De herboore oudheit, of Europa in 't nieuw
(1725)–Willem van Swaanenburg– Auteursrechtvrij
[pagina 145]
| |
Donderdag den 8. Juny.
NA dat ik heb gezien de wiszeling der dingen,
Zo vond ik de natuur, niets anders, als een stroom
Die staadig afwaarts rolt, om weêr te rug te dringen.
In de oorzaak, die 't heel-Al doet leeven, in een droom.
Sigismundus. Ik droom, dat ik wakker ben, en dat de geheele weerelt slaapt, om datze waânt wonderen te verrigten, als ze myn rustende ziel zoekt te overd warszen, door de bewegende klanken van het benevelt oordeel, dat de meeste dingen anders stelt, gelyk ze in weezen zyn. Wy alle zyn vry geboorene, en de minste onderdaan is een Koning van 't groot-Al, zo hy weêt wie zyn Vader is, en dat zig het hart hooger beurt, door de omarming van een zuivere liefde, die een volmaakten geest voor zyn wortel keurt, als de benedenste stof kan verrigten. Niemant denkt ruggewaarts, als die zyn einde bespiegelt voor een eeuwig begin, en die weet dat de doodt een poort is van het leeven. Het sterven valt zoeter voor een eerlyk man, als dienstbaar aan hartstogten, en slaafsse verrukkinge geketent te gaan, door de willekeuren van die niet anders konnen, als averegts begeeren, om dat ze tegens de stroom der G... delyke billykheit zig aankantende, de elementen wel zouden willen noopen naar hunne pypen te danssen Neen, alle dingen zyn gestelt om in hun order te draaijen, en ze tuimelen gemakkelyk om, zo ze de spil niet betwisten, om hun beweging te stremmen. Ik ben Sigismundus, een Koning gebooren, maar mogt ik anders als ik moet, ik verkoos de Beêren huit, om wederom, in de holle wilderniszen die rust te vinden, die my de rykszetel betwist. Het weinig we- | |
[pagina 146]
| |
ten verschaft ons dlkmaals een vergenoeging, die de schoolgeleertheit niet kan treffen, en hy, die als een vergeten Mol, in de onderaartsse kuilen woont, heeft dikmaals een Hemel in de ziel, die in het zinnelyk Paradys onzer laage verbeeldinge niet is te vinden. ô flikkerende gedaante! en lastig kroonen goud! hoe weinig haalt gy by de eenzame verkwikking van een zulke, die geen andere kennis, als die de natuur hem inboezemt, beäamt? 't gemoet is zuiver van vooroordeelen, als het de voorwerpen neemt, zo ze zyn, en niet slinks gedraait, door eigenbaat een ander betwist, het geen hem van regtswegen behoort. Het eerste voetzel, dat de kinderen zuigen maakt haar doorgaants deelgenooten van de gedagten hunner bestierders, en hy wort voor een brave zoon geägt, die niet alleen volhart in het hartnekkig vooroordeel van zyn Vader, maar het nog styfkoppiger onder zyne navolgers doet stand grypen. Men breekt den bol, op duin en stranden, als een voortgestuwde Zee, die van een Noortwesten wind gezweept, alles schynt te willen overstroomen, zo men een logen hanthaaft, die een ander verzon. Waarom zyt ge, ô weerelt, het geen gy zyt? waarom begrypt ge de dingen, die voor u begrepen zyn? dewyl gy u zelve niet verstaat, nog Hem die u stelde. Die een droom aanneemt die een ander heeft gedroomt, is de grootste droomer der geheele natuur, maar hy die de oogen opent, en de opvoeding der stervelingen betuurt, staat verzet. Hoe komt 'er zo veel spook in de weerelt, daar der zo weinig bestendig wezen wort gevonden! wie verzint 'er zo veel, om ons te ontzinnen? hoe bestudeert men zo veel loogens, om een waarheit te bewyzen? en hoe komen we alle zo gek, dat we voor wyzen willen passeeren? ik begin in dit stuk met het onderzoek van my zelf, ik wil my eerst zelver aanspreeken, wie zyt gy Sigismundus? waarom regeert gy, waarom noemt men u mensch en Heer? waarom buigen honderd duizende den nek voor uw voeten! wat zyt gy bezonders? wat verdient gy booven een Boer? en waarom zouw u heerschappy u verheffen boven uw medeborgers, Zoonen van een land, en vezels van eene klomp? ik weet het niet, maar een nootlot dwingt my den troon te beklimmen, die een ander verdient. Een Beer zit op het purpur, hy die woeder is als een Poolsse bandiet, die op Tartaren, en dolle volkeren stroopt, wort aangebeden van 't gepeupel, dat door een weinig glans betovert, niet kan zien, dat een gemaakte toorts veel verscheelt van den helderen dag. Wat gedaan! ......... ach! Monarch van 't groot-Al! vat het stuur in uw vuist! laat my voor passasier onder uw Compas | |
