[pagina 172]
| |
galeikeeten hebben verlost, trouwens dat is evenveel, want als uw genade een kaerel voor eerlyk verklaart mogt'er de drommel tegens kampen. 't Is strak stukke boefs, en schelm; en daarom zeg ik wiens broot dat ik eêt, wies woort dat ik spreek, want een goed betaalder weigert geen pant, de groote viszen eêten de kleinen, en die met een gek opgescheept is moet 'er me voort, zo zeg ik dan om myn postuur en proces te concluigeren, dat die Juffrouw Clyo een onnozel kleuter moet wezen, datze zin heeft in zulken kaerel, en dat haar Vaâr een zot moet zyn, dat hy zyn oudste deêrn aan zulken babok wil geeven: wel zie daar, dat hy om myn Sanchica kwam, die van 's moeders lighaam in alle drek en str... is groot gemaakt, hy zou ze niet hebben. Die hem aan dat blok hebben gezet weeten wel waarom, en ik geloof, zo ik anders mag gelooven, wat ik begryp, en dat is al veel voor een Boer, die onder zyn Heer staat, dat we nooit geen dwaazer avontuur zullen ontmoet hebben, als die van de Ridder met de Swaanen: daar zullen die van de Windmolens, van de Stieren, van de kudde Schaapen, van de Rostuissers enz. niet by konnen haalen. Want dat eene figuur belooft meêr moeite en ongemak zo het los geraakt, als al de betoverde katten uw genade hebben aangedaan. Ei myn lieve Heer Donquichot erbarmje over my, en myn Ezel,en werp u, en uw Ronsenand niet willens en wetens in gevaar, je zout voor ons, die uwe beesten zyn, moeten veräntwoorden, zo we door uw dolheit verlooren gingen. Al de weerelt zal zegeen: de vent heeft zyne onderdanen niet wel gehandelt, hy bragt zyne troepen op de slagtbank, hy heeft dat opregt Ezeltje, dat als een Pylledis, by Oeristes was, uit Sanches armen gerukt en aan de doodt geschonken, hy heeft zyn eenige paart in de bloei van zyn grysheit doen sneuvelen, zyn Sanche Pance vermoort, 's mans vrouw en kinderen bedorven, en zyn zelven, dog daar zal ik van zwygen, want aan uw genade is juist zo veel niet gelegen, om dat je nog maagt zyt en geen bedroefde weduw zult nalaten. 't Is waar Dulcinea van Toboso mogt 'er een beetje om huilen, dog dat zal het ook al weezen, want een gezonde sterke meit kan altydt wel zo een Ruiter krygen als gy zyt, en de minste knegt in ons Boere Dorp zouw het u genade wel te rade geeven, als het op trouwen, en op by te sl.... Donquichot. Dat ik den geest van den razenden Roeland bezat ik verscheurde u! ô gruwel der Schildknaapen, maar nu ik Amadis, de bloem der Ridderschap, in goetheit en vrientschappen zoeke te evenaaren, zo zal ik u alleen als onnut voor myn dienst verjaagen. Vertrek aan- | |
[pagina 173]
| |
stonts Ezel met uw Ezel, en komt nooit onder deze oogen. Wy konnen Ridders zyn zonder Schildknaapen, dog gy geene Schildknapen zonder ons: wy schenken eilanden, aan wien het ons lust, en verzinnen Graafschappen, Baronnyen, en Vrydommen, Heerlyk heden, enz. als wy het zweet der slaaven willen droogen. Met den Adelyken roem en het Ridderschap paaijen wy onze getrouwe dienaars, en als we hen de posessie niet kunnen geven der landen, die in de weerelt zyn, zo schaffen wy hen ten minsten den titul, en dat is genoeg voor een eêrgierige ziel: maar waar toe, met een Os, en een Bok van heerlyke zaaken gesproken? weg uit onze oogen, bederver der avontuuren, en pest der dolende helden. Sanche Panche. Och! myn aller barmhartigste Genade, en genadigste barmhartigheit, zo je nog een half zestienendeel deugt, of goetheit in je darmen over hebt, zo spat een straal uwer ingewanden over my uit, ik beken ik ben maar een beest, om uw heerelykheit te gevallen te zyn, en houw den Ridder van de Swaanen