[pagina 147]
| |
meê zeilen! doe my zien, dat ik Koning moet zyn, om geregeert te worden door de wetten van myn Vaderland! dat ik me opoffer aan de belangens van staat, en kerk! dat de barmhartigheit ten weinigste gelyk staâ met de regtvaardigheit! en als ik het toornigste bulder, doe me dan inwendig smelten door liefde, tot hem, die ik straffen moet! om dat ik de grontvesten eer, waar op de steeden gebouwt zyn Die zo de Vorstelyke waardigheit betragt zal nimmer wenssen te heerssen, en die het regt der volkeren kent zal sidderen voor de Majesteit te aanvaarden. Een Ambagtsman, die van den morgen tot den avond slooft om een stuk broot, heeft meêr rust, in zyn matte zweet te plengen, als een Caesar, die oneindig beslommert door zorgen voor het gemeene best de evenaar wenst te houwen tuszen Go... en de natuur. Myn minste Onderdaan is een Koning by my, want hy voldoet zyn Schepper, in ons te gehoorzaamen, die billykheit hanthavenen, want ik moet alleen rekenschap geeven voor een geheel land. Kerk, en Staat zyn zuilen daar het alles op rust, en die 'er tegens schuurt loopt gevaar van stranden, en barsten. Geen zwaarder lasten zyn 'er onder de Zon, als Staf en Meiters te draagen, en niemant weet, wat het is te gebieden, die door het uitterlyke verblind, niet agter de gordynen, en schermen ziet, wat moeite en hooftbreking zy hebben die een hooftrol moeten leeren, om voor al de weereld als gebieders te speelen. Zo iemant my antwoorden wil: waarom niet afgeschut het kleet dat u drukt? en waarom geen stilleven verkooren voor de woeling van het Hof, en het blanketzel der ondeugden, daar het meê gevernist u verveelt? zo dient dit ten antwoort: Sigismundus is gestelt om ongelukkig te zyn, en met dit gewillig te draagen moet de dageraat uit haar kimmen botten, die de wysgeeren verwagten door de leitzaamheit van een onderworpen geest. Ik offer my op aan 't gemeen, want de opperste bestierder schonk het my, om het voor hem te handhavenen, het welk met een waare heldenziel verrigt zynde my zal brengen in die staat van een eeuwigen staaf te blyven van de vrye oorzaak der wezende dingen. Zouw ik een ander plaagen met deze gulde ketenen, om vry te zyn? myn Buurman op den hals schuiven, dat my verveelt? een eêrlyk Patriot kwellen, om door zyn onrust gemakkelyk te leeven? dat zy verre, eêr zeige de Atlas onder den last ter aarde, eêr Sigismundus de Poolsse Kroon van zyne haeren rukke, om een ander ten troon te voeren, die slibbrig, als ys, hem bloot stelt voor een oneindig getal gevaaren. Die de heerschappy kent zal ze vlieden, en die ze begeert, hoort ze niet ge- | |
[pagina 148]
| |