voor al zo grooten, of nog grooter heillig als uw genade zelver is, en zyn Clio voor beter Juffer als Dulcinea van Toboso. Kan ik wel meêr zeggen om te toonen, dat ik uw dienaar ben? Donquichot. Wat? hy grooter als ik! zy beter als de voogdesse dezer ziel! ô hemel versterk myn gedult! want de lasteringen van dit beest stygen booven de paalen der billykheit. Sanche Panche. Neen myn Heer ik wil dat juist niet zeggen, maar door ulceratie en vreze weêt ik niet wat ik al vertel, om uw genade te believen. Wat zouw hy by u haalen? neên myn Heer, hy is maar een gek, in tegenstelling van u, en zyn Clio een wisjewasje by de zon van Toboso. Ik kan wel zulke Ridders ka.... en zulke Damessch.... als hy en zy zyn: hoorje dat wel graauwtje, en Ronfinand. Komt myn getrouwe Pelgroms en steun onzer lendenen, en doet hulde aan den Prins, Koning, Keizer, en Sultan aller Ridderen. Want myn Heer van de droevige figuur overtreft de heele weerelt in bedroefde siguuren, dog de Ridder van de Swaanen komt hem het allernaast, die 'er haast zo betovert uitziet, als de Digter Pro Patria, die een schendhond is van een eêrlyk man, en zyne werken. Laatenwe met goed en bloed den armen dui... verloszen van zyn prangende boeijen, myn Heer Donquichot, en toonen dat wy met ons vieren in de weerelt zyn gekoomen, om dezen vyfden, die 'er schrikkelyk winderig uitziet te doen passeeren voor een kwintessens van onze bedroefde ellementen. Donquichot. Hoe kwaat ik ben, zo moet ik egter nog lacchen, om | |
[pagina 174]
| |
uw zotte propoosten, die my aanporren, om dezen held te verloszen, die aanstonts als een Heer kon leeven, zo hy zyn oordeel wilde doen overeenstemmen met de dwalingen zyner tydtgenooten, en zig in den egt verbinden met de rymkonst onzer eeuwen. Deze Juffer is lam, krom, en gebocchelt, slegt van begrip, en kaal in vindingen, dog postuurt redelyk wel, voor onkundige, in de natuur der Poeëzy, dewyl ze, in een Nederduits harnas gestooken is door David van Mecchelen, die haar kromme pooten met een in eizre boeijens heeft geprangt, waar door ze naar de mode kan gaan, maar zo langzaam voortreet als u Ezel, die weinig anderen zal bekooren als u, en uw soort, die alleen gebooren zyn om dom te leeven en te sterven. De Vader van deze Dame is Mydas, een gierigaart en plompen vrek, die arm in waarheit en kennis zynde, ryk is in beuselaryen en waanbegrippen der bedorve schoolrakkers en A B jongens van zyn tydt, die elk dien babok vryën om zyn malle dogter voor bruit te erlangen; dog hy heeft ze voor den Ridder der Swaanen gedestineert, die liever van honger wil sterven als de influentien der natuur verkwisten, onder de begeerlykheden van een vrouwmens, dat geen hemelsse inspiratien verstaat, en buiten haar opschik, en eenige door gierigheit gestolen kwikken en strikken een pest is der goede zeden en heillige schatten van Pindus. Hy wil liever water en broot eeten met Faebus dogter, als zyn hart verslaavende aan de gebreken der rymkonst, overvloed bezitten van aardsen draf. Hy zeid voor al de weerelt, dat hy genoeg heeft, als hy uit alle dingen kan zien, wie de oorzaak der stoffen is, en agt zig gelukkig een onderdaan te zyn van den Maker van 't groot-Al, die zyn Clio bemint, om datze altoos uitdreunt langs den overvloeds hoorn der natuur den rykdom des Scheppers, die met geen vooze klanken kan agterhaalt worden, maar wel met verwonderende loftuitingen kan bekroont worden van een godvrugtige ziel, die haar zelve verzaakt tot voordeel van een ander. Deze redenen zynde ter ooren gekoomen, door Medusas stoet, aan Mydas, hebben hem zo doen opstuiven, dat hy onzen helt heeft gecondemneert, tot een eeuwige gevankenis, die zig zulks getroostende, egter niet nalaat dagelyks aan zyne beminde te denken, gelyk ik aan Dulcinea dag en nagt doe. Ja wat meêr is geduurig onderstaat om haar door deze en gene tovenaar, die zyn vriend is, digtkundige verzekeringen te zenden van de eeuwige liefde die hy voor haar bewaart, en het respekt dat hy haar Vader schuldig is, die hem heeft gekeurt voor een dienaar van zulken volmaakte schoonheit, als Mevrouw de Prinsesse Clio is, die haar leven wel zouw willen voor zyn vryheit te pande stellen, wiert ze niet verhindert door | |
[pagina 175]
| |
Marsias, een boksvoet, die zyn persoon geduurig gade slaat, als een vrygemaakte van Mydas, die tans zelfs, gelyk je ziet in de weêr is, om op nieuw hem aanbiedinge te geeven van zyn gonst en beurs, ja hem van de keeten zal ontslaan, zo hy van voornemen wil veranderen, en zyn Totebel erkennen voor de waardigste der Zanggodinnen. Maarneên, hy is een andere Donquichot, want al kwam de jonge Vorstin Maritornes hem omhelzen door doodelyke genegenheit, hy zouw zyn matres niet vergeeten. Clio is zyn star, gelyk Dulcinea myn zon, en we verscheelen niet meêr in natuur, en houwding, als gy, en uw graauwtje. Wat zeg je nu Sanche, myn zoon, van den Ridder van de Swaanen, zal ik hem verloszen of niet? spreek myn vriend, uw mond zy my een Oracel van Delphos en naar uw brombekken zal zig Donquichot rigten. Spreek. Sanche Panche. Helpen zeg je? ja met al myn hart, zo ik anders Sanche Panche ben, als ik plagt. 't Is beget een martelaar, hy verdient na zyn doodt gecandeliseert te worden tot een heillig van Pyndus. Dat is een liefde tegens zyn Pop! waaragtig, myn Heer, gy, en ik loopen nog doorgaants vry over de weegen, en bergen dwaalen, als wy geen stokslaagen krygen, of in Oszenkarren, Castelen, en zulke bruijeryen betovert zyn, maar deze vroome Ridder der Swaanen zit als een galeiboef aan den keten. Wat brengt de liefde van Clio al rusie in de werelt? was ik als hy, ik zouw denken, benje lam of benje scheel, de rymkunst zy myn deel. Ik zouw op de meid bikken, als een bok op een haverzak, en maaken je zo een party jonge Sanches, en Sanchinnetjes, die als kindskinderen van Myndas in groote Papaas duiten zouden grabbelen. Maar wat zal men zeggen de Heeren van de dolende Ridderschap zyn verdoemt koppig, en als ze de parten in hun gat krygen van dol te moeten zyn, dan moeten ze met Roeland, (ik spreek niet van den Amsterdamssen, maar van uw genadens Patroon) zelfs de boomen uit den grond rukken, de klippen scheuren, hen zelven voor den bek bruijen, enz. NB. Verwagt het vervolg van de avontuur van den Ridder met de Swaanen, per naasten. | |
Ernstig, nodig, en duidelyk naberigt.Gelyk wy ons dagelyks bevlytigen, om op een leerzame, dog vroolyke wyze, de deugden te verheffen, en de gebreeken te bestraffen, en ons nooit bemoeijen met de Eer, en Naam van iemant in het particulier te schenden, maar wel dan, en dan, met deeze, en geene schynen overhoop te leggen over zaaken, die letterkunde raaken, dog geene persoonen in hun bezonder doen, en handel belaagen, ja niemant minder ontzien als ons eigen zelven, zo vind ik my verpligt, om de geregtigheit te handhavenen, en W. v. Swaanenburg, die vaak heeft gestrekt tot een voorwerp van onzerailjerie, in dat stuk alleen te verdedigen, waar in hy op een schelmse wyze, publiek, tegens de keure van billykheit, door het uitschot | |
[pagina 176]
| |