geven te worden, dewyl de lust tot gebieden, een bewys is van onkunde, ten zy dat hy die dit ampt wenst aan te vaarden uit zyne daden bewyze, dat hy het enkel doet, om zig zelve te verzaaken ten profeite van een ander. Dat is een Philosophie, die uit den Hemel daalt. Zo een man verdient de Monarchie van heel Europa, dat is de eenige die bekwaam is om een weerelt te bestieren, dat is een Stadhouder van de Zon, en een waar Regent van de natuur. Maar waar vint men 'er zo één! 't is waar de aardbol bloeit op veele plaatzen, Inzonderheit onder het bereik van myn Vaderland van deftige starren en baaken des firmaments, die de nagt van het onwetende graauw verligten, maar zo een zuivere Apollo één zo éénig ligt, is hier beneden niet te zoeken. Dat is hemels, dat is G... lyk, dat is verheven, en boven het bereik der benedenste klei. Clarin. Met permissie van zyn majesteit wouw ik wel zo een klein verstandig vraagje voorstellen, terwyl je uit hebt met preeken, en dat.... dat is.... om zo,.... by manier... op u wonderlyke alleen spraak te antwoorden dat, dewyl uw genade de hof kraam moê is, en onmogelyk tegens al het vreten, en het zuipen langer aan kan, naar het schynt, en den brui van den regering, en al die circumstantien heeft, gelyk hy zeid, en ik als onderdaan, tegens heug, en meug moet geloven, wil ik geen Vorstelyke bastonades smullen, zo wouw ik wel.... by manier... en... met permissie... zo eens van verre... myn zelve.... ach..... ik wil zeggen, my dunkt ik zouw zo wel kunnen voor Koning speulen, als gy myn Heer. Heb je wel agt geslaagen op de grandeur van Clarin? hoe komt u myn tronie voor? zie ik niet zo bars, als schoppe knegt? heb ik niet zo wel verstant, als een ander, die het niet gebruikt? en zouw ik niet konnen regeeren, als een Olyfant, als ik de buiën in den kop kreeg om ten troon te stygen, en myn snuit te steeken in de Archiven, met bloed, door zabels, en dolken geschreeven. Ik meen van ja, te meêr, dewyl een Koning wys genoeg is, als hy Raatsheeren kan vinden, die alles voor hem weeten. Die gaauwerts heb je immers voor een prysje. Met dosynen solliciteeren de verstandige baazen by de grooten, om geavanceert te worden, en voor een Patacon daags heb je een Paart, dat meêr weg spoeit, in drie uuren, als een Ezel in zes daagen. Zie Heer Koning... my dunkt, dewyl je liever weêr voor wildeman zou willen speulen, als voor Koning, datje je eigen voordeel niet hoorde te verzuimen, maar zo striks straks alles moest verlaren om een ander, exempligratia..... ge- | |
[pagina 149]
| |
lyk ik ben, in u plaats te laaten regeeren, dewyl ik veel liever wil ageeren voor Sinjeur, als voor maf.... wel dat scheelt voeten en vaamen... dan kon ik al de weerelt naar myn hant zetten; bloed! wort ik eens een Prins, hoe zal ik je die jonkers drillen! en die heksjes van meiden, die me nu niet willen laten ruiken, daar ze ge pist hebben, dan naar myn stuipen doen zingen! gy bent beter tot een Philosoof gebooren, als ik, dats waar, maar myn Heer ik heb weêr meer bekwaamheden, die jouw ontbreken, om het stuur der regeering waar te nemen, want ziet je bent een goede zul, je laatje in je zak wat te steeken, dat 'er niet in en hoort, je geeft het canailje zelfs gehoor, je bent te vrindelyk, te barmhartig, de man zouw al de weerelt dienst doen, zoo hy kon. Foei past dat een heerschop! neên, Clarin zouw 'er beter agter heer zitten. Ik wat, en jy wat, Broêr, zouw ik speelen, ik zouw op de kleintjes paszen, en in plaats van myn bol te breeken, met al die wetten, zouw ik zeggen: Ik wil. Dat 's Vorstelyk. Laat 'er maar eens iemant nouw zeggen, dat ik een gek ben. He! de praters zyn het niet, maar doen is de bootschap. Dien volgende dewyl de zaak nu zo klaar bewezen is, als de middag, dat ik tot een Koning gebooren ben, en gy tot een beêr of een wysgeer, want dat scheelt niet veel, zo valt 'er niet overig, als dat je resolveert, en my ordineert, om u oude Philosophise plunje uit de Koninklyke antiquiteit kamer te haalen, ze u aan te trekken, u op een kar te binden, en u dus voor eeuwig te bannen in die lieve rotssen, daar de hemel te vinden zal zyn, zoo je ze me brengt, en my te laaten in alle de zorgen, en lasten der regeering. En om dat te toonen, dat ik een kroon verdien, zo zeg ik nolens volo. Ach! ik doe het, myn lieve Sigismundusje, om u te soelasyeeren, in het drukkent gewigt, dat u verzelt. De eigenbaat is 'er niet verder me gemoeit, als de manier is, en om al het goed van de werelt zouw ik den troon niet willen beklimmen, als volgens het gebruik der aloude en hedendaagse grooten, met een woort, Koning Clarin zal van al de zotten roem ontfangen, zo hy de wyzen verstoot... zagt ik verspreek me, ik wil zeggen, ik zal een Vorst, als twee paar Vorsten zyn, zo ik de deugt hanthaaf, en de lasters straf. Op die conditie neem ik de heerschappy op myn schouder, dat ieder my eêr, dat elk op myn wenken vlieg, dat me Sigismundus vrezen, en my een boetelje wyn voor den dorst breng. Sigismundus. Wat is dit? hoe! Clarin spot met het gezag der Goden! hy wil een troon beklimmen, die alleen de starren aan hunne zoonen schenken! hy veragt zyn Vorst! verschopt zyn Heer! en wort een ty- | |
[pagina 150]
| |
ran! De gekken, na my dunkt, zyn de grootste rebellen, dog wysaarts eerbieden den Schepter, dat men dit ondier straf. Clarin. Genade Heer Koning, genade, uw dienaar droomt. Wy slaapen immers al te maal, en elk denkt op zyn fatzoen. Ik redeneer, als een complete gek, en uw majesteit speelt voor Heer, Vorst, voor Koning, en Sultan, ja voor al wat hy wil. Luiden van rang doen immers wat ze begeeren, en die een weinig meêr verstand bezit, als een gemeene beuling, droomt wel tienmaal zoo veel, als hy van regtsweegen mag doen. Een jonge meit beelt haar in, al is ze nog zo lelyk, dat alle vryers, op haar om haar schoonheit te zien oogen, en een wulpze bengel van agtien jaar meent in den schoot van een Juffer het Paradys te vinden, en ondertussen is het erger als wint, wat 'er nestelt. Een Koopman staat zyn huis voor, zo hy gelooft als hy een ander een party aanplakt, waar by hy zelver veel profiteert, en zyn party in den grond boort. Een wysgeer practiseert oneindige gissingen, en onzekerheden, en die ze aannemen, houden met hem staande, dat ze zeker zyn, in zulke meningen, die andere betwisten, om dat ze regts ageeren, tegens linkse beuzelingen. Een Doctor, die volgens de regelen der konst, met behulp van Artsnymengers, en baardenpotzers de menssen van dit tranendal veegt, trots een Hannekemaajer van Munsterland, beelt hem in, dat de weerelt zouw uitsterven, zo zyne wetenschappen ontbraaken. Eerlyke lieden, die zomtyts valsse processen behartigen, maaken hen zelven wys, dat het een regtveerdige zaak is, door een anders schade verrykt te worden. Nog zyn 'er duizenden, die maar by hun neus langs zien, en zo lang leeven, gelyk ze konnen, zonder dat ze immer redeneeren over hun doen, of laaten. Ze slagten de Heeren Poeëten, ze zyn vol vanden geest der onnozelheit, dog minder hoveerdig, en daarom dutten ze wel tienmaal gemakkelyker, als een Zwaan, die Iliassen droomt van bommen, en cartouw. Ach! myn allergenadigste barmhartigheit! daar zyn zo veel gekken in de weerelt, dat ik het je schaam te zeggen. Zint ik onder myn Heer heb gestudeert, en dagelyks leszen, en collegien heb gehouden, over de slaapziekte onzer weerelt, heb ik begrepen, dat alle die een stolkzen Boer zoeken te zien, maar voor een spiegel hoeven te staan, om hun wezen daar op te drukken. Ik denk wel duizentmaal, als ik zo schrikkelyk verstandig praat, als ik nouw doe, nu droom ik immers niet. Wat drommel! zouw het zyn, als dat waar was, dat zy die het meeste vertellen, het minste weeten. Wel dan was ik een gek in Folio, want ik doe niet lie- | |
[pagina 151]
| |