der lasteraars is geschandaliseert, in zeker vuil en afschouwelyk Pasquil, zonder naam uitgegeven, onder den titul van de treurende Digtkunst, op 't uitkoomen der onverstaanbare werken van W. v. Swaanenburg, gedrukt by Jan Mol, in de Kalverstraat by de Osjessluis, en reets na alle apparentie opgestelt geweest, eêr die zelve veroordeelde werken het dagligt waaren onderhevig geworden, ten blyk van de aller verdoemmelykste kwaataardigheit eenens Schorpioens, die zig als een pest, onder de zo gelukkige, en welgefondeerde leden van onzen burgerstaat verschuilt, om zyn naasten het bloet van het hart te zuigen, door in den beginne aan een minder zyn klaauwen te slaan, om het ligt t'avond, of morgen aan een meerder te doen, die met zyn pedanteryen, en allerverfoeijelykste concepten niet egaliseert. Waar heeft men ooit vuilaardiger een man ten toon gestelt, als daar men zeid, dat hy aan geen Opperhooft van het heel-Al gelooft, schoon het zo notoir contrarie in de schriften van de zelven blykt, dat hy nog goddelozer moet wezen, als deze Calumniant, zo hy ze gelezen hebbende niet erkent in dit stuk te accorderen met de ingeprente kennis van een bovenste Wezen, 't geen oorzaak van de heele weerelt is, en de eer aller stervelingen verdient. Het gewyde te schenden, en de eêr des oppersten Soeveryns te benadelen is zo verfoeielyk voor een wysgeer, als lasterschriften strydende zyn tegens de wetten van ons hooggeëerde Vaderland. Het eerste verdient de straf des Hemels, en de Regtbank, en Vierschaar van de Goden des aard bodems, dog het laaste verschaft een worm in het geweeten, die den dader als een Uil, zonder zyn naam te durven melden, in den donker doet zwieren voor de vreeze dier boete, die hy te wagten heeft, die als een Pasquilland uitbraakt, 't geen nimmer kan bewezen worden. Men schelt dikmaals voor een verzaker der G...delyke natuur, die door zyn leeven bewyst, dat hy gelooft, dat men hier uit moet zien of iemant G... gelooft, en lieft zo hy zyne gebooden eert en zyn naasten bemind. Waarlyk zo de Theorie uit de praktyk moet bewezen worden, en dat men het geloof uit de werken dient te toonen, zo weet ik niet, wat zo een schantvlek voor religie heeft, die met lasteringen den onnozelen betigt, gelyk de gedrukte schriften van Swaanenburg aan wyzen, die in al hun natuur en digtoeffening doelen op de eêr van den oppersten G... die zelfs de Heidenen hebben erkent, dog onder verscheidene fabulen en vindingen verbloemt. Ik heb verstaan dat hy alle spotterny over zyn werk met plaisier verwagr, mits dat het blyve by de paalen der burgerlyke bescheidenheit, die ons leeren, niet den persoon, maar zyn papieren te doorzoeken, en die niet te bezwadderen met gift, en kwaataardigheit, daar ze het niet verdienen. De van zyn eêr ontpluimde Swaan zal zyn blanken hals waszen, in de zilvre beeken des gedulds, om te toonen, dat een vogel, die aan Apollo gewyt is, de deugt voor zyn Eertrophé stelt, en dien volgende liever onschuldig wil lyden voor het gezigt van de heele werelt, als door zyn klagten aan Magistraaten Overigheit een onbedreven Beuling van een Drukker ruineren. Neen blinde Mol maakje fortuin, als het een man past, en wees na dezen zo voorzigtig, datje nooit geen addergebroedzel onder de vleugelen der pars meêr doet koesteren: wagt je voor Jongens, en Straatzangers, ik meen lymers en rymers, en zyt verzekert, dat W. van Swaanenburg u nooit zal benadeelen, maar alleen zyn best doen, om het boevejagt op te speuren, dat dit Arachnes webbetje heeft geweeven, niet om het aan te klaagen, maar alleen ten toon te stellen als verborge Zeebanken, waar voor de kiel der digtkonst zig moet wagten, als voor het Scilla, en Charybdis der eeuwen. Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé. |
|