ver, als den heelen dag zwetzen. Dat ik myn bek kon houwen, ik zouw zo veel stokslagen niet ontfangen, als ik nu van de Hovelingen kryg, om dat ik haar voor grootsse snorkers, en ingebeelde droomers schel. Ik denk wel duizentmaal Heer Koning, als ik je zie in je bespiegelingen, de man heeft het niet vast, zyne Majesteit droomt, en ik zouw het waaragtig nog gelooven, maar je ziet zo bars, dat ik het niet durf denken, en 't is evenwel waar; trouwens ik droom, dat de waarheit geen herreberg hier beneden kan vinden, en daarom zal ik me, zo lange als ik leef, om u gehoorzaam te zyn, met leugens behelpen, en dewyl je oordeelt, dat Clarin zot is, zo stem ik het toe, schoon ik beeter weet, om de kwestie met u barmhartigheit af te maaken. Ik zouw het om al het goed van de weerelt niet willen doen, waaren we portuurs, maar om dat ik dat niet mag zyn, zo val ik uw droomende Majesteit, al slaapende te voet, en de Duiv... haal me zo ik wakker worden zal, voor je zegt Clarin ik vergeef het u, dewyl je niet anders kont zyn als het nootlot begeert. Sigismundus. 't Is je vergeven, mits dat je vertrekt. ...... onsterffelyk opperwezen! waarom mag Sigismundus geen Clarin zyn, en hy geen Sigismund? my kwelt de zorg, en het staatsgezag: my die wetten schaf drukken de Wetten. Hem, die moet regeeren worden ingeblazen eindeloze verpligtingen, en dienstbaarheden aan 't gemeen, en ik ben de ongelukkigste, om dat ik geen een zaak mag verrigten, in myn gezag, buiten het nut van myn Koninkryk. Schenkt my uw adem! volmaakste G...! op dat het volk van myn zweet mag leeven! dat deze vuist deze kop, dit hart, ja de heele Sigismundus mag zyn tot dienst van het Vaderland! is al wat een Vorst betaamt te begeeren. | |
Poetisch manifest.Alzo Willem van Zwaanenburghs Parnas zyne monstreuzen pooten heeft geslagen, om den vrindelyken hals van den Schryver der Herboore Oudheit, door hem als gevader te verzoeken, om met zyne behulpzaame hand alles te contribueren, wat kan dienen, om ze door geduurig hekelen, en roskammen van zyn aangeboore natuur, en zo genaamde Poeëtise wanstallen te zuiveren, en in een zwarm van Schoolvitteryen, en slaafse pedanterien te verstrikken, en hy Autheur dezer weekkelykse grollen, het super fyn van het A, B | |
[pagina 152]
| |
bort niet verstaat, zo verzoekt hy demoedig aan de geheele Societeit onzer inlandse Beeren, of ze tegens aanstaanden Donderdag, als wanneer hy, zonder fout meent in het publiek te verschynen de goetheit gelieven te hebben van elk hooft voor hooft, te compareren, om hem met likken, en herlikken te schoeijen, op den leest van Vader David van Mecchelen, die Praesident dezer illustre vergaderinge moet gerekent worden, met verzekeringe, dat hy het voor een eer zal schatten, oorzaak te konnen gegeven te hebben, van de onnutte lettervlegels te doen roezemoezen, in een Chaos van verwarringen, daar ze zekerlyk in zullen blyven hangen, gelyk Ararhne, en haar netelige kroost, by aldien ze niet voor af bedenken, dat het een gevaarelyk avontuur is om gekken, met wysheit te beoreloogen, want de Ridder Don quichot is van den hoofde tot de voeten in het harnas, en torst, waar hy gaat, of staat over al met zig het scheerbekken van Malbruno, dat wonderlyk capabel is, om 'er de Zeep in te prepareren, die Koning Mydas den baart kan waszen, dat 'er de ooren van gloeijen, dog alles voor de waarde van niemendal. By Hendrik Bosch, aan het Meisjes Burger Weeshuis, en by Adam Lobé, in de Sint Jans-straat, zyn de Taffareelen van dit gedrogt te bekoomen, en worden aan alle, die konnen bewyzen, dat ze volmaakte Digters zyn voor niet geschonken, in spyt van een onnoemmelyk getal andere, die de Poeëtise beurs zullen dienen te openen, om hun nieuwsgierigheit te voldoen.
Te Amsterdam, gedrukt voor den Auteur, en werden uitgegeven by Adam Lobé, 's Gravenhage, L. Berkoske. Delft, R. Boitet. Uitrecht, Besselingh. Alkmaar, van Beyeren, Dordrecht, van Braam. En verders in de Steeden by de Boekverkoopers. |